Deel 5
Terug naar Johannes 1:1, 2
58. Tot welk begrip betreffende Jezus Christus brengt Johannes ons aan het einde van zijn eerste brief aan de christenen?
ZELFS aan het einde van zijn eerste brief aan de christenen brengt de apostel Johannes ons tot hetzelfde begrip, namelijk dat Jezus Christus de Zoon van God is en dat mensen die door God zijn verwekt met Jezus Christus kinderen van God zijn. An American Translation geeft het einde van Johannes’ brief als volgt weer: „Wij weten dat geen kind van God zonde bedrijft, maar dat hij die uit God geboren werd hem beschermt, en de boze kan hem niet aanraken. Wij weten dat wij kinderen van God zijn, terwijl de gehele wereld zich in de macht van de boze bevindt. En wij weten dat de Zoon van God is gekomen en ons macht heeft gegeven hem, die waarachtig is, te herkennen; en wij zijn in eenheid met hem die waarachtig is.” Hoe? „Door zijn Zoon, Jezus Christus. Hij is de waarachtige God en eeuwig leven. Geliefde kinderen, wacht u voor afgoden.” — 1 Joh. 5:18-21, AT.
59. Hoe luiden verschillende vertalingen van Johannes 1:1, maar wat zijn wij nu in staat te bepalen?
59 Als dus Degene van wie Jezus Christus de Zoon is „de waarachtige God en eeuwig leven” is en Jezus Christus degene is „die uit God geboren werd” en die Gods andere kinderen beschermt, hoe dienen wij dan Johannes 1:1, 2, waarvan verschillende vertalingen bestaan te begrijpen? Vele vertalingen luiden: „En het Woord was bij God en het Woord was God.” Andere zeggen: „En het Woord (de Logos) was goddelijk.” Nog een andere: „En het Woord was god.” Weer andere: „En het Woord was een god.” Nu wij zoveel van wat Johannes over Jezus, het vlees geworden Woord, heeft geschreven, hebben onderzocht, zijn wij in staat te bepalen welke van deze verschillende vertalingen juist is. Het betekent onze redding.
60. Welk commentaar gaf graaf Leo Tolstoj op Johannes 1:1, 2, overeenkomstig de gewone vertaling ervan?
60 Laten wij eerst de populaire weergave nemen in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, de Statenvertaling of de Petrus Canisius Vertaling: „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God (Het was bij God in het begin, PC).” Een paar regels uit het boek The Four Gospels Harmonized and Translated door graaf Leo Tolstoj verdienen hier te worden aangehaald. Ze luiden als volgt:
Indien er staat dat in het begin het begrip of het woord was en dat het woord bij God of met God of voor God was kan men onmogelijk verder gaan en zeggen dat het God was. Indien het God was, zou het in geen enkele verbintenis met God kunnen staan.a
De apostel Johannes is zeker niet zo onredelijk geweest om te zeggen dat iemand („het Woord”) bij een andere persoon („God”) was en dat hij tegelijkertijd die andere persoon („God”) was.
61. (a) Wat kan er terecht van het Woord worden gezegd, aangezien Johannes heeft bewezen dat Jezus Christus „de Zoon van God” was? (b) Wat kan Johannes 1:1 met het oog op Openbaring 19:13, ten aanzien van het Woord hoogstens betekenen?
61 Johannes bewijst dat het Woord dat bij God was ’vlees is geworden’ en Jezus Christus werd en dat deze „de Zoon van God” was. Daarom zou het juist zijn te zeggen dat het Woord de Zoon van God was. Want zou iemand zeggen dat het Woord God, „de enige waarachtige God”, was, dan zou dit in tegenstelling zijn met wat de apostel Johannes in zijn overige geschriften bewijst. In het laatste boek van de bijbel, in Openbaring 19:13, noemt Johannes hem namelijk „Het Woord Gods” als hij zegt: „En zijn naam is genoemd: het Woord Gods.” Merk op dat zijn naam niet is genoemd „God het Woord”, maar „het Woord Gods”, of Gods Woord. Vandaar dat Johannes 1:1 hoogstens kan betekenen dat het Woord ván God was.
62. Wat is volgens het boek getiteld „The Patristic Gospels”, waarschijnlijk de juiste opvatting van Johannes 1:1?
62 Wij hebben hier een boekb voor ons, getiteld „The Patristic Gospels — An English Version of the holy Gospels as they existed in the Second Century”, door Roslyn D’Onston. De titelpagina toont hoe deze vertaling werd samengesteld. In Johannes 1:1 lezen wij: „en het Woord was God.” Er staat echter deze voetnoot bij: „De juiste interpretatie is hier waarschijnlijk: van God. Zie Kritische Aantekening.” — Bladzijde 118.c
63. Hoe komt het dat de vertalers het, door de woordkeus in Johannes 1:1 in de Griekse tekst, niet eens zijn over wat het Woord was?
63 Waarom zijn de vertalers het er nu niet over eens wat het Woord was — „God”, „god”, of „een god”? Dit komt omdat het Griekse woord voor „God”, alhoewel het tot het gezegde behoort, aan het begin van de verklaring staat; bovendien staat er niet het bepaalde lidwoord „de” voor. Ter verduidelijking geven wij hieronder op de eerste regel de Griekse tekst volgens de unciale manuscripten uit de vierde eeuw; op de tweede regel de uitspraak van de Griekse tekst in onze hedendaagse taal, en op de derde regel een woord-voor-woord-vertaling in het Nederlands. Let op de Griekse afkortingen voor „God”.
ΕΝ ΑΡΧΗ ΗΝ Ο ΛΟΓΟΣ ΚΑΙ Ο ΛΟΓΟΣ
EN ARCHEI ĒN HO LOGOS, KAI HO LOGOS
IN BEGIN WAS HET WOORD, EN HET WOORD
HΝ ΠΡΟΣ ΤΟΝ ΘΝ ΚΑΙ ΘΣ ΗΝ Ο ΛΟΓΟΣ
ĒN PROS TON THN, KAI THS ĒN HO LOGOS.
WAS BIJ DE GOD, EN GOD WAS HET WOORD.
ΟΥΤΟΣ ΗΝ ΕΝ ΑΡΧΗ ΠΡΟΣ ΤΟΝ ΘΝ
HOUTOS ĒN EN ARCHEI PROS TON THN.
DIT WAS IN BEGIN BIJ DE GOD.
64. Wat beschreef het woord „God”, zonder het bepaalde lidwoord „de” ervoor, volgens bisschop Westcott, zoals deze door professor Moule wordt aangehaald?
64 Let vooral op het ontbreken van het bepaalde lidwoord „DE” voor het tweede „God”. Hierover stelt professor Moule de vraag: „Is het ontbreken van het lidwoord in theos èn hò logos slechts een kwestie van taaleigen?” In de volgende paragraaf gaat Moule dan verder met de woorden:
Aan de andere kant dient te worden erkend dat de vierde evangelist [Johannes] deze woordkeuze niet had behoeven te gebruiken en dat, alhoewel er enige dubbelzinnigheid in schuilt, deze woordkeuze op zichzelf een aanduiding van zijn opvatting kan inhouden; en alhoewel [bisschop] Westcotts aantekening (in loc.) wel enige taalkundige aanvulling behoeft, vertegenwoordigt deze misschien toch nog de theologische intentie van de schrijver: ’Het moet wel zonder lidwoord (theos en niet hò theos) staan, daar het de aard van het woord beschrijft en niet Zijn Persoon identificeert. Het zou zuiver Sabellianisme zijn om te zeggen: „het woord was hò theos”. Er wordt door deze uitdrukkingswijze die eenvoudig de ware godheid van het woord bekrachtigt, geen inferioriteit gesuggereerd. Vergelijk de tegengestelde bewering over het ware mens-zijn van Christus, vijf 27 (hoti huios anthropou estin . . .).’d
65. Hoe hebben sommige vertalers met het oog op wat bisschop Westcott heeft gezegd, Johannes 1:1 weergegeven, en wat zegt dit betreffende het Woord?
65 Wijlen bisschop Westcott, medewerker aan de beroemde Griekse tekst van de christelijke Geschriften van Westcott en Hort, spreekt over „het ware mens-zijn van Christus” en toch betoogt hij dat Jezus Christus niet „waarlijk mens” was, maar een mengsel, een zogenaamd God-Mens. Merk echter op dat de bisschop zegt dat het ontbreken van het bepaalde lidwoord de voor het Griekse woord theos dit woord theos als een bijvoeglijk naamwoord maakt dat meer „de aard van het Woord beschrijft” dan zijn persoon identificeert. Met het oog hierop geven sommige vertalers het weer als: „En het Woord was goddelijk.” Dit is niet hetzelfde als wanneer men zegt dat het Woord God was en aan God gelijk. Eén taalkundige zou de passage willen vertalen: „En het Woord was godheid”, om op deze wijze zijn mening dat het Woord niet „helemaal God”e was tot uitdrukking te brengen. Volgens trinitariërs was het Woord slechts een derde van God, een gelijke Tweede Persoon in een drie-in-een-God. Doordat wij echter alles wat Johannes heeft geschreven, hebben beschouwd, is het bewijs geleverd hoe verkeerd zulk een leerstelling is, een leerstelling die de trinitariërs zelf niet eens kunnen begrijpen of verklaren. Het Woord is de Zoon van God, niet de Tweede Persoon van God.
66, 67. (a) Hoe luidt Johannes 1:1 in Torrey’s vertaling? (b) Welke vertaling verschaft The Emphatic Diaglott?
66 In The Four Gospels toont C. C. Torrey het verschil tussen theos met hò (het bepaalde lidwoord) en theos zonder hò aan, door de volgende vertaling: „En het Woord was bij God, en het Woord was god” (Tweede uitgave van 1947).
67 B. Wilson geeft in The Emphatic Diaglott van 1864 het verschil aan door de volgende vertaling te verschaffen: „En de LOGOS was bij GOD, en de LOGOS was God.”
68. (a) Wat geven vertalingen die een dergelijke versie bieden, aan met betrekking tot het Woord? (b) Welke vraag rijst daarom nu?
68 Zelfs vertalingen die deze versie afdrukken, geven te kennen dat het Woord tijdens zijn voormenselijke bestaan in de hemel bij God een goddelijke hoedanigheid bezat, maar niet God zelf of een deel van God was. Het Woord was de Zoon van God. Daarom rijst de vraag: Hoe zouden wij zulk een Zoon van God, die het eerst van al Gods zonen in de hemel deze goddelijke hoedanigheid bezat, dan moeten noemen? Wij herinneren ons dat Jezus Christus de joden vertelde dat in Psalm 82:1-6 de menselijke rechters tot wie Gods woord kwam, „goden” werden genoemd. — Joh. 10:34-36.
„DE ZONEN GODS”
69. Wat zegt Gesenius’ Hebrew Grammar betreffende de uitdrukking „de zonen Gods” in de Hebreeuwse Geschriften?
69 In de Hebreeuwse Geschriften worden „de zonen Gods” (beneí ha-Elohím) genoemd in Genesis 6:2, 4; Job 1:6; 2:1 en 38:7. Gesenius’ Hebrew Grammar geeft op bladzijde 418, paragraaf 2, commentaar op deze teksten en zegt het volgende:
Er bestaat nog een gebruik van ben- [„zoon van”] of bené [„zonen van”] en wel om het lidmaatschap van een groepering of gemeenschap (of van een stam of een bepaalde klasse) aan te duiden. Aldus betekent bené Elohím [„zonen van God”] of bené ha-Elohím [„zonen van De God”] in Genesis 6:2, 4; Job 1:6; 2:1 en 38:7 (vergelijk ook bené Elím in Psalm 29:1; 89:7) in werkelijkheid dus niet zonen van god(en), maar wezens van de klasse der elohim of elim; . . .
Voorts verklaart deze Grammar dat de Hebreeuwse uitdrukking in 1 Koningen 20:35 (SV), „zonen der profeten”, „personen behorende tot de groepering van de profeten”, betekent terwijl de Hebreeuwse uitdrukking in Nehemía 3:8, „zoon der apothekers”, „een van de groepering der apothekers” betekent. — Zie ook Amos 7:14, SV.
70. Hoe komt The Lexicon for the Old Testament Books door Köhler en Baumgartner overeen met Gesenius’ Hebrew Grammar?
70 The Lexicon for the Old Testament Books door Köhler en Baumgartner, komt met Gesenius’ Hebrew Grammar overeen. Op bladzijde 134, eerste kolom, staat op de twaalfde en dertiende regel van de uitgave van 1951 van deze Lexicon eerst de Hebreeuwse uitdrukking en dan de betekenis ervan in het Duits en in het Engels: „BENE ELOHIM (individuele) goddelijke wezens, goden.” En dan staat op bladzijde 51, eerste kolom, op de tweede en derde regel: „BENE HA-ELOHIM de (afzonderlijke) goden, Genesis 6:2; Job 1:6; 2:1; 38:7.”
71. Hoe noemt David in Psalm 8 de engelen in de hemel, en hoe geven verscheidene vertalingen Psalm 8:6 (vers 5 in sommige vertalingen) weer?
71 David spreekt er in Psalm 8:5, 6 4, 5 profetisch over hoe het Woord van God vlees is geworden en hij noemt de engelen in de hemel elohím of „goden”, terwijl hij hetzelfde woord gebruikt dat in Psalm 82:1, 6 voorkomt. De Statenvertaling luidt: „Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des menschen, dat Gij hem bezoekt? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond.” Hebreeën 2:6-9 past deze woorden toe op Jezus Christus, hoe hij, toen hij vlees werd, „een weinig minder [werd] gemaakt dan de engelen” (SV). An American Translation geeft Psalm 8:6 (vers 5 in deze vertaling) als volgt weer: „Toch hebt gij hem slechts weinig lager dan God gemaakt.” The Book of Psalms door S. T. Byington vertaalt het aldus: „Gij hebt hem een weinig beneden God gemaakt.” De Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap luidt: „Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt.”
72. Hoe luidt Psalm 8:6 in de New World Translation (zie 8 vers 5, NW), en waarom staat deze vertaling niet de leer van het veelgodendom voor?
72 De New World Translation (8 vers 5 in deze vertaling) luidt: „Gij zijt ook voortgegaan hem een weinig minder dan goden te maken.” Staat de laatste vertaling nu de leer van het veelgodendom of de aanbidding van vele goden voor? Absoluut niet! Waarom niet? Omdat deze dingen werkelijk in de Hebreeuwse Geschriften staan en hierin de titel elohím of „goden” zowel op mensen als op engelen wordt toegepast, terwijl deze Hebreeuwse Geschriften de joden toch beslist geen veelgodendom leerden.
73, 74. (a) Wat waren Satan de Duivel en zijn demonen eens, en wat zijn zij voor deze wereld en haar natiën geworden? (b) Waarom leerde Paulus in 1 Korinthiërs 8:5, 6 geen veelgodendom?
73 Vergeet niet dat de bijbel leert dat het geestelijke schepsel dat zichzelf in Satan de Duivel veranderde, oorspronkelijk een van deze „zonen Gods” of een van deze „goden”, een van deze elohím was. Ook de geesten die onder Satan tot demonen zijn geworden, werden eens tot deze „goden” gerekend. Daarom is het niets opmerkelijks dat de apostel Paulus Satan „de god dezer wereld” noemt, of dat hij zegt dat de heidense natiën de geestelijke demonen tot hun goden hebben gemaakt en aan hen hun offers brengen. — 2 Kor. 4:4, PC; 1 Kor. 10:20, 21.
74 Paulus zei: „Want hoewel er ook zijn, die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heeren zijn)”; maar Paulus leerde hiermee geen veelgodendom, want hij voegde eraan toe: „Nochtans hebben wij maar éénen God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar éénen Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem” (1 Kor. 8:5, 6, SV). Wij aanbidden dezelfde God die de Here Jezus Christus aanbidt en dit is de „éne God, de Vader”, en wij aanbidden hem door middel van de Zoon van God, onze „ene Here, Jezus Christus”.
75. Hoe geeft de New World Translation Johannes 1:1-3 weer, en tegen welke achtergrond?
75 Tegen de achtergrond van de onderwijzingen van de apostel Johannes, ja, van al de geschriften van de bijbel, geeft de New World Translation of the Holy Scriptures Johannes 1:1-3 als volgt weer: „In [het] begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was een god. Dit was in [het] begin bij God. Alle dingen kwamen door hem tot bestaan en afgezien van hem is zelfs niet één ding tot bestaan gekomen.”
76. (a) Wat moet het Woord of de Logos in de hemel zijn geweest, aangezien hij gebruikt werd om alle andere schepselen tot bestaan te brengen? (b) Hoe is het Woord gelijk een gesproken woord, en welke positie bekleedt hij?
76 Het Woord of de Logos, die door God zijn Vader werd gebruikt om alle andere schepselen tot bestaan te brengen, was beslist de voornaamste of eerstgeborene van alle andere engelen die in die Hebreeuwse Geschriften elohím of „goden” worden genoemd. Hij is „de eniggeboren Zoon” omdat hij de enige is die door God rechtstreeks, zonder de tussenkomst of medewerking van enig ander schepsel is geschapen (Joh. 3:16, SV; LV; KB). Indien het Woord of de Logos niet het eerste levende schepsel was dat God heeft geschapen, wie is dan Gods eerst geschapen Zoon, en hoe is deze eerste schepping dan geëerd en gebruikt als de eerst gemaakte uit het gezin van Gods zonen? Wij kennen niemand anders dan het Woord of de Logos, „Het Woord Gods”. Gelijk een woord dat door een spreker is voortgebracht, is het Woord of de Logos Gods schepping, Gods eerste schepping. Aangezien onrechtvaardige rechters op aarde, tegen wie Gods oordeelsboodschap was gericht, in de Schrift „goden” (elohím) werden genoemd, is het eveneens schriftuurlijk om het Woord of de Logos, die door God is aangesteld om een rechtvaardige rechter te zijn en door wie Gods woord tot ons is gekomen, „een god” te noemen. Hij is machtiger dan menselijke rechters.
„HET WOORD”
77. Als wat kenmerkt zijn titel „Het Woord” hem, en aan welke Abessijnse officier herinnert ons dit?
77 Juist zijn titel „Het Woord” kenmerkt hem als de belangrijkste onder Gods zonen. Hier worden wij herinnerd aan de Abessiniër Kal Hatzè, beschreven door J. Bruce in Travels to Discover the Source of the Nile in 1768, 1769, 1770, 1771, 1772 and 1773:f
Er is een officier, Kal Hatzè genaamd, die altijd op een verhoging aan de kant van het tralievenster staat, waar zich een opening bevindt die aan de binnenkant bedekt is met een groen tafzijden gordijn; achter dit gordijn zit de koning en door deze opening maakt hij bekend wat hij te zeggen heeft tot de Raad, die de boodschapper staande ontvangt. . . . Tot nu toe had hij, terwijl er vreemdelingen in de kamer waren, door bemiddeling van een officier genaamd Kal Hatzè, de stem of het woord van de koning, tot ons gesproken. . . . dit soort van vertoningen van de zijde van de koning in het publiek, schijnt in geen enkel tijdvak met de aard van dit volk gestrookt te hebben. Voorheen zag men nooit zijn gelaat, noch enig ander deel van hem, behalve soms zijn voet. Hij zit op een soort van balcon met tralievensters en gordijnen voor zich. Zelfs op audiënties, bij openbare gelegenheden of bij rechtszittingen bedekt hij zijn gelaat. Bij de behandeling van gevallen van verraad zit hij op zijn balcon en spreekt door een opening in de kant ervan tot een officier, Kal Hatzè genaamd, „de stem of het woord van de koning”, door bemiddeling van wie hij zijn vragen of wat hem verder invalt, aan de rechters, die aan de raadstafel zijn gezeten, voorlegt.
78. Wat bedoelt men ermee wanneer de president van een republiek de tong van een volk wordt genoemd?
78 Het artikel getiteld „Soekarno — afgod der Indonesiërs”, verschenen in de New York Times van 12 september 1961, doet hier ook enigszins aan denken. Bij zijn foto staat het onderschrift „Tong van het Indonesische volk”, en het artikel zegt onder andere:
. . . Bijna zonder mankeren zal de spreker eraan toevoegen: „Wanneer ik sterf, schrijf dan niet met gouden letters op mijn grafsteen: ’Hier ligt Zijne Excellentie Doctor Ingenieur Soekarno, Eerste President van de Republiek Indonesië.’ Schrijf liever: ’Hier ligt Bung [broeder] Karno, Tong van het Indonesische volk.’”
Door hem „Tong” te noemen, bedoelt men dat hij uit naam van het gehele volk spreekt.
79. (a) Welke soortgelijke beeldspraak wordt in Exodus 4:16 voor Aäron gebruikt? (b) Door welke verklaringen tot de joden toonde Jezus dat hij Gods Woord was?
79 In Exodus 4:16 gebruikt de bijbel een soortgelijke beeldspraak wanneer God tot de profeet Mozes inzake zijn broeder Aäron zegt: „En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn” (SV). Door als woordvoerder voor de op een god gelijkende Mozes op te treden, diende Aäron voor hem als een mond. Zo is het ook met het Woord of de Logos, die Jezus Christus is geworden. Om te tonen dat hij Gods Woord of woordvoerder was, zei Jezus tot de joden: „Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem, die Mij gezonden heeft; indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten, of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreekt.” Om te verklaren dat hij in de naam van God sprak, zei Jezus bovendien nog: „Wat ik dan spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft.” — Joh. 7:16, 17; 12:50.
80. Welke dingen die in Johannes 1:1, 18 en 20:28 onder onze aandacht worden gebracht, kunnen wij nu, gezien hij het Woord Gods is, begrijpen?
80 Aangezien Jezus Christus als het Woord van God een positie bekleedt die geen andere schepping van God inneemt, kunnen wij begrijpen waarom de apostel in Johannes 1:1 schreef: „En het Woord was een god.” Wij kunnen eveneens zijn woorden in Johannes 1:18, zoals die in de oudste Griekse manuscripten voorkomen, begrijpen: „Niemand heeft ooit God gezien: een Eniggeboren God, Degene die aan de boezem van de Vader is, hij heeft hem verklaard” (Ro). Aangezien hij „een Eniggeboren God”g is die zijn hemelse Vader aan ons heeft verklaard, kunnen wij de ware draagwijdte van de woorden die de apostel Thomas tot de opgestane Jezus Christus richtte, doorgronden: „Mijn Here en mijn God.” — Joh. 20:28.
81. Wat was, omdat hij het Woord Gods is, het hoofddoel waarvoor hij op aarde vlees en bloed werd?
81 Daar Jezus Christus als „het Woord Gods” de universele woordvoerder voor God zijn Vader is, stelt de apostel Johannes hem zeer passend voor als Gods voornaamste getuige. Het afleggen van getuigenis was het hoofddoel waarvoor het Woord of de Logos vlees werd en onder ons, schepselen van vlees en bloed, woonde. Toen hij voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus stond, waarbij het om zijn leven ging, zei het vlees geworden Woord: „Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort maar mijn stem.” — Joh. 18:37.
82. Wat kon het Woord daarom terecht in Openbaring 3:14 en 1:5 genoemd worden?
82 Met het oog op zijn staat van dienst als Gods voornaamste getuige op aarde kon het „Woord Gods” in hemelse heerlijkheid in Openbaring 3:14 zeggen: „Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods.” Dientengevolge kon de apostel Johannes bidden om genade en vrede voor de christelijke gemeenten van God en „van Jezus Christus, den getrouwen getuige, den eerstgeborene der doden en den overste van de koningen der aarde” (Openb. 1:4, 5). Hij is de Voornaamste van de christelijke getuigen van Jehovah God.
83. (a) Waar zullen wij dus goed aan doen, en waarom? (b) Wat zullen wij, wanneer wij dit evenals Johannes doen, ook zijn?
83 Aangezien Jezus Christus thans het verheerlijkte „Woord Gods” in de hemel is, doen wij er goed aan te luisteren naar wat hij zegt, want wanneer hij iets zegt, of wanneer hij spreekt, is het alsof Jehovah God zelf spreekt (Openb. 19:13). Door naar de stem van het verheerlijkte, levende „Woord Gods” te luisteren, bewijzen wij dat wij „uit de waarheid” zijn. Door zijn stem te kennen, ernaar te luisteren en er acht op te slaan, bewijzen wij dat wij zijn „schapen” zijn (Joh. 10:3, 4, 16, 27). Indien wij zijn stem horen, de deur openen en hem bij ons binnen laten, zal hij binnenkomen en een geestelijke maaltijd met ons nuttigen (Openb. 3:20). De apostel Johannes schreef meer dan enige andere geïnspireerde christelijke bijbelschrijver over getuigen en getuigenis afleggen. Indien wij, evenals Johannes, naar de stem van het koninklijke „Woord Gods” luisteren, zullen ook wij getrouwe getuigen zijn, getuigenis afleggen van de waarheid die de mensen vrijmaakt en tot eeuwig leven in Gods rechtvaardige nieuwe wereld leidt. Tot besluit zeggen wij: Dank aan Jehovah God, dat hij de apostel Johannes heeft gebruikt om ons bekend te maken wie het Woord is.
[Voetnoten]
a Aangehaald van bladzijde 30, paragraaf 2, van The Four Gospels Harmonized and Translated, vertaald uit het oorspronkelijke Russisch door professor L. Wiener, auteursrecht verkregen in 1904, uitgegeven door de Willey Book Company te New York, N.Y. De schrijver is de beroemde graaf Leo Tolstoj, de Russische romanschrijver en religieuze filosoof, die in 1910 overleed.
b De titelpagina van dit boek zegt: „Tot stand gekomen door vergelijking van de geschriften van 120 Griekse en Latijnse kerkvaders, van de tweede tot de tiende eeuw; de 26 Oud-Latijnse (in cursieven geschreven) vertalingen van de tweede eeuw; de Vulgaat; 24 Griekse in uncialen en enkele in cursieven geschreven manuscripten; de Syrische, Egyptische en andere oude vertalingen, gecorrigeerd door alle kritische Griekse teksten vanaf Stefanus (1550 n. Chr.) tot Westcott en Hort, 1881, met elkaar te vergelijken; alle Engelse vertalingen vanaf Wiclif (veertiende eeuw) tot de Amerikaanse Baptistenvertaling van 1883; evenals de geschriften van elke Engelse of buitenlandse commentator die ooit een voorstel heeft gedaan voor een bruikbare vertolking. — Londen: G. Richards, 48 Leicester Square, 1904.”
c Deze Kritische Aantekening over Johannes 1:1, die wij op bladzijde 156 vinden, zegt: „Er bestaan drie verschillende redenen om aan te nemen dat ’van God’ de juiste interpretatie is. Ten eerste: de manuscripten, zoals in deze Aantekening genoemd; ten tweede: de logische argumentatie, want indien de Evangelist ’was God’ had bedoeld, was er geen aanleiding geweest voor het volgende vers; ten derde: de grammaticale constructie van de zin: want zou hij voor ’was God’ niet veeleer hebben geschreven hò logos èn theos, hetgeen ieder geval eleganter was geweest? Maar indien wij lezen: kai theou èn hò logos, staat theou in deze zin op de juiste plaats. Ik heb mij er op uitdrukkelijk verlangen van wijlen bisschop Westcott van weerhouden de tekst in deze passage te corrigeren.”
Het Griekse woord theou betekent „van God.”
d Aangehaald van bladzijde 116 van An Idiom-Book of New Testament Greek door C. F. D. Moule, Lady Margarets hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Cambridge; uitgave van 1953.
e Zie het aanhangsel van de New World Translation of the Christian Greek Scriptures, bladzijde 774, uitgave van 1950, de paragrafen 1 en 2.
f Aangehaald uit deel 4, bladzijde 76, en uit deel 3, de bladzijden 231 en 265 van dit uit vijf delen bestaande boek van J. Bruce of Kinnaird, Esquire, lid van de Koninklijke Academie van wetenschappen, Edinburgh, Schotland. Gedrukt door J. Ruthven voor G. G. J. en J. Robinson, Paternoster Row, Londen, Engeland, 1790.
Na gedeeltelijke aanhalingen uit het bovengenoemde boek door J. Bruce, wordt in Calmets Dictionary of the Holy Bible vervolgens gezegd:
„De heer Bruce noemt verscheidene treffende voorvallen over het gebruik dat van deze officier werd gemaakt: vooral dat waarbij een opstandeling wordt verhoord, bij welke gelegenheid de koning, door bemiddeling van zijn Kal Hatzè, een vraag stelde waardoor zijn schuld afdoende werd aangetoond. De koning van Abessinië schijnt dus door bemiddeling van een afgevaardigde, een bemiddelaar, een tussenpersoon, die ’zijn WOORD’ wordt genoemd, te ondervragen, uitspraak te doen en zijn wil kenbaar te maken. Wanneer wij nu even aannemen dat dit een joodse gewoonte was, kunnen wij zien waarnaar de joodse parafrasten verwezen wanneer zij hun uitdrukking ’Woord van JEHOVAH in plaats van JEHOVAH zelf gebruikten; de gedachte kwam hun niet onbekend voor, en hun lezers evenmin; een niet minder noodzakelijke factor dan dat zij zich dit zelf konden herinneren. . . . Zullen wij de evangelisten, na dit alles, niet vrijpleiten van de beschuldiging dat zij de mythologische opvattingen van Plato hebben overgenomen? Heeft Plato niet veeleer de oosterse taal aangenomen? En is deze gewoonte niet nog steeds gangbaar in het Oosten? Zie alle verslagen over het bezoek van een ambassadeur aan de Grote Heer, die nooit zelf antwoordt, maar zijn minister voor zich laat spreken. In Europa draagt de koning van Frankrijk bijvoorbeeld zijn zegelbewaarder op in zijn naam te spreken, en in Engeland sluit de lord chancellor het parlement, waarbij hij de vergadering in naam van de koning toespreekt en — hoewel hij zich in de tegenwoordigheid van de koning bevindt — de naam van zijn koning gebruikt.” — Aangehaald van bladzijde 935 van Calmets Dictionary of The Holy Bible, zoals deze is uitgegeven door wijlen C. Taylor, Amerikaanse uitgave. Herzien, met grote toevoegingen, door E. Robinson. Boston: uitgegeven door Crocker en Brewster, . . . New York: J. Leavitt, 1832.
Op de bladzijden 85 en 86 van het boek The Atonement Between God and Man, in 1897 geschreven door C. T. Russell, werd ter illustratie het voorbeeld van een koninklijke officier aangehaald die overeenkwam met de Abessijnse Kal Hatzè; ook in zijn scenario getiteld „Het Photo-Drama der Schepping”, bladzijde 54, paragraaf 3. De illustratie werd in verband met Johannes 1:1 gebruikt.
g De vertaling van S. T. Byington (nog in manuscriptvorm) geeft Johannes 1:18 aldus weer: „Niemand heeft ooit God gezien; een Eniggeboren God, hij die aan de boezem van de Vader is, hij heeft verslag over hem uitgebracht.” In de nieuwe katholieke Sint Willibrord Vertaling luidt deze tekst: „Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren God, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen.”