Ons geestelijke paradijs handhaven
1. Wanneer zal het Paradijs op aarde worden hersteld, en wie zullen er dan met Jezus in verblijven?
NA DE strijd van Armageddon zal het paradijs door het zegevierende koninkrijk Gods hier op aarde worden hersteld. Toen de welwillende kwaaddoener Jezus op de dag dat Hij als een getrouwe getuige van Gods koninkrijk stierf, vroeg of hij hem wilde gedenken wanneer hij in zijn koninkrijk gekomen zou zijn, zei Jezus derhalve in overeenstemming met de goddelijke regeling: „Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” Door middel van zijn hemelse macht zal de Koning Jezus Christus onzichtbaar in het herstelde paradijs aanwezig zijn. Abel, Henoch en andere getrouwe mensen uit de tijd vóór het pinksterfeest in het jaar 33 (n. Chr.) zullen door een „opstanding ten leven” uit de doden worden opgewekt en aldus met Jezus in dat aardse Paradijs vertoeven. Wanneer de kwaaddoener later als een van hen die het verachtelijke hebben beoefend aan de oproep van de Koning tot een „opstanding ten oordeel” gehoor zal geven, zal hij het aardse paradijs betreden en vernemen dat Jezus, met wie hij tegelijk aan de paal heeft gehangen, als Koning over de „nieuwe aarde” regeert. Hij zal zich dan Jezus’ veelbelovende woorden herinneren: „Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” Door voortdurend te gehoorzamen, zal hij daar voor eeuwig met Jezus mogen blijven. — Joh. 5:28, 29.
2, 3. (a) Bestond er een paradijs toen Jezus tot de kwaaddoener sprak? (b) Waarom bestond het geestelijke paradijs waarheen Paulus werd weggenomen toen zelfs nog niet eens?
2 Toen Jezus die woorden negentienhonderd jaar geleden uitsprak, bestond er geen aards paradijs. Ook het geestelijke paradijs waarheen Paulus later werd weggenomen om onuitsprekelijke woorden te horen die het een mens niet geoorloofd is te spreken, lag toen nog in de toekomst. — 2 Kor. 12:4.
3 Toen Jezus als een misdadige slaaf aan een martelpaal stierf en zijn apostelen en andere discipelen werden verstrooid, scheen niets aards of geestelijks een paradijsachtige schoonheid te bezitten. De wereldorganisatie van de „grote draak”, „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd”, scheen voorspoed te genieten, vooral nu ze over het Zaad van Gods vrouw, die in de hiel vermorzeld zou worden, had gezegevierd (Openb. 12:9; Gen. 3:15). Hoe treffend waren Jezus’ woorden toen zijn vijanden hem in de hof van Gethsemané arresteerden: „Dit is uw uur en de autoriteit der duisternis” (Luk. 22:53). In die duistere tijd gingen Jehovah’s profetische woorden in vervulling: „Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen den man die mijn metgezel is, luidt het woord van den HERE der heerscharen; sla dien herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen” (Zach. 13:7, NBG; Matth. 26:31). Toen overkwam Jezus’ discipelen wat hij ten aanzien van hen had voorzegd: „Gij zult wenen en weeklagen, maar de wereld zal zich verheugen; gij zult bedroefd zijn, . . . gij zult worden verstrooid, een ieder naar zijn huis, en gij zult mij alleen laten” (Joh. 16:20, 32). De hoop op Gods koninkrijk scheen geheel de bodem ingeslagen te zijn, want zelfs op de dag van Jezus’ opstanding zeiden twee van zijn discipelen ontmoedigd: „Wij hoopten dat deze man degene was die bestemd was Israël te bevrijden; ja, en afgezien van dit alles is het thans reeds de derde dag sinds deze dingen zijn geschied” (Luk. 24:21). Zonder koninkrijk kon er geen paradijs zijn!
4. Hoe verheugde Zion zich over Jezus’ opstanding, en wanneer begrepen Jezus’ apostelen pas voor het eerst wat het Koninkrijk inhield?
4 Maar o, hoe ging hun droefheid in vreugde over en sprong hun hart op van blijdschap toen hij hen weer bezocht en hun in hun geheime vergaderplaats en elders verscheen! Zelfs Gods symbolische vrouw in de hemel, Zion, wier beloofde Zaad de opgestane Jezus Christus was, juichte van vreugde, evenals een moeder die nadat zij een kind heeft gebaard, „niet meer aan de benauwdheid [denkt], uit vreugde dat er een mens ter wereld is gekomen” (Joh. 16:21, 22). Alhoewel de apostelen zich verheugden, hadden zij geen juist inzicht in Gods grootse voornemen. Veertig dagen later waren zij dan ook weer enigszins uit het veld geslagen toen Jezus, zonder het Koninkrijk opgericht te hebben, ten hemel voer. Zoals hun was geboden, bleven zij tien dagen, tot het pinksterfeest, in Jeruzalem wachten. Toen stortte de aan Gods rechterhand gezeten Jezus Christus in vervulling van Joël 2:28, 29 de heilige geest op hen uit. Openbaringen en verlichting waren het gevolg, terwijl zij door de heilige geest werden verwekt en ermee werden gezalfd. Zij werden een „nieuwe schepping”, geestelijke zonen Gods, geestelijke Israëlieten, en gingen deel uitmaken van Gods nieuwe „heilige natie”, aan wiens leden het Koninkrijk was gegeven opdat zij er de koninklijke vruchten van zouden voortbrengen. — Hand. 2:1-36; 2 Kor. 5:17; 1 Petr. 2:9; Matth. 21:43.
5, 6. Wat werd toen voor die discipelen opgericht, en in vervulling van welke profetie van Joël?
5 Er was toen een geestelijk paradijs opgericht waarin zij waren binnengegaan. Hun geestelijke gebied geleek niet op het door de sprinkhanen geteisterde land waarvan door de profeet Joël gewag werd gemaakt: „Als de hof van Eden is het land vóór hem, en achter hem is het een woeste wildernis.” Door bemiddeling van de verheerlijkte Jezus Christus had Jehovah God echter de volgende door dezelfde profeet Joël uitgesproken woorden in vervulling doen gaan:
6 „Vrees niet, o land, jubel en verheug u, want [Jehovah] heeft grote dingen gedaan. Vreest niet, gij dieren des velds, want de weiden der woestijnen groenen, want het geboomte draagt zijn vrucht, vijgeboom en wijnstok geven hun rijkdom. En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in [Jehovah], uw God, . . . Ik zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan alles opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, mijn groot leger dat Ik op u afzond. Gij zult volop en tot verzadiging eten, en gij zult loven den naam van [Jehovah], uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft; mijn volk zal nimmermeer te schande worden. Dan zult gij weten dat Ik in het midden van Israël ben.” — Joël 2:3, 21-27, NBG.
7. (a) Welk paradijs werd Saulus van Tarsus bij zijn bekering binnengevoerd? (b) Naar welk paradijs werd hij weggenomen om onuitsprekelijke woorden te horen?
7 Toen Saulus van Tarsus na verloop van tijd van het judaïsme tot het christendom werd bekeerd en de apostel Paulus werd, werd hij uit het onvruchtbare judaïsme gehaald — dat gelijk een van God verlaten, verwoest en van zijn vegetatie beroofd land was — en het christelijke geestelijke paradijs, dat door de stralende schoonheid der apostolische tijden werd gekenmerkt, binnengevoerd. Hij was klaarblijkelijk de man die, hetzij in het menselijke lichaam of daarbuiten, op wonderbaarlijke wijze in staat werd gesteld meer te zien dan het toentertijd bloeiende geestelijke paradijs van de christelijke gemeente op aarde. Door een bovennatuurlijk visioen en een openbaring mocht Paulus met profetische verziendheid aanschouwen in welk een paradijsachtige toestand Gods vrouw, Zion, zich zou verheugen wanneer Gods koninkrijk in de toekomst werkelijk in de hemelen geïnstalleerd zou zijn. Die tijd zou na 1914 aanbreken.
8. Hoe genoot het paradijs van het zich in de eerste eeuw van zijn bestaan bevindende christendom op overvloedige wijze voorspoed?
8 Het geestelijke paradijs van het zich in de eerste eeuw van zijn bestaan bevindende ware christendom bleef tijdens de dagen van de twaalf apostelen van het Lam bestaan. De vruchten van de heilige geest werden in overvloedige mate door de christelijke geestelijke kinderen Gods voortgebracht. De gemeente in de eerste eeuw was symbolisch gesproken „Gods akker, die wordt bebouwd”. Ze reageerde op de liefdevolle aandacht welke de grote Landbouwer, Jehovah God, eraan schonk. De symbolische wijnstok, waarvan Jezus de centraal gelegen stam was en al zijn door de geest verwekte discipelen de takken, verheerlijkte de hemelse Vader door veel vrucht te dragen, waardoor werd bewezen dat deze „takken” werkelijk Jezus’ discipelen waren. De ene ware christelijke natie bracht in overvloedige mate de vruchten van Gods koninkrijk voort. Er heerste geestelijke voorspoed. — 1 Kor. 3:9; Joh. 15:1-8; Matth. 21:43.
9, 10. (a) Waarom bleef dit geestelijke paradijs van God niet op aarde bestaan? (b) Welke waarschuwing gaf Paulus de christenen, waarbij hij ter illustratie op het Edense Paradijs wees?
9 Dit geestelijke paradijs van God bleef niet op aarde bestaan. Het merendeel van hen die beweerden christenen te zijn, streed niet „onvermoeid . . . voor het geloof dat eenmaal voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd.” Zij hielden niet de woorden „in gedachten welke voordien tot u zijn gesproken door de apostelen van onze Here Jezus Christus, hoe zij tot u plachten te zeggen: ’In de laatste tijd zullen er spotters zijn, die zich volgens hun eigen begeerten naar goddeloze zaken voortspoeden.’ Dezen veroorzaken scheidingen, het zijn dierlijke mensen, die niet geestelijk gezind zijn. Maar gij, geliefden, bewaart u in Gods liefde, door u op te bouwen op uw allerheiligste geloof, en te bidden met heilige geest, terwijl gij de barmhartigheid van onze Here Jezus Christus verwacht met eeuwig leven in het vooruitzicht” (Jud. 3, 17-21). Geleidelijk aan ontwikkelde zich de grote religieuze „afval” welke door de apostel Paulus was voorzegd. Toen begon de „mens der wetteloosheid”, „de zoon der vernietiging” openbaar te worden. — 2 Thess. 2:3, 6-12.
10 Hierdoor ging het geestelijke paradijs voor hen die met hun mond beweerden christenen te zijn maar dit door hun leven logenstraften, verloren. Toen Paulus de christenen voor de valse apostelen waarschuwde die deze afval op bedrieglijke wijze zouden veroorzaken, wees hij ter illustratie hiervan terecht op het Edense Paradijs. Hij zei: „Ik vrees echter dat uw geest op een of andere wijze, zoals de slang door haar arglistigheid Eva heeft verlokt, verdorven zou kunnen worden en zou kunnen afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die bij de Christus passen.” — 2 Kor. 11:3, 13-15.
11. (a) Door wie werd het verlies van het oorspronkelijke aardse paradijs en het geestelijke paradijs der christenen bewerkstelligd? (b) Waar zal de huidige christenheid aan haar einde komen, en waarom?
11 Zesduizend jaar geleden zorgde de Duivel er door toedoen van de slang voor dat het oorspronkelijke aardse paradijs voor Adam en Eva en ons allen, hun nakomelingen, verloren ging. Nadat de „twaalf apostelen des Lams”, die als een belemmering werkten, door de dood van het aardse toneel waren verdwenen, bewerkstelligde Satan de Duivel, die „oorspronkelijke slang”, insgelijks het verlies van het geestelijke paradijs der christenen. De christenheid, welke in haar meer dan duizend religieuze sekten meer dan 820 miljoen lidmaten telt, gaat thans onder de gevolgen van twee wereldoorlogen gebukt en is waarlijk geen paradijs te noemen. Hoewel ze door de eerste christengemeente die in apostolische tijden in een geestelijke paradijstoestand verkeerde, werd voorafgegaan, is ze thans religieus gezien een „woeste wildernis” welke door symbolische sprinkhanen, Jehovah’s „grote leger” is geplunderd. In plaats van de vruchten van Gods koninkrijk, heeft ze een overvloedige oogst van de vruchten der materialistische natiën dezer wereld voortgebracht. Er heerst een geestelijke hongersnood in de christenheid omdat God, precies zoals was voorzegd, „een honger in het land” heeft gezonden, „geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden [van Jehovah] te horen” (Amos 8:11-13, NBG). Evenals Adam en Eva en Kaïn buiten de hof van Eden moesten sterven, zal de christenheid buiten een geestelijk Paradijs aan haar einde komen.
HET GEESTELIJKE PARADIJS HERSTELLEN
12. Hoe zou Jehovah het geestelijke paradijs van Zions geestelijke zonen op aarde herstellen, en aan welk herstel zou dit voorafgaan?
12 Er werd in Gods Woord voorzegd dat Jehovah op aarde onder zijn geestelijke zonen van Zion, zijn op een vrouw gelijkende organisatie, het geestelijke paradijs zou herstellen. Dit zou hij door middel van zijn koninkrijk doen, en wel wanneer het op zijn onveranderlijk vastgestelde tijd, namelijk in 1914 n. Chr., opgericht zou worden. Ongeveer veertig jaar voor 1914 begon Jehovah een overblijfsel van de geestelijke kinderen van Zion voor de hernieuwing van dit geestelijke paradijs voor te bereiden. Zo stond er al in de uitgave van juli 1883 van het tijdschrift Zion’s Watch Tower, op bladzijde 4 onder het opschrift „De dief”: „Wanneer de Heer zijn koninkrijk heeft opgericht, zal er aan de dief worden gedacht, die dan in het Paradijs zal komen. . . . In of vanwege Christus zullen allen levend worden gemaakt en het voorrecht ontvangen wederom onder de Edense toestand te leven welke door de zonde van de eerste mens verloren is gegaan en door Christus’ rechtvaardige offer weer voor de mens is teruggekocht.” Voordat het aardse paradijs voor de mensheid hersteld kon worden, moest echter eerst het geestelijke paradijs voor het overblijfsel van Zions geestelijke kinderen worden hersteld.
13. Tot op welk jaar verheugde het overblijfsel zich in een zekere mate van geestelijke voorspoed, en hoe waren Jehovah’s getuigen er daarna net zo aan toe als de discipelen toen Jezus dood in het graf lag?
13 Tot op het jaar 1914 verheugde dit overblijfsel van het geestelijke zaad van Gods vrouw Zion zich in een steeds grotere geestelijke voorspoed. Toen de eerste Wereldoorlog uitbrak, deden de religieuze, politieke en militaire machten van de christenheid deze geestelijke voorspoed van Jehovah’s getuigen echter nagenoeg geheel teniet. Zij gingen gelijkenis vertonen met de „twee getuigen” die volgens Openbaring 11:3 in zakken gekleed profeteerden, en stierven ten slotte voor het oog van deze oude wereld — vooral voor dat der christenheid, waar zij het actiefst waren geweest — een smadelijke dood. Zij waren er toen net zo aan toe als de apostelen en andere discipelen in de periode dat de Here Jezus Christus dood in het graf lag.
14, 15. (a) Met welke verlaten toestand in de oudheid begonnen hun aardse omstandigheden toen gelijkenis te vertonen? (b) Welke woorden van Ezechiël waren in die tijd voor de betrokkenen van het grootste belang?
14 Hun aardse toestand begon toen in religieus opzicht gelijkenis te vertonen met het land Juda toen dit verlaten lag, Jeruzalem en haar tempel tot een ruïne waren geworden en de duizenden overlevenden voor het merendeel gevankelijk naar het afgodische Babylon waren weggevoerd. Onder die omstandigheden was Jehovah’s Woord zoals dit door de profeet Ezechiël — die reeds voordat Jeruzalem en haar tempel verwoest en het gehele land Juda in een verlaten toestand was geraakt, in Babylon in ballingschap vertoefde — werd bekendgemaakt, van het grootste belang:
15 „Heiligen zal ik mijn grooten naam, die ontwijd is onder de volken, dien gij in hun midden ontwijd hebt; en de volken zullen weten dat ik Jahwe ben, spreekt de Heer Jahwe, wanneer ik mij in u voor hun oogen als den Heilige doe kennen. Daarom zal ik u uit de volken nemen, herzamelen uit alle landen en brengen naar uw eigen grond. Mijn geest zal ik in uw binnenste geven, en maken dat gij in mijn inzettingen wandelt en mijn verordeningen inachtneemt en onderhoudt. Niet om uwentwil doe ik het, spreekt de Heer Jahwe. Weet dat wel! Schaamt u en staat verlegen over uw wandel, huis Israël. Zoo zegt de Heer Jahwe: Ten dage dat ik u reinig van al uw overtredingen zal ik ook weer de steden bevolken, en zullen de puinhoopen herbouwd worden; het land dat woest lag zal weer worden bearbeid, terwijl het vroeger een wildernis was ten aanschouwen van alle voorbijgangers, en men zal zeggen: dit land, dat woest lag, is aan den hof van Eden gelijk geworden, en de steden die in puin lagen en verwoest en omvergehaald waren liggen daar als vestingen. Zoo zullen de natiën die rondom u overgebleven zijn weten dat ik, Jahwe, het omvergehaalde herbouwd en het woest liggende beplant heb; ik, Jahwe, heb gesproken en zal het doen.” — Ezech. 36:23, 24, 27, 32-36, LV.
16. Hoe is deze profetie ten aanzien van het Israël uit de oudheid inderdaad in vervulling gegaan, en wat werd daardoor nog zekerder gemaakt?
16 Die profetie is inderdaad ten aanzien van het natuurlijke Israël uit de oudheid in vervulling gegaan, waardoor het nog zekerder werd dat ze op een laatste, volledige wijze ten aanzien van het geestelijke Israël uit onze tijd in vervulling zou gaan. In het verleden schonk Jehovah de Perzische koning Kores de Grote de macht het sterke Babylon omver te werpen. Hij bracht Kores ertoe een bevel uit te vaardigen waardoor de joden in vrijheid werden gesteld en naar hun verlaten vaderstad konden terugkeren en er Jehovah’s tempel konden herbouwen. Precies aan het einde van de zeventigjarige verwoesting nam Jehovah’s volk het land Juda weer in bezit; Israël was als natie herboren, het tempelaltaar was herbouwd en Jehovah’s aanbidding werd er weer beoefend. In het jaar daarop werd het fundament van de tempel gelegd. Na jaren van tegenstand van de zijde van Jehovah’s vijanden werd deze tempel in het zesde jaar van de regering van de Perzische koning Darius I voltooid. Omdat er in de naburige landen nog steeds vijanden verbleven die een dreigende toon bleven aanslaan, moest men Jeruzalem versterken, en koning Artaxerxes zond zijn joodse schenker Nehemia als bestuurder naar Juda om een nieuwe muur om de stad Jeruzalem op te trekken. Dit geschiedde en het land Juda onderging een opmerkenswaardige verandering. Hoewel het zeventig jaar lang een verschrikkelijke woestenij was geweest, werd het als de hof van Eden, als de „tuin van Jehovah”.
17. Welke bekendmaking weerklonk er in 1914 in de hemel, maar wat gebeurde er ten aanzien van het aardse gebied van Jehovah’s geestelijke overblijfsel?
17 In overeenstemming hiermee bracht Jehovah in onze tijd het Zaad van zijn vrouw, Jezus Christus, voort en maakte hem tot Koning van de in 1914 geboren hemelse regering. In de hemel weerklonk de bekendmaking: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus geworden, en hij zal tot in alle eeuwigheid als koning regeren.” Op aarde woedden echter de natiën der christenheid. Zij maakten het aardse gebied van het geestelijke overblijfsel van Jehovah’s getuigen tot een woestenij gelijk het Juda en Jeruzalem uit de oudheid. De herleving van Jehovah’s aanbidding op aarde werd een halt toegeroepen en liep gevaar volkomen vernietigd te worden. — Openb. 11:15-18, 3-10.
18, 19. (a) Wat moest er, nu Gods koninkrijk in de hemel was opgericht, op aarde geschieden? (b) Hoe handelde de Koning Jezus Christus als een hedendaagse Kores, en welke gebeurtenissen vonden er toen plaats, hetgeen tot een reorganisatie leidde?
18 Jehovah kon niet toelaten dat zijn aanbidding van de aarde werd weggevaagd en tegelijkertijd zijn profetische Woord in vervulling doen gaan. Zijn Koninkrijk van de grotere Kores de Grote was aan de macht en regeerde, en het zou hiermee niet in overeenstemming zijn wanneer het geestelijke gebied van zijn volk op aarde te zelfder tijd werd verwoest. Het opgerichte koninkrijk moest in alle natiën waarin zijn naam werd gelasterd, worden bekendgemaakt. Opdat zijn overblijfsel een juiste basis en een waardige achtergrond zou hebben om de Koning en het Koninkrijk aan te kondigen, moest er voor dit overblijfsel hier op aarde in een geestelijk paradijs worden voorzien.
19 In 1919 was de oorlog in de hemel geëindigd, terwijl Satan en zijn demonen uit de hemel naar de aarde waren geworpen. Jehovah’s zegevierende Koning, Jezus Christus, trad derhalve in de rol van de hedendaagse Kores de Grote op. Hij bevrijdde het overblijfsel van Jehovah’s getuigen uit hun Babylonische gevangenschap, bracht hen weer in een aanvaardbare verhouding tot God en zette hen er bij het herstel van de tempeldienst toe aan moedig te werk te gaan. In datzelfde jaar werden de president en de secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap en zes andere gewijde medechristenen uit een onrechtvaardige gevangenschap welke hun door een oorlogszieke wereld was opgelegd, ontslagen. Nog geen zes maanden daarna, of van 1-8 september 1919, hield het geestelijke overblijfsel te Cedar Point, Ohio, V.S., zijn eerste internationale vergadering. Het werk werd gereorganiseerd en Jehovah’s getuigen maakten het „gouden tijdperk”, het tijdperk van het Paradijs, het toekomstige aardse paradijs, bekend.
20. Wat ging het overblijfsel toen binnen, waarvan begon het het aardoppervlak te vervullen, en hoe?
20 Het geestelijke overblijfsel besefte toen nog niet zo goed dat het als vervulling van Jehovah’s onverbrekelijke beloften een geestelijk paradijs binnenging. Doordat God nu in een grotere mate zijn geest over hen uitstortte, machtigde hij hen niet alleen een werk te doen waar veel moed voor nodig is, maar onthulde hij hun ook hun opdracht. Welke opdracht? ’In alle natiën moet eerst het goede nieuws worden gepredikt’ (Mark. 13:10). Daar het overblijfsel van Jehovah’s getuigen als geestelijke natie was bevrijd en hersteld, nam het overlopend van enthousiasme ijverig het laatste werk dat aan de universele oorlog van Armageddon moest voorafgaan, ter hand. Zij brachten in overvloedige mate de vruchten van de heilige geest, van het Koninkrijk, voort, namelijk, de activiteiten van het predikingswerk waardoor dit goede nieuws van Gods koninkrijk over de nieuwe wereld werd bekendgemaakt, en begonnen het gehele aardoppervlak van deze vruchten te vervullen. In steeds meer plaatsen werden er gemeenten opgericht die door middel van verdedigingswerken tot sterke steden werden gemaakt, bolwerken die in het aardse paradijs na Armageddon niet meer nodig zullen zijn. Hun geestelijke herstel en voorspoed deed de natiën der christenheid verstomd staan.
21. Welke emotionele invloed had dit op het geestelijke overblijfsel, en welke profetie van Jesaja ging ten aanzien van hen in vervulling?
21 Toen het geestelijke overblijfsel van Zions kinderen dit zichtbare bewijs van Jehovah’s hernieuwde gunst aanschouwde, schonk dit hun een onuitsprekelijke troost. Hoe wonderbaarlijk was de vervulling van de goddelijke belofte voor hen: „Jehovah zal Zion zeker troosten. Hij zal al haar verwoeste plaatsen stellig troosten en haar woestenij als Eden en haar verlaten vlakte als Jehovah’s tuin maken. Verrukking en verheuging zullen in haar worden gevonden, dankzegging en melodieuze stemmen. Dan zullen de losgekochten van Jehovah terugkeren; zij moeten met vreugdegeroep tot Zion komen en er zal tot onbepaalde tijd verheuging op hun hoofd zijn. Verrukking en verheuging zal hun deel worden; leed en gezucht zullen stellig wegvlieden. Ik, ja ik troost ulieden.” — Jes. 51:3, 11, 12.
22, 23. Waardoor wordt het overvloedige geluk van Jehovah’s huidige getuigen derhalve verklaard, en hoe schilderde Jesaja de situatie profetisch in Jesaja hoofdstuk 35?
22 Dat Jehovah’s getuigen, die zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij vormen, zo van geluk overlopen, vindt zijn oorzaak in de bloeiende toestand van het geestelijke paradijs. De pracht van deze geestelijke tuin van Jehovah wordt in profetische taal afgeschilderd waarbij de beeldspraak aan het herstelde land Juda is ontleend: „De woestijn en de waterloze streek zullen jubelen, en de verlaten vlakte zal vreugdevol zijn en als de saffraan bloeien. Ze zal beslist bloeien en met vrolijkheid en blijde uitroepen verheugd zijn. Haar zal de heerlijkheid van de Libanon worden gegeven, de pracht van Karmel en Saron. Er zullen er zijn die de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God, zullen zien. Dan zullen de ogen der blinden worden geopend en de oren der doven worden ontsloten. Dan zal de lamme klimmen als een hert en de tong der stomme van blijdschap roepen. Want in de woestijn zullen wateren zijn ontsproten, en beken in de verlaten vlakte. Door de hitte verzengde grond zal als een poel vol riet zijn geworden en het dorre land als waterbronnen. In de verblijfplaats der jakhalzen, hun rustplaats, zal groen gras met riet en papyrusplanten zijn.
23 Er zal daar stellig een hoofdweg komen, ja, een weg die de Weg der Heiligheid genoemd zal worden. De onreine zal er niet over gaan. Ze zal voor hem die erop wandelt zijn, en de dwazen zullen er niet op dolen. Er zal geen leeuw blijken te zijn en de roofzuchtige wilde dieren zullen er niet op komen. Niet een zal er worden gevonden; de teruggekochten moeten er wandelen. Deze door Jehovah losgekochten zullen stellig met vreugdegeroep tot Zion komen; verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Verrukking en verheuging zullen hun deel worden, en leed en gezucht moeten wegvlieden.” — Jes. 35:1, 2, 5-10.
24, 25. (a) Wie hebben zich achter het teruggekeerde overblijfsel geschaard, en door welke kenmerken van de organisatie hebben zij zich ertoe aangetrokken gevoeld? (b) Welke verandering heeft Jesaja betreffende het aardse gebied ervan voorzegd?
24 Het losgekochte, geestelijke overblijfsel is tot Zion, Jehovah’s theocratische organisatie teruggekeerd. Er hebben zich honderdduizenden die deze God van het overblijfsel, deze Schepper van een organisatie vol paradijsachtige luister, willen aanbidden, achter hen geschaard. In deze organisatie weergalmt het van vreugdegejubel en stijgen loftuitingen tot de aanbiddenswaardige God op. Deze organisatie is geestelijk gezond, krachtig en actief. Men vindt in haar niets wat God dwaas acht en geen dwazen die God loochenen, terwijl men niet voor meedogenloze beestachtigheid onder haar leden behoeft te vrezen. Door geen deelgenootschap met deze onheilige wereld te hebben en er niet door besmet te worden, wandelt ze op de Weg der Heiligheid. Geestelijke onvruchtbaarheid wordt er niet in aangetroffen, noch de doornige, boosaardige groeisels welke op vervloekte grond voorkomen. Jehovah heeft gezegd:
25 „Met verheuging zult gijlieden uittrekken en met vrede zult gij worden binnengebracht. De bergen en heuvels zullen met een vreugderoep vrolijk voor uw aangezicht zijn en de bomen des velds zullen alle in hun handen klappen. Voor een doornstruik zal de jeneverstruik oprijzen, voor de stekelige brandnetel de mirteboom. Het moet voor Jehovah iets roemrijks zijn, een teken tot onbepaalde tijd dat niet afgesneden zal worden.” — Jes. 55:12, 13.
26. Waarvan is deze boomgroei in het geestelijke paradijs een teken, en wat valt er over het afsnijden ervan te zeggen?
26 De ware christenen die thans als „bomen der rechtvaardigheid” opgroeien, bevinden zich in ons aardse gebied dat eens door de Babylonische vijanden was verwoest. Hun wasdom is voor Jehovah, wiens naam deze geestelijke bomen dragen, iets roemrijks geworden. De groei van zulke sterke, vruchtbare en mooie bomen in het geestelijke paradijs moet als een nimmer falend teken dienen, als een teken van het Koninkrijk, dat Gods koninkrijk regeert en het zijn zegeningen over hen die zich er thans, vóór de strijd van Armageddon, aan onderwerpen, uitstort. Ja, dit herstelde geestelijke paradijs, dat vóór Armageddon zulk een voorspoed geniet, is temidden van alle vijandelijke naties een teken dat Jehovah God van zijn grote macht gebruik is gaan maken en door bemiddeling van zijn op de troon geplaatste, gezalfde Zoon Jezus Christus, is begonnen te regeren. Dit teken, zo verklaart Jehovah, ’zal niet worden afgesneden’. Hoe bemoedigend is deze verzekering voor ons allen!
27. Welke verantwoordelijkheid rust er thans derhalve op het overblijfsel, en welk paradijsvoorrecht zullen zij zich aldus waardig tonen?
27 God heeft vertrouwen in ons. Er rust op ons de verantwoordelijkheid met behulp van zijn geest te doen wat wij kunnen om ervoor te zorgen dat dit teken blijft bestaan en zijn wil op aarde geschiedt. Dit moeten wij doen door overeenkomstig de goddelijke wil ons geestelijke paradijs te handhaven. Alleen door zo te handelen, geven de leden van het overblijfsel er blijk van dat zij het waardig zijn ’van de boom des levens, welke in het paradijs Gods is, te eten’. — Openb. 2:7.
28. Hoe werd de door de geest verwekte christenen die vóór 1918 waren gestorven, het voorrecht verleend in het paradijs Gods van de boom des levens te eten, en wat betekent het voor de eters eigenlijk ervan te eten?
28 Nadat het hemelse koninkrijk in 1914 werd opgericht en Jehovah en zijn Boodschapper des verbonds, Jezus Christus, in 1918 tot de geestelijke tempel waren gekomen, zijn de in de dood ontslapen apostelen en andere door de geest verwekte christenen die vóór die gebeurtenissen in getrouwheid waren gestorven, door bemiddeling van Jezus uit de doden opgewekt (Joh. 6:54-57). Aldus verleende Jezus deze christenen, die de wereld hadden overwonnen, het voorrecht in het hemelse paradijs Gods ’van de boom des levens’ te eten. Zij werden bij hun opstanding met onsterfelijkheid en onverderfelijkheid bekleed. Aangezien Jehovah God hier de grote Bron van is, zijn zij aldus door bemiddeling van Jezus Christus, die „de weg” is, tot de grote zinnebeeldige „Boom des Levens”, Jehovah, gekomen en hebben zij van hem de beloning van hemelse onsterfelijkheid en onverderfelijkheid ontvangen. Wanneer Adam in de hof van Eden getrouw was gebleven en van de aardse boom des levens in het midden van de hof had mogen eten, zou dit hebben betekend dat God hem het recht om eeuwig als mens te blijven leven, zou hebben verleend met de waarborg dat dit recht beschermd en behouden zou blijven. Hetzelfde geldt voor het eten van de hemelse Boom des Levens in het paradijs Gods. Het betekent dat men deel heeft aan de beloning van hemelse, geestelijke onsterfelijkheid en onverderfelijkheid, welke door de enige Bron van „leven en onverderfelijkheid”, Jehovah, de „Koning . . . der eeuwigheid, onverderfelijk, onzichtbaar, de enige God”, wordt uitgereikt. — 1 Kor. 15:50-54; 1 Tim. 1:17; 2 Tim. 1:10.
29. Hoe werd Jesaja 66:8 na de opstanding van hen die het hemelse paradijs Gods beërven, in het overblijfsel op aarde vervuld?
29 Kort nadat die getrouwe, in de dood ontslapen christenen in het hemelse „paradijs Gods” waren opgewekt, werd het getrouwe overblijfsel van de geestelijke Israëlieten uit het symbolische Babylon bevrijd en in een geestelijk paradijs gebracht. In hen werd het fundament van de „nieuwe aarde” gelegd; er werd een theocratisch „land” voortgebracht en tot een geestelijk paradijs opgebouwd (Jes. 66:8, NBG). Er is reeds een „grote schare” van op schapen gelijkende aanhangers van het geestelijke Israël binnengebracht.
HOE GEHANDHAAFD
30. Wat wensen wij in verband met dit geestelijke paradijs te doen, en wat is hier, zoals in Adams geval in Eden, voor nodig?
30 Dit geestelijke paradijs weerspiegelt de heerlijkheid van God en getuigt ervan dat zijn koninkrijk is opgericht. In liefdevolle waardering jegens God en met ware vreugde over dit geestelijke paradijs, willen wij het in alle oprechtheid blijven behouden. Hoe kan dit gebeuren? Wij herinneren ons dat Adam in de oorspronkelijke hof van Eden of het Paradijs van geneugte werd geplaatst „om de hof te bebouwen en er zorg voor te dragen” (Gen. 2:15). Evenals hij dat paradijs in gehoorzaamheid aan Gods wil moest handhaven, wordt ten opzichte van de geestelijke „tuin van Jehovah” van ons thans hetzelfde verlangd. Dit betekent dat wij ten einde geestelijke schoonheid en ordelijkheid tot stand te brengen, moeten werken. Wij moeten bedenken dat dit geestelijke paradijs als de plaats van Jehovah’s heiligdom-klasse, een gebouw „waarin God door geest woont”, heilig is en omdat de Schepper en Eigenaar ervan heilig is, door ons heilige en zuivere gedrag heilig en rein gehouden moet worden (Ef. 2:19-22).
31. Wat dient, zoals lang geleden in het geval van Israëls overblijfsel en hun metgezellen bleek, de eerste plaats te worden toegekend, en wat moeten wij, opdat alle natiën naar Gods berg kunnen blijven stromen, dus van ons wegdoen?
31 Wij moeten eveneens de tempelbelangen, dat wil zeggen, de belangen van Jehovah’s aanbidding, de eerste plaats in ons leven toekennen. Doen wij dit niet, dan kan geen zegen van geestelijke voorspoed duurzaam zijn. Dit bleek lang geleden duidelijk in het geval van Israëls overblijfsel en hun metgezellen. In 537 v. Chr., werden zij speciaal opdat zij naar Jeruzalem konden terugkeren en Jehovah’s tempel konden herbouwen, uit Babylon bevrijd. Toen zij voor de druk welke de vijand op hen uitoefende, zwichtten en nalieten verder aan de tempel te bouwen, trok de God van de tempel, precies zoals zijn profeet Haggaï hun te kennen had gegeven, zijn zegen in (Hag. 1:1-11; 2:16-20, NBG). Weg dus met alle vrees voor wereldse tegenstanders! Weg met het zelfzuchtige, dierlijke materialisme! Laat de vrees voor de God des tempels op deze plaats van zijn heiligdom blijven bestaan. Dan zullen alle natiën uit alle hoeken der aarde „naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God Jakobs [van Israël]” blijven stromen en zal hij zijn zegen op ons blijven uitstorten (Jes. 2:2, 3).
32. Hoe moeten de bomen in het geestelijke paradijs als die in de hof van Eden zijn, en wat moet de grote schare andere bewoners van het paradijs eveneens doen?
32 Het paradijs in Eden werd niet alleen met bomen beplant welke schoon voor het menselijk oog waren, maar ook met bomen die vruchten droegen welke als voedsel voor het lichaam van de mens dienden. Het grote woud van geestelijke bomen in het paradijs der Nieuwe-Wereldmaatschappij moet niet alleen in geestelijk opzicht schoon zijn, maar ook leven-onderhoudende vruchten voortbrengen. De leden van het overblijfsel, die de takken van de wijnstok Christus vormen, moeten opdat onze hemelse Vader verheerlijkt moge worden, in eendracht met hem blijven en veel vrucht blijven dragen (Joh. 15:1-8). Zij moeten het geestelijke voedsel als een „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse te rechter tijd opdienen (Matth. 24:45-47). De „grote schare” andere bewoners van het geestelijke paradijs moet tot een rijpe planting van Jehovah God opgroeien en tot Gods lof vruchten dragen door het geestelijke voedsel aan anderen door te geven. Door de kracht van het geestelijke voedsel worden wij in staat gesteld Gods wil op aarde te doen, en het werk waaraan wij volgens Zijn wil allen moeten deelnemen, is de prediking van het goede nieuws van zijn koninkrijk, dat te allen tijde en overal bekendgemaakt moet worden. — Matth. 24:14.
33. Wat moeten wij evenals Adam en Eva ten aanzien van de omvang en de bevolking van het geestelijke paradijs doen?
33 Adam en Eva ontvingen de opdracht de gehele aarde tot een paradijs te maken door al het overige gebied der aarde te onderwerpen. Zo hebben de bewoners van het geestelijke paradijs thans insgelijks bevel gekregen het tot een getuigenis over de gehele aarde uit te breiden door goed nieuws te brengen en de paradijsachtige geestelijke gezindheid in gebieden aan te kweken waar de behoefte het sterkst wordt gevoeld. Adam en Eva ontvingen ook de opdracht het wereldomvattende paradijs te vervullen en met net zulke heilige schepselen als zij zelf waren, te bevolken. Zo moeten ook wij thans niet alleen het geestelijke paradijs over de gehele aarde uitbreiden, maar het eveneens met Jehovah’s getuigen bevolken. Wij moeten in Gods dienst werkzaam zijn opdat er steeds meer predikende getuigen zullen komen!
34, 35. (a) Wat wordt er in verband met de bevolking van het geestelijke paradijs door het toehoordersaantal in 1919 aangetoond? (b) Wat is er sindsdien tot 1932, het jaar van reiniging, met de bevolking gebeurd?
34 Hoe wonderbaarlijk snel is de bevolking van het geestelijke paradijs tot op heden gegroeid! Op 26 maart 1919 werden de bestuursleden van het Wachttorengenootschap uit hun letterlijke gevangenschap bevrijd waarna zij in het belang van de oprichting van een geestelijk paradijs voor Jehovah’s getuigen aan het werk gingen. Op zondag 13 april, of slechts achttien dagen later, kwamen over de gehele aarde slechts 17.961 personen voor de viering van het jaarlijkse avondmaal des Heren bijeen. Nog geen vijf maanden later werd van 1 tot en met 7 september de eerste vergadering te Cedar Point gehouden, tijdens welke vergadering bijna 300 personen werden gedoopt en ongeveer 7000 mensen op de door de toenmalige president van het Genootschap uitgesproken openbare lezing aanwezig waren. Een dezer congresdagen, namelijk 5 september, maakte hij bekend dat het tijdschrift Het gouden tijdperk binnenkort zou verschijnen. „Gelijk een stem in de woestijn van verwarring stelt dit tijdschrift zich ten doel de komst van het Gouden Tijdperk bekend te maken”, aldus het aanvangsartikel van de eerste uitgave, namelijk die van 1 oktober 1919.
35 Van toen af aan nam de bevolking van het geestelijke paradijs van jaar tot jaar toe. Allereerst werden de overige leden van het geestelijke overblijfsel uit vele landen bijeengebracht (Matth. 24:31). Uit de sinds 1927 door het Genootschap uitgegeven Yearbooks blijkt hoe snel de bevolking groeide, terwijl al dezen aan het werk werden gezet om het geestelijke paradijs te bebouwen en ervoor te zorgen. Vooral sinds 1932 werden de voornaamsten van hen die belemmerend op onze bijeenvergadering werkten, uit ons midden verwijderd doordat het stelsel van democratisch gekozen „ouderlingen” werd afgeschaft. Ter wille van een theocratisch paradijs vond er een reiniging van Jehovah’s heiligdom-klasse plaats.
36, 37. (a) Hoe is het bevolken sinds dat jaar vooruitgegaan, en welk bevel van de Juiste Herder is met het oog hierop nog steeds van toepassing? (b) Hoe wordt dit geestelijke paradijs in Openbaring hoofdstuk 22 beschreven, en welke genaderijke uitnodiging blijft er uit weerklinken?
36 Sedertdien is het werk om het geestelijke paradijs met de grote schare „andere schapen” van de Juiste Herder te bevolken, prachtig vooruitgegaan en was er een schitterende toename waar te nemen zodat er in april 1958 als gevolg van deze bevolkingsaanwas 798.326 ijverig in de „tuin van Jehovah” aan het werk waren. De gewensten van alle natiën worden geholpen tot Jehovah’s huis te komen om het met nog meer heerlijkheid te vullen (Joh. 10:16; Hag. 2:8, NBG). Nog steeds geldt het bevel van de Juiste Herder: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende” (Matth. 28:19, 20). Gehoorzaam moeten wij eraan meewerken de internationale bevolking van het Paradijs over de gehele aarde te doen toenemen.
37 In Openbaring 22:1-3 wordt het geestelijke paradijs dat thans bestaat en waarop geen vloek rust, in prachtige symbolische taal beschreven. Daaruit blijft de genaderijke uitnodiging van de geest en de bruid weerklinken: „Komt!” Ja, „ieder die het hoort, zegge: ’Komt!’ Ieder die dorst heeft, kome; ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17). Laat hen naar het geestelijke paradijs komen, van de „rivier van water des levens, helder als kristal” drinken en van de bladerrijke, vruchtdragende bomen eten en laat hen deel uitmaken van de gelukkige, godvruchtige, hard-werkende bevolking. Laat hen thans met onze Koning Jezus Christus onder zijn koninkrijk in dit geestelijke paradijs verblijven.
38. Wat zal er in Armageddon met dit geestelijke paradijs gebeuren, en voor welk bouwprogramma zal na Armageddon het juiste ogenblik zijn aangebroken?
38 Doordat wij de goddelijke wil aldus tot de universele oorlog van Armageddon ten uitvoer brengen, zal ons geestelijke paradijs tot rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit voorspoed blijven genieten. De strijd van Armageddon zal deze geestelijke „tuin van Jehovah” niet wegvagen zoals de hof van Eden door de vloed van Noachs dagen werd verzwolgen. In overeenstemming met de goddelijke wil en onder Gods leiding zal ons geestelijke paradijs door Armageddon worden heengevoerd en de rechtvaardige nieuwe wereld, bestaande uit nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, binnengaan om deze aarde voor eeuwig te verfraaien. Na Armageddon zal het juiste ogenblik zijn aangebroken om het aardse paradijs tot een eeuwig tehuis voor de losgekochte mensheid op te bouwen.
39. (a) Met wie zullen de overlevenden van Armageddon samenzijn, en waar? (b) Wie zullen zij daar kunnen verwelkomen?
39 Op deze wonderbaarlijke wijze zult u, tezamen met alle andere overlevenden van Armageddon, nog vóór de kwaaddoener — die uit het herinneringsgraf waarin hij op de vervulling van Jezus’ belofte wacht, opgewekt zal worden — met de Koning Jezus Christus in het aardse Paradijs zijn. Door in uw rechtschapenheid te wandelen en God in het geestelijke paradijs van zijn getuigen te dienen, zult u het paradijs van de Nieuwe Wereld binnengaan zonder in Sheol of Hades af te dalen. U zult daar aanwezig zijn om allen te verwelkomen die de Koning uit de herinneringsgraven roept om dit eeuwigdurende aardse paradijs, waarin de mens in volmaaktheid zal leven, te beërven.