Als dauw van God en als een leeuw onder de natiën
1. Wie was de regeerder van deze geestelijke natie die in 1919 werd geboren, en hoe vestigde het tijdschrift De Wachttoren hier destijds de aandacht op?
WIE was de regeerder van de geestelijke natie die in 1919 voor naoorlogse dienst op aarde werd geboren? Niet de president van de Watch Tower Bible & Tract Society, ook al maakt het overblijfsel van het geestelijke Israël van dit Genootschap gebruik en werkt het er tot op de huidige dag mee samen. De Regeerder uit Bethlehem, de op de troon geplaatste Koning Jezus Christus, was hun hemelse, onzichtbare Koning. In de Engelse uitgave van De Wachttoren van 15 september 1919 werd in het artikel „Het Koninkrijk aankondigen” (bladzijde 281) hierover tot de lezers die zich aan God hadden opgedragen, gezegd:
U bent een gezant van de Koning der koningen en Here der heren, die de mensen op deze waardige wijze in kennis stelt van het begin van het Gouden Tijdperk, het glorierijke koninkrijk van onze Heer en Meester, waarop ware christenen hun hoop hebben gesteld en waarvoor zij eeuwenlang hebben gebeden.
2. Wat kon het overblijfsel in 1919 met vele bewijzen betreffende Jezus Christus aantonen, en hoe werd hun bevrijding in dat jaar in 537 v. Chr. met betrekking tot het joodse overblijfsel voorschaduwd?
2 Het geestelijke overblijfsel dat de eerste Wereldoorlog overleefde, wist zowel op grond van bijbelse chronologische bewijzen als aanwijzingen in de vervulde bijbelse profetieën dat Jezus Christus overeenkomstig zijn belofte was teruggekeerd en onzichtbaar in de heerlijkheid van het koninklijke ambt waarin Jehovah God hem in 1914 had bevestigd, tegenwoordig was. Evenals Jehovah de Perzische heerser Kores de Grote had gebruikt om in 537 v. Chr. het getrouwe joodse overblijfsel uit de gevangenschap in Babylon te bevrijden, had hij Jezus gebruikt om in 1919 de bevrijding van het overblijfsel uit Babylonische gevangenschap tot stand te brengen. — Jes. 44:26 t/m 45:7.
3. Hoe was de Here Jezus Christus als David in zijn zorg voor het bevrijde overblijfsel van zijn schapen?
3 De hemelse Regeerder uit Bethlehem, de Here Jezus Christus, begon liefdevol voor het bevrijde overblijfsel van zijn opgedragen volgelingen te zorgen, evenals David als jongen te Bethlehem voor zijn kudde zorgde. Jezus handelt in overeenstemming met de woorden die hij sprak toen hij nog op aarde was: „Ik ben de goede herder en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij” (Joh. 10:14, OB). Hij weidt zijn schapen op aarde met koninklijke waardigheid en met kracht. In Micha 5:4, 5 (NW; vs. 3, NBG) wordt naar de voordelen van zijn herderswerk als Regeerder vooruitgewezen en gezegd: „En hij zal stellig staan en schapen weiden in de kracht van Jehovah, in de superioriteit van de naam van Jehovah zijn God. En zij zullen stellig blijven wonen, want nu zal hij groot zijn tot de einden der aarde. En hij zal vrede worden.”
4. Hoe verricht hij sinds 1919 op een tweeledige wijze herderswerk, en in welke kracht?
4 Toen Jezus Christus in 1914 als Koning opstond, begon zijn tweede tegenwoordigheid, een onzichtbare tegenwoordigheid in de geest, met betrekking tot zijn rijk, deze aarde. Hij nam op een tweeledige wijze herderswerk ter hand, ten opzichte van de kleine kudde van zijn vervolgde volgelingen op aarde en ten aanzien van de natiën die zijn volgelingen verdrukten en hem figuurlijk gesproken met de roede op de wang sloegen (Micha 5:1, NW; 4:14, NBG). De natiën die hem als Koning verwerpen en de leden van het overblijfsel, die zijn koninkrijk prediken, trachten te vernietigen, zal hij vernietiging als voedsel geven. Daarom lezen wij in Openbaring 12:5 (NW) over de geboorte van het koninkrijk, waarin hij Gods aangestelde Regeerder is: „Zij [Gods hemelse organisatie] baarde een zoon, een manlijk kind, die ertoe bestemd is alle natiën te hoeden met een ijzeren roede. En haar kind werd weggenomen naar God en naar zijn troon.” Wanneer hij alle natiën met een ijzeren roede hoedt, zal hij ze alle in stukken slaan alsof ze aarden vaten waren (Ps. 2:8, 9; Openb. 2:26, 27). Hier is kracht voor nodig. De Regeerder uit Bethlehem heeft echter kracht van Jehovah; „de sterkte is Godes” (Ps. 62:12 11). Met deze zelfde kracht hoedt hij zijn kleine kudde, zijn getrouwe overblijfsel op aarde.
5. Waarom weidt hij de schapen in naam van iemand anders?
5 Hij weet dat de schapen hem in werkelijkheid niet toebehoren, ook al heeft hij, als een goede herder, zijn ziel voor hen overgegeven. Zij zijn van zijn hemelse Vader. Daarom zegt de profetie dat de Regeerder uit Bethlehem de schapen zal „weiden . . . in de superioriteit van de naam van Jehovah zijn God”. Hij weidt de schapen in de naam van de werkelijke Eigenaar van de schapen, Jehovah zijn God. Welke betere naam bestaat er waarin hij dienst zou kunnen verrichten? De naam van Jehovah is de superieure naam, de grootste naam in het universum. De naam van Jezus Christus volgt in belangrijkheid op die van de Allerhoogste God Jehovah.
6. Waar blijven zijn schapen wonen, en wat betekent de zorg van de Herder voor hen?
6 De Regeerder uit Bethlehem verricht dus koninklijke dienst voor Degene die de grootste is in hemel en op aarde. Wat een waardigheid wordt hem hierdoor verleend! Wat een verantwoordelijkheid! Geen wonder dat er in Micha 5:4 (NW; vs. 3, NBG) over zijn schapen wordt gezegd dat zij, in tegenstelling tot de vijandige natiën, ’stellig zullen blijven wonen’. Het zal nooit meer voorkomen dat zij uit het „land”, waarin zij vanuit de Babylonische ballingschap zijn hersteld, het land van de vredige, harmonieuze gezinsverhouding waarin zij tot Jehovah God staan, zullen worden verdreven. In dit geestelijke land genieten zij derhalve de herderlijke diensten van zijn Regeerder uit Bethlehem, Jezus Christus. Dit betekent voor hen dat zij geestelijk voedsel ontvangen, worden beschermd en getrouw in Gods dienst worden voorgegaan.
7. Wat betekent het dat de Herder-Regeerder „groot [zal] zijn tot de einden der aarde”?
7 In welk deel der aarde de leden van het herstelde overblijfsel der geestelijke schapen zich ook mogen bevinden, zij worden overal op een aangename wijze door de Regeerder uit Bethlehem als schapen geweid. De reden hiervoor wordt als volgt onder woorden gebracht: „Want nu zal hij groot zijn tot de einden der aarde.” Hij is op Jehovah’s eigen uitnodiging van Psalm 2:8 ingegaan, waarna Jehovah hem de einden der aarde tot zijn bezit heeft gegeven. In strijd met Jehovah’s universele soevereiniteit trachten alle vijandige natiën aan hun nationale soevereiniteit vast te houden. Binnenkort zullen zij voor de Herder-Regeerder uit Bethlehem moeten wijken. Dan zal zijn koninkrijk als een grote berg de gehele aarde vervullen. Onder zijn koninkrijk zullen alle op schapen gelijkende bewoners der aarde voor eeuwig in vrede wonen.
8. Naar wat voor soort van vrede wordt er verwezen wanneer er in Micha 5:5 (NW; vs. 3, NBG) wordt gezegd: „En deze zal vrede worden”?
8 De Regeerder uit het Grotere Huis des Broods bewerkstelligt vrede tussen God en de mensen krachtens zijn negentien eeuwen geleden gebrachte menselijke offer (Rom. 5:1; Ef. 2:14). Toen er in Micha 5:5 (NW; vs. 3, NBG) werd geprofeteerd: „En deze zal vrede worden”, verwees Micha echter naar een andere soort van vrede, namelijk, dat men ondanks een formidabele aanvallende vijand, vrede en voorspoed behoudt. In Micha’s dagen, in de achtste eeuw v. Chr., was die vijand de agressieve wereldmacht die zich ten noorden van Israël bevond, namelijk Assyrië, in het noorden van de Mesopotamische vallei.
9, 10. Hoe woedde de Assyrische wereldmacht als een leeuw tegen Israël en zijn hoofdstad Samaria, en tegen Juda’s hoofdstad Jeruzalem, maar hoe werd de Assyriër naar zijn hol teruggestuurd?
9 In Micha’s tijd, namelijk in 740 v. Chr., verwoestte de Assyrische wereldmacht het tien-stammenkoninkrijk Israël met zijn hoofdstad Samaria. Acht jaar later, in het veertiende jaar van de regering van koning Hizkia, die op Davids troon zat, werd de heilige stad Jeruzalem door de hooghartige Assyrische heerser Sanherib met verovering of vernietiging bedreigd. Dat was in 732 v. Chr. Terwijl hij vanuit zijn hoofdstad Ninevé gekomen, voortstormde, raasde Sanherib als een leeuw door het Midden-Oosten. Jehovah’s engel beantwoordde echter de gebeden van de vertegenwoordiger op „Jehovah’s troon”, koning Hizkia. In één nacht doodde de engel 185.000 manschappen van de Assyriër Sanherib en joeg hij hem naar zijn leeuwenhol, Ninevé, terug, waar hij na verloop van tijd werd vermoord. De Assyrische aanvaller van het noorden als een illustratie voor onze tijd gebruikend, zegt Micha 5:5, 6 (NW; vs. 3-5, NBG):
10 „En deze [de Regeerder uit Bethlehem] zal vrede worden. Wat de Assyriër betreft, wanneer hij in ons land komt en onze woontorens vertreedt, zullen wij ook zeven herders tegen hem moeten verwekken, ja, acht voorname mannen van de mensheid. En zij zullen het land Assyrië en het land van Nimrod in zijn toegangen, werkelijk met het zwaard weiden. En hij zal stellig bevrijding bewerkstelligen van de Assyriër, wanneer hij in ons land komt en ons gebied betreedt.”
11. (a) Met wie vergelijkt Ezechiël degene die door de Assyrische aanvaller wordt gediend? (b) Wie is sinds de tweede Wereldoorlog de rol van de „koning van het Noorden” gaan spelen, maar wie speelde die rol vóór de oorlog?
11 De Assyrische aanvaller uit de oudheid was een dienstknecht van Satan de Duivel. In Ezechiëls profetie, de hoofdstukken achtendertig en negenendertig, wordt Satan de Duivel afgebeeld als de begerige, agressieve Gog van Magog, die ook uit het verre noorden komt. Satan de Duivel, de goddeloze geest die de „heerser van deze wereld”, „de god van dit samenstel van dingen” is, is onzichtbaar (Joh. 12:31; 2 Kor. 4:4, NW). Hij wordt thans echter op een in het oog vallende wijze door het agressieve, totalitaire blok van natiën dat in hoofdstuk zeven van Daniëls profetie als de „koning van het Noorden” wordt voorzegd, vertegenwoordigd. Sinds de tweede Wereldoorlog is het agressieve, door Rood-Rusland voorgegane communistische blok de rol van deze profetische „koning van het Noorden” gaan spelen. In zijn godloosheid, zijn begeerte naar macht en zijn dictatoriale optreden, bedreigt het niet alleen de christenheid, maar vooral het overblijfsel van Jehovah’s geestelijke Israël (of Jakob) en allen die hiermee zijn verbonden. Vóór de tweede Wereldoorlog werd de rol van de „koning van het Noorden” door het nazi-fascistische blok gespeeld. Als „koning van het Noorden” deed dit blok evenwel veel ter verdediging van het rooms-katholieke deel der christenheid en voor de wederoprichting van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. Zelfs in die nazi-fascistische vermomming was de „koning van het Noorden” boosaardig tegen Jehovah’s getuigen in zijn domein gekant en trachtte hij hen te vernietigen.
12. Hoe handelde de vooroorlogse „koning van het Noorden” als de Assyriër door het land van Jehovah’s volk binnen te vallen?
12 Evenals de Assyrische invaller uit de oudheid, viel de hedendaagse „koning van het Noorden” ten tijde dat Hitler in januari van het jaar 1933 in Duitsland aan de macht kwam, het gebied van Jehovah’s volk binnen. Destijds hadden niet vele op schapen gelijkende personen zich bij de leden van het geestelijke overblijfsel — die toen nog geen twee jaar als Jehovah’s getuigen bekendstonden — aangesloten. In dezelfde tijd begon de Katholieke Actie vooral in Amerika, waar de Watch Tower Society haar hoofdbureau heeft — tegen Jehovah’s getuigen te woeden. Deze keer trokken de leden van het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen zich niet terug zoals zij dit gedurende de eerste Wereldoorlog hadden gedaan.
ZEVEN HERDERS, ACHT VOORNAME MANNEN
13. In welk opzicht verwekte het overblijfsel „zeven herders” tegen de binnenvallende Assyriër?
13 Micha zei dat het overblijfsel zelf tot het offensief zou overgaan en tegen de politiek-religieuze dienstknechten van Gog van Magog, Satan de Duivel, het initiatief zou nemen. Sinds 1919 had Jehovah zichtbare herders, geestelijke herders, aan wie hij zijn kudde opgedragen schapen had toevertrouwd, over zijn volk aangesteld. In plaats dat de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël derhalve aan de duivelse opmars van de hedendaagse Assyrische invaller toegaven, hebben zij „zeven herders” tegen hem verwekt. Hiermee wordt het volledige aantal van hun geestelijke herders voorgesteld, aangezien het getal zeven in de bijbel volmaaktheid, volledigheid — vooral in geestelijk opzicht — symboliseert. Onder invloed van de vijandelijke machten vielen vele getuigen van Jehovah in de dood.
14. Hoe wordt in Micha’s profetie getoond of er, naarmate de strijd tegen de Assyrische agressor bleef voortwoeden, een achteruitgang was in het aantal van degenen die het overblijfsel tegen hem had gemobiliseerd?
14 Was er, naarmate de strijd tegen de totalitaire agressor bleef voortwoeden — eerst van de zijde van het kamp der nazi-fascistische Katholieke Actie — een achteruitgang in het aantal van degenen die waren gemobiliseerd om de totalitaire agressor tegen Jehovah’s zuivere aanbidding een halt toe te roepen en het strijdtoneel naar zijn eigen land te verplaatsen? Neen, antwoordt Micha’s profetie. De leden van Jehovah’s overblijfsel zouden zelfs iets beters verwekken dan „zeven herders”; zij zouden „acht voorname mannen van de mensheid” verwekken, afgezien nog van het feit dat de Regeerder uit Bethlehem, Jezus Christus, in de naam van Jehovah zijn God onzichtbaar herderswerk onder het overblijfsel verricht. Het lagere getal „zeven” wordt door Micha’s profetie nog versterkt doordat onmiddellijk daarna het hogere getal „acht” wordt genoemd ten einde aan te tonen dat er een aanzienlijk aantal van hen was en dat er geen achteruitgang in herders of voorname mannen — opgedragen mannen die de leiding nemen — viel te betreuren. — Vergelijk Prediker 11:2.
15. Welke verandering in identiteit van de „koning van het Noorden” bracht de tweede Wereldoorlog teweeg, en wat is er gedaan om zijn aanvallen tegen de zuivere theocratische aanbidding een halt toe te roepen?
15 De strijd tegen de hedendaagse Assyrische agressor onder het onzichtbare leiderschap van Gog van Magog, is na het einde van de tweede Wereldoorlog in 1945 blijven voortwoeden. In dat jaar werd de „koning van het Noorden” in de gedaante van het nazisme en het fascisme verslagen. De Katholieke Actie is echter gebleven en is nog steeds een partner van de „koning van het Noorden”. Sinds het einde van de tweede Wereldoorlog heeft de Katholieke Actie in haar strijd tegen Jehovah’s geestelijke overblijfsel, de „koning van het Noorden” in een nieuwe vermomming, namelijk die van de totalitaire communistische wereldimperialisten, aan haar zijde. Hiertegen verwekt het overblijfsel de moedige geestelijke herders, de geestelijke voorname mannen van Gods schapen, ten einde handelend op te treden en alle veroveringen op het gebied van de zuivere, theocratische aanbidding van Jehovah en de bekendmaking van zijn Koninkrijksboodschap, een halt toe te roepen.
16. Hoe hebben zij het symbolische Assyrië, het land van Nimrod, in zijn toegangen met het zwaard geweid?
16 Hebben zij het hedendaagse „land Assyrië”, of het symbolische „land van Nimrod”, zoals Assyrië ook wordt genoemd, „in zijn toegangen” met het zwaard geweid? Ja, met het „zwaard des geestes, dat is het woord van God”, de bijbel (Ef. 6:17). De totalitaire communistische „koning van het Noorden” heeft hen niet meer geïntimideerd dan de fusie van het nazi-fascisme met de Katholieke Actie. Sinds de tweede Wereldoorlog hebben Jehovah’s getuigen, die destijds in negenenzestig landen werkzaam waren, hun activiteit tot honderd vijfentachtig landen in deze tijd uitgebreid. Hun activiteit en organisatie blijven zich achter het IJzeren Gordijn en onder dictatoriale regeringen uitbreiden, terwijl zij het op een zwaard gelijkende Woord van God in meer dan honderd vijftig talen rondzwaaien.
17. Waarom moet de strijd nog blijven voortduren, en met wat voor ogen?
17 De laatste aanval van de hedendaagse Assyriër is nog niet geschied. De strijd moet nog blijven voortduren, zonder een gedachte aan een nederlaag, maar met de zekerheid van de overwinning voor ogen. Zij moeten het op een zwaard gelijkende Woord van God blijven verbreiden. De totale aanval door de satanische Gog van Magog — waarvoor hij in een laatste krachtsinspanning tegen degenen die de Regeerder van Bethlehem als de rechtmatige Regeerder van de gehele aarde onwrikbaar trouw blijven en derhalve moedig het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk prediken, zijn moderne Assyrische agressor zal gebruiken — heeft nog niet plaatsgevonden.
18. Wanneer zal de Regeerder uit Bethlehem een definitieve bevrijding bewerkstelligen?
18 De Regeerder uit Bethlehem heeft ten aanzien van de aanbidders van zijn God Jehovah wonderbaarlijke bevrijdingen bewerkstelligt. De grootste bevrijding, de volledige bevrijding, moet nog komen. Dat zal gebeuren wanneer de moderne Assyriër zich bij Gog van Magog aansluit als deze met alles wat hij heeft, zowel zichtbaar als onzichtbaar, zijn laatste, totale aanval tegen de organisatie van Jehovah’s aanbidders onderneemt. Dan zal blijken dat deze Assyriër het er niet beter afbrengt dan de overmoedige Sanherib uit de oudheid.
19. Met wie, behalve de Assyrische agressor, zal de Regeerder uit Bethlehem dan eveneens afrekenen, en door middel van welke daad?
19 In de strijd van Armageddon, de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, verslaat de Regeerder uit Bethlehem vanuit Zijn hemelse strijdpositie de Assyrische aanvaller en al zijn horden. En dit is nog niet alles, want hij zal de onzichtbare machten achter de Assyrische agressor, Satan de Duivel en al zijn demonen, binden en gedurende de duizend jaren van zijn gezegende regering over de mensheid in de afgrond van op de dood gelijkende inactiviteit en hulpeloosheid werpen.
VERSTERKINGEN
20, 21. (a) Wordt het overblijfsel geheel in beslag genomen door het offensief tegen de bolwerken van het totalitarisme? (b) Wanneer gaat Micha’s profetie betreffende de dauw derhalve in vervulling?
20 Intussen laat het overblijfsel van het geestelijke Israël (of Jakob) zich niet geheel en al in beslag nemen door het offensief tegen de bolwerken van het totalitarisme dat Jehovah’s zuivere aanbidding op venijnige wijze van de aarde tracht weg te vagen. In overeenstemming met hun van God ontvangen opdracht moeten zij het opbouwendste werk doen dat thans op aarde ten uitvoer wordt gebracht.
21 Na verteld te hebben hoe zij de agressieve vijand succesvol weerstaan en een zodanige wending aan de strijd geven dat het strijdtoneel naar zijn eigen land wordt verplaatst, zegt de profeet Micha (5:7, NW; vs. 6, NBG): „En de overgeblevenen van Jakoba moeten te midden van vele volken worden als dauw van Jehovah, als overvloedige regenstromen op plantengroei, die niet op de mens hoopt, noch op de zonen van de aardse mens wacht.” Deze profetie is niet pas, zoals vroeger werd geloofd, in de rechtvaardige nieuwe wereld, nadat het overblijfsel de strijd van Armageddon heeft overleefd, op het overblijfsel van het geestelijke Israël (of Jakob) van toepassing.b Ze gaat thans in vervulling, en wel sinds de bevrijding van het overblijfsel in 1919.
22. Waarom is het gebruik van de beeldspraak „dauw” met betrekking tot het land van het Israël uit de oudheid erg passend?
22 Het land van het Israël uit de oudheid was in zeer sterke mate van de dauw van Jehovah en ook van de regens afhankelijk. De regens kwamen gedurende hun wintertijd, vanaf de maand oktober tot en met maart, zodat men er de herfstregens en de voorjaarsregens kende (Joël 2:23; Jak. 5:7, LV). Vanaf april tot in september was er een periode waarin er in het geheel geen regen viel. Het land zou geheel en al verdrogen en de plantengroei zou volledig verdorren wanneer er ’s nachts, in het koele gedeelte van een etmaal, geen zware dauw zou neerslaan. De dauw vormde en doorweekte de plantengroei gedurende de maanden april en mei, en augustus en september. Er wordt niet vermeld dat dit gedurende juni en juli gebeurde.
23. In welke schriftuurplaatsen wordt over de zware dauw gesproken?
23 De dauw diende er derhalve voor om het gewas te redden. Dit had op zijn beurt weer tot gevolg dat er levens werden gered en dat er in een land van landbouw overvloed en voorspoed was. De dauw was er zo zwaar, dat toen richter Gideon ’s nachts eens een schapevacht op de grond legde om Jehovah God als de Dauwmaker op de proef te stellen, „hij den volgenden morgen de vacht uitdrukte, zoo wrong hij er een schaal vol water uit” (Richt. 6:38, OB). Toen de herder die het Sulammietische meisje liefhad, haar ’s nachts kwam bezoeken, zei hij: „Mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn vol druppels van den nacht.” — Hoogl. 5:2; 6:13.
24. (a) Wat werd door het inhouden of geven van dauw op het land Israël te kennen gegeven? (b) In welk opzicht zou het overblijfsel van het geestelijke Israël derhalve als dauw van Jehovah zijn?
24 Toen God het land Israël in de dagen van koning Achab vervloekte, zei de profeet Elia: „Er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord” (1 Kon. 17:1). Toen Jehovah het land vervloekte omdat de bewoners ervan zijn tempel in Jeruzalem niet herbouwden, zei hij tot hen: „Daarom heeft de hemel over u den dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. Ook riep Ik een droogte over het land” (Hag. 1:10, 11). Toen Jehovah de belofte uitsprak het overblijfsel voor het herbouwen van zijn tempel te zegenen, zei hij: „Het land geeft zijn opbrengst en de hemel geeft zijn dauw” (Zach. 8:12). Hij is als het ware de ’vader van de regen’, degene die „de dauwdruppelen verwekt” (Job 38:28). Toen Micha voorzei dat het overblijfsel van het geestelijke Israël (of Jakob) als dauw van Jehovah zou zijn, bedoelde hij derhalve dat de leden ervan in een tijd van voortdurende hitte een zegen van God voor het volk zouden zijn.
25, 26. (a) In welk opzicht is het een hete of vurige tijd voor de natiën, en wie ontvangen gedurende deze tijd verkwikking? (b) Hoe verspreidt het overblijfsel symbolische dauw op deze mensen, en hoe verschilt dit van de moderne oorlogsmethoden?
25 Thans is het voor de wereldse natiën een hete of vurige tijd. Dit betekent niet dat zij voortdurend in een „hete oorlog” gewikkeld zijn, maar dat de hitte van Jehovah’s verontwaardiging, veroordeling en toorn tegen hen is omdat zij zijn door Christus geregeerde koninkrijk tegenstaan, hetgeen zij tonen door Zijn getuigen te haten en te vervolgen. Vandaar dat alleen degenen die het Koninkrijksgetuigenis dat thans wordt gegeven, aanvaarden en zich er als de enige hoop voor de mensheid toe wenden, van het geestelijke overblijfsel verkwikking ontvangen. Zij bezien dezen als een van Jehovah God afkomstige dauw van zegen.
26 Onder deze mensen verspreiden de leden van het overblijfsel de dauw van Gods waarheid — en o, hoe zacht is die dauw! Het is zoals de profeet Mozes zei: „Mijn woorden stroomen als regen, en mijn redenen vloeien als dauw, als een stortregen op het jonge groen, als regenstroomen op het groene kruid. Want des HEREN naam zal ik uitroepen” (Deut. 32:2, 3, OB). O, hoe verkwikkend is dit voor de mensen die versmachten van dorst naar Gods gunst en koninkrijk! Hoe levengevend is deze dauw, want er wordt in werkelijkheid het „woord des levens” mee bedoeld! (Fil. 2:16). Het is geen dodelijke radioactieve neerslag die het gevolg is van de explosie van dodelijke atoom- of waterstofbommen of het neerdalen van gifgassen en bacteriologische wolken. Deze levengevende dauw van God heeft de goedheid en aangenaamheid van broederlijke eenheid en vrede tot resultaat. „Het is”, zo zegt Psalm 133:3, „als dauw van den Hermon, die nederdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de HERE den zegen, leven tot in eeuwigheid.”
27. Wat doen dezen als reactie hierop, en als wat worden zij zelf, en in welke mate?
27 De op schapen gelijkende mensen die het geestelijke overblijfsel dankbaar als „dauw van Jehovah” aanvaarden, komen tot nieuw leven. Hun dorst naar waarheid, rechtvaardigheid en een volmaakte regering wordt gelest. Zij dragen zich aan Jehovah God, de grote Dauw- en Regenmaker op en sluiten zich vervolgens bij deze „overgeblevenen van Jakob” aan ten einde hen erbij te helpen het „woord des levens” aan anderen uit te dragen. Hierdoor worden zij zelf als dauwdruppels ten opzichte van anderen die waar ook ter wereld van dorst versmachten. Aangezien een uit talloze op schapen gelijkende personen bestaande „grote schare” dit doet, worden zij ontelbaar, als de dauwdruppels. — 2 Sam. 17:11, 12.
28. Hoe hebben zij aldus een aandeel aan de vervulling van Psalm 110:3 (OB)?
28 Met hun honderdduizenden zijn zij, wat het bekendmaken van het Koninkrijk betreft, thans als versterkingen voor het geestelijke overblijfsel geworden. Evenals het overblijfsel dit heeft gedaan, bieden zij zich in deze dag, waarin Jehovah’s op de troon geplaatste Koning in het midden van zijn vijanden regeert, gewillig aan. In een schitterende beschrijving hiervan zegt Psalm 110:3 (OB) tot Jehovah’s Koning: „Uwe dienaren volgen u gewillig ten dage van uwen veldtocht, uwe jongelingen komen in heiligen krijgsdos, talrijk als de dauwdruppelen.”
29. (a) Tot wanneer moet dit levengevende werk voortgaan, en hoe? (b) Welke hoedanigheid moeten wij bij het verrichten van dit werk thans aan de dag leggen, en wanneer zullen wij dit speciaal moeten doen?
29 Dit verkwikkende, levengevende werk met het „woord des levens” moet voortgaan totdat de toenemende hitte van Jehovah’s toorn in het vuur van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” ontvlamt en alle vijanden van zijn koninkrijk onder Christus verteert. Tot die tijd zullen wij de mensen uitnodigen om naar de symbolische „rivier van water des levens” te komen, zeggende: „Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17). Er is in deze dagen van internationale haat en oppositie echter moed voor nodig om dit werk, waardoor de hitte van Gods toorn van op schapen gelijkende bekeerlingen wordt afgewend, te verrichten. Laten wij derhalve in gedachten houden dat dit de dag is van de veldtocht van de Koning. Hij ziet de bijeenvergadering van de legers der natiën, die door Gog van Magog, Satan de Duivel, naar het slagveld dat Armageddon wordt genoemd, worden bijeenvergaderd, onbevreesd onder de ogen (Openb. 16:14-16). Wanneer de Almachtige God dit toestaat, zal de laatste aanval van de hedendaagse Assyriër onder Gog van Magog beslist worden ontketend. Dan zullen ons geloof en onze toewijding op een bijzonder zware wijze worden beproefd. Wij hebben thans moed nodig, maar wat valt er over die tijd te zeggen? Wij zullen dan moed hebben.
30. Hoe vormt Micha 5:7, 8 8, 9 er een verzekering voor dat wij dan moed zullen hebben?
30 Micha 5:7, 8 8, 9 vormt hier een verzekering van, aangezien wij hierin lezen: „En het overblijfsel van Jakob [of Israël] zal zijn onder de natiën, te midden van vele volkeren als een leeuw onder de dieren des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die, wanneer hij er binnendringt, neerslaat en verscheurt, zonder dat iemand redt. Uw hand zal verheven zijn boven uw tegenstanders, en al uw vijanden zullen worden uitgeroeid.”
31. (a) Hoe is de Regeerder uit Bethlehem tegen de op een leeuw gelijkende Assyrische agressor opgewassen? (b) Hoe is Jehovah’s volk sinds 1919 als een leeuw onder de natiën geweest, en in welke toestand moeten wij ons hart in de toekomst bewaren?
31 De hedendaagse totalitaire „Assyriër” komt van de voornaamste verblijfplaats van de leeuw, welke door het Ninevé uit de oudheid werd afgebeeld (Nah. 2:11, 12). Onze Leider is echter de Regeerder uit Bethlehem, de Koning die groter is dan David, die, als herdersjongen, met Jehovah’s hulp een leeuw versloeg (1 Sam. 17:34-37). Hij is zelf de „leeuw uit den stam Juda, de wortel Davids” en hij kent geen vrees (Openb. 5:5). Sinds 1919 zijn de leden van het overblijfsel of de „overgeblevenen” van het geestelijke Israël als een leeuw onder de natiën geweest. Zij hebben Jehovah’s door bemiddeling van zijn Christus gegeven gebod onbevreesd gehoorzaamd en hebben ’dit goede nieuws van Zijn opgerichte koninkrijk in de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’ gepredikt. Ondanks de haat, de tegenstand en de vervolging van de zijde van zowel de profetische „koning van het Noorden” en de „koning van het Zuiden” zijn zij onverschrokken geweest (Dan. 11:40-45). De honderdduizenden opgedragen, gedoopte metgezellen uit alle natiën, stammen, volken en talen hebben door Jehovah’s geest eveneens een op die van een leeuw gelijkende moed en onbevreesdheid aan de dag gelegd. Moge ons hart in de toekomst nimmer als gevolg van de manoeuvres en de aantallen van onze boosaardige vijanden de moed verliezen.
32. (a) Voor wie zal de „dag van Jehovah” vreesinboezemend zijn? (b) Wat wenkt ons volgens Micha 5:8 9 voorwaarts, en waarop zullen wij, wanneer wij voorwaarts gaan, steeds meer gaan lijken?
32 Wanneer wij ons binnenkort in de grote dag van Jehovah bevinden, zal deze onze vijanden vrees inboezemen, aangezien de voltrekking van Jehovah’s oordeel van vernietiging tegen hén en niet tegen ons gericht zal zijn. Zijn hand zal zegevierend hoog boven zijn vijanden verheven zijn en al deze vijanden van Hem zullen worden uitgeroeid. Dit betekent eveneens dat de hand van het onbevreesde overblijfsel en hun metgezellen zegevierend hoog tegen onze vijanden verheven zal zijn en dat al deze vijanden zullen worden uitgeroeid. De overwinning wenkt ons om onder het leiderschap van de „leeuw uit den stam Juda” in de verdere Koninkrijksbediening die in alle natiën voor ons ligt, voorwaarts te gaan. „Volg mij”, zegt hij. Door hem te volgen, zullen wij, evenals dauwdruppels, nog talrijker worden en onder vele volken een verkwikkende zegen van Jehovah God zijn, zodat zij in Zijn rechtvaardige nieuwe wereld eeuwig leven kunnen ontvangen.
[Voetnoten]
a Jakobs naam werd door Jehovah’s engel in Israël veranderd. De stammen die uit Jakobs twaalf zonen voortkwamen, werden derhalve de twaalf stammen Israëls genoemd. — Gen. 32:27, 28; 35:9, 10; 49:28.
b Zie The Watchtower van 15 december 1928, bladzijde 376, par. 35, 36 en de in 1942 uitgegeven Wachttoren over Micha, Deel VIII, bladzijde 5, par. 10-14.