De exclusieve God
„Er is niemand gelijk u, o Jehovah.” — Jer. 10:6, AS.
1. Hoe erkent Jeremia Jehovah als ongeëvenaard?
JEHOVAH heeft zijn gelijke niet. Dit wordt op majestueuze en eenvoudige wijze door Jeremia erkend: ’Niemand is U gelijk, o Jehovah! groot zijt Gij en groot is uw naam in kracht! Wie zou U niet vrezen, o Koning der volkeren? Want U komt het toe, want onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand U gelijk! Doch Jehovah is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning; . . . Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt den hemel uit door zijn verstand. . . . De goden die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder den hemel.’ — Jer. 10:6, 7, 10, 12, 11, NBG; AS.
2. (a) Waarom is een besef van Jehovah’s exclusiviteit belangrijk? (b) Wat is de diepgaande vraag?
2 Deze exclusiviteit van Jehovah is een uiterst belangrijke waarheid en het is voor allen die hun rechtvaardige verlangens verwezenlijkt zouden willen zien, noodzakelijk deze waarheid te beseffen. Valse goden zijn algemeen. Zij zijn overal. Toch is Jehovah geen van hen. Vele soorten van goden worden door de volkeren der aarde gediend en aanbeden. Het beoefenen van zulk een aanbidding in al haar grote verscheidenheid van vormen is het beoefenen van even zovele verscheidene religiën. Wij zijn ons bewust van het bestaan van deze vele goden. Wij weten dat er over de gehele aarde verschillende soorten van religiën zijn, waarin de ontelbare goden van zowel de „Christelijke” als de niet-Christelijke landen zijn opgenomen, in welke religiën afgoden, beelden, fetischen en een eindeloze reeks van andere „heilige” stoffelijke voorwerpen worden gebruikt, die zelf worden aanbeden en door middel waarvan eveneens aanbidding wordt geschonken aan schepselen, zowel menselijke als geestelijke. Voor sommigen zijn de hemellichamen van het universum en de krachten van de natuurlijke schepping goden. Voor vele personen zijn rijkdom en macht goden. Voor velen zijn de verheven religieuze, militaire, politieke, economische, wetenschappelijke en artistieke leiders goden. Ook al ontkennen sommigen wellicht dat zulke mensen werkelijk goden zijn, het kan niet worden ontkend dat al deze dingen die zijn genoemd, ja, zelfs dieren en insecten, als goden worden aanbeden. Wie of wat aanbidt gij? Aan wie of aan wat zijt gij toegewijd? — Ex. 20:3-5; 1 Thess. 1:9, NW.
3. (a) Is het passend om een onderscheid te maken tussen goden? (b) In wie vindt de waarachtige God liefderijke waardering?
3 Boven en afgescheiden van de reeks van ontaarde goden en hun aanbidders is de ene Jehovah, wiens exclusiviteit onze oprechte lofzang ontlokt. Wij moeten een onderscheid maken tussen deze waarachtige God en de valse goden. Het is geheel en al op zijn plaats een onderscheid te maken tussen Hem en alle andere goden. In werkelijkheid is het noodzakelijk dat wij dit doen. Onrechtvaardige schepselen voelen zich niet tot de rechtvaardige God aangetrokken. De rechtvaardige en liefderijke God vindt geen harmonieuze weerklank in onrechtvaardige, van haat vervulde mensen. Gelukkig zijt gij indien gij zijn Goddelijkheid in liefderijke waardering weerklank in u doet vinden! — Matth. 5:6-9, NW.
4. Wat wordt door het Christelijke geloof van ons vereist met betrekking tot Jehovah?
4 Gods profeet die in het bovenstaande wordt aangehaald, spreekt van hem als van „Jehovah”. „Jehovah” is de naam van de waarachtige God. Het is de naam waarmede hij zichzelf noemt en waardoor hij zich bekendmaakt. „God” is een titel, evenals „Heer”, maar „Jehovah” is een naam, de naam. Door middel van zijn scheppingswerken, zijn machtige daden, en zijn woord der waarheid, de Bijbel, openbaart Jehovah zijn exclusiviteit en openbaart hij dat hij de waarachtige God is buiten wie er geen is. Bijgevolg vereist het beoefenen van het Christelijke geloof van ons dat wij een onderscheid maken tussen de enige waarachtige God en alle andere goden. — Ps. 145.
5. In welke namen wandelen mensen volgens Micha 4, en wanneer?
5 De profetie die in het vierde hoofdstuk van Micha staat opgetekend, ziet vooruit naar de wonderbaarlijke „laatste dagen” waarin wij leven en die zullen worden gekenmerkt door de rechtvaardiging van Jehovah’s naam en de bevestiging van zijn volledige opperheerschappij, en vermeldt: ’En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van Jehovah vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg van Jehovah, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. . . . Want alle volkeren wandelen elk in den naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in den naam van Jehovah, onzen God, voor altoos en immer.’ — Micha 4:1, 2, 5, NBG; AS.
6. (a) Waarom keren vele personen zich nu tot de aanbidding van Jehovah? (b) Waarom keren velen zich niet hier toe?
6 Nu, in deze „laatste dagen”, keren mannen en vrouwen zich, nadat zij ter kennis zijn gekomen van de waarheden in Gods Woord, de Bijbel, tot de aanbidding en dienst van Jehovah. Wat trekt hen? Iets wat werkelijk zeer exclusief is; het is de aantrekkelijkheid die van rechtvaardigheid uitgaat. Personen die rechtvaardigheid liefhebben, reageren gunstig op de juiste leerstellingen en verheven beginselen van de Bijbel en derhalve op de God van de Bijbel. De aanbidding van oprechte harten wordt gericht tot de God genaamd Jehovah. Personen die onrechtvaardigheid en goddeloosheid liefhebben en die zelfzuchtig zijn, reageren niet op een dergelijke wijze. „Dit nu is de basis voor oordeel, dat het licht de wereld is ingekomen maar de mensen hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos. Want hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht, en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet bestraft mogen worden. Maar hij die doet wat eerlijk is, komt tot het licht, opdat zijn werken geopenbaard mogen worden als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan.” — Joh. 3:19-21, NW.
7, 8. (a) Nemen allen er genoegen mee te zien dat Jehovah’s naam wordt verdoezeld? Wie nemen er geen genoegen mee? (b) Wat wordt door Jehovah in dit opzicht tot uitdrukking gebracht?
7 Sommige personen stellen er belang in de waarachtige God te aanbidden en nemen er geen genoegen mee te zien dat zijn naam wordt verdoezeld. Abraham, Izak en Jakob waren personen die een dergelijke bezorgdheid voor de naam aan de dag legden. Genesis 13:4 (NBG; AS) vermeldt: ’Abram riep daar den naam van Jehovah aan.’ Jakob werd door Jehovah God Israël genaamd ten tijde dat de Almachtige ten aanzien van Jakob het verbond bevestigde dat hij met Abraham had gemaakt nadat „de vreemde goden” door alle leden van Jakobs uitgebreide huisgezin werden ’weggedaan’ (Genesis, hoofdstuk 35). De afstammelingen van Jakob, thans Israël genaamd, werden de natie Israël. Terwijl God in het Egypte uit de oudheid voorbereidingen trof voor zijn rechtvaardiging die daar tot stand zou worden gebracht, zeide hij tot Mozes: ’Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: Jehovah, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’ (Ex. 3:15, AS). Mozes aanbad de goden van Egypte niet, maar hij aanbad Jehovah, die hij liefhad.
8 Jehovah zelf zeide later bij monde van zijn dienstknecht Mozes: ’Want Jehovah uw God, is de God der goden en de Here der heren, de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent noch een geschenk aanneemt’ (Deut. 10:17, NBG; AS). Tegenwoordig aanbidden andere personen de waarachtige God en zijn bezorgd voor de eer van zijn naam. Hun besef van Jehovah’s exclusiviteit wordt tot uitdrukking gebracht in woorden zoals deze: ’Ik zal U loven met mijn gehele hart; in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen. Jehovah zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Jehovah! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.’ — Ps. 138:1, 8, AS.
9. Wat vraagt onze aandacht in deze studie?
9 Betreffende deze waarachtige God en hen die hem dienen, en betreffende de verhouding tussen God en zijn aanbidders trachten wij nu meer Schriftuurlijke inlichtingen te verkrijgen. Laten wij eerst enige van de andere hoedanigheden zien waarin Jehovah, de waarachtige God, zich door middel van zijn Woord aan de mens openbaart.
DE MAKER
10. Wat draagt bij tot de openbaring van Jehovah in de hoedanigheid van Maker?
10 Jehovah is als de grote Maker geopenbaard. In zijn onbezielde schepping is getuigenis alom aanwezig, en een eenvoudige Bijbelpassage zegt hierover: „Jehovah God heeft de aarde en de hemel gemaakt” (Gen. 2:4, AS). Alle leden der mensheid zijn zich bewust van het bestaan van de wonderbaarlijke aarde en hemelen, maar er zijn er zo velen die niet verder kijken dan de schepping wanneer zij naar de Schepper zien. In tegenstelling met deze houding is de gezonde houding die in de Psalm tot uitdrukking wordt gebracht: „O Jehovah, onze Heer, hoe voortreffelijk is uw naam in de gehele aarde, gij die uw heerlijkheid op de hemelen hebt gedrukt! Wanneer ik uw hemelen beschouw, het werk uwer vingers, de maan en de sterren, die gij hebt geordend; wat is de mens?” (Ps. 8:1, 3, 4, AS). De onbezielde schepping van God verandert nimmer de lof die zij haar Maker toebrengt, en naarmate de mensen meer kennis verkrijgen betreffende dit gedeelte van Jehovah’s schepping bemerken zij dat ieder bewezen feit van elke wetenschap de Schriftuurlijke waarheid dat Jehovah de Schepper is, bevestigt en ondersteunt.
11. Onder welke schepping is en wordt de strijdvraag of God al of niet de Schepper is, opgeworpen?
11 In de bezielde schepping van Jehovah getuigen de mens en alle dieren alleen door hun bestaan al van hun Maker. Genesis 2:7 (AS) vermeldt: „Jehovah God formeerde de mens”; en dit heeft hij ook gedaan. Onder de met verstand begaafde schepping, met inbegrip van de menselijke schepping, is en wordt de strijdvraag van Jehovah’s oppermacht opgeworpen. Deze strijdvraag wordt niet aangetroffen onder de lagere dieren, en zeer zeker niet in de onbezielde schepping der aarde en hemelen, maar ze wordt aangetroffen onder de mensheid, omdat niet allen hun grote Weldoener loven. De mens is niet gelijk een automaat volgens vastgestelde gedragsregels werkzaam, zoals de onbezielde schepping, en evenmin gaat de mens naar instinct te werk, zoals de lagere dieren. De mens is hoger, zoals door de volgende profetie betreffende Jezus, die een mens werd gemaakt, te kennen wordt gegeven: ’Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet; schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds. Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeën doorwandelt. O Jehovah, onze Here! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde.’ — Ps. 8:7-10, St. vert.; AS; Hebr. 2:6-9.
12. (a) Welke wonderbaarlijke keuze mogen wij doen? (b) Wat wordt er door liefde voor Jehovah van ons vereist?
12 Iedere enkeling heeft de gelegenheid voor zichzelf te kiezen of hij voor of tegen Jehovah God wil zijn, en er moet altijd in gedachten worden gehouden dat de liefde voor Jehovah een door het schepsel gekoesterde liefde voor rechtvaardigheid vereist, omdat God geheel en al rechtvaardig is. In werkelijkheid verwerpt Jehovah de zogenaamde ondersteuning van allen die onrechtvaardigheid liefhebben. Zijn eigen Spreuk (8:13, AS) vermeldt: ’De vreze van Jehovah is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.’ Als mens staat een ieder van ons tegenover de strijdvraag op de basis van de begeerte van ons hart. „Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte wordt uitgelokt en verleid. Daarna baart de begeerte, wanneer ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer ze is voleindigd, brengt de dood voort. Doet daarom alle vuiligheid weg en zedelijke verdorvenheid, welke overbodig is, en aanvaardt met zachtaardigheid de inplanting van het woord dat uw ziel kan redden. Wordt echter daders van het woord, en niet alleen hoorders, u zelf met een valse redenering misleidende” (Jak. 1:14, 15, 21, 22, NW). Dien de Maker!
ORGANISATIES
13. (a) Wat formeert Jehovah bovendien? (b) Wat is een organisatie?
13 Niet alleen heeft de grote Maker onbezielde schepping, groeiende dingen, en levende schepselen voortgebracht, maar buiten dit alles formeert hij ook nog organisaties. Een organisatie is een stelselmatige rangschikking van schepselen voor het tot stand brengen van een doel dat door alle enkelingen in die organisatie gemeenschappelijk wordt beoogd. Een organisatie brengt een vereniging van krachtsinspanningen tot stand om een werk te doen. Wij kennen vele soorten van organisaties met vele doelstellingen. Gezinnen zijn organisaties. Kerken, loges, clubs, zakenfirma’s, regeringen en legers zijn eveneens organisaties en wij kennen ze. Wanneer verscheidene individuen zich met één doel bij elkaar aansluiten om dat doel te verwezenlijken, is de een of andere soort van organisatie er het resultaat van. Alleen reeds het bestaan van met verstand begaafde schepselen in grote aantallen vooronderstelt het bestaan van organisaties.
14. In welke opzichten is een organisatie een enkelvoudige eenheid?
14 Een organisatie is in vele opzichten een eenheid op zichzelf, zoals wordt geïllustreerd door het feit dat een corporatie een „persoon” is. Websters New International Dictionary, Tweede Uitgave, vestigt er de aandacht op dat een corporatie onder het Engelse en Amerikaanse gewoonterecht en geschreven recht „een staatslichaam of een zedelijk lichaam [is] dat door de wet is gevormd en gemachtigd om als een enkele persoon op te treden”. Er bevinden zich vele enkelingen in maar het is één lichaam. Naar een corporatie wordt vaak in het enkelvoud verwezen met „ze”. Degene die de stoot heeft gegeven aan haar totstandkoming kan haar maker worden genoemd. Het regeringsgezag waardoor ze wordt geschapen, is ook haar maker. De vraag zou gesteld kunnen worden: Is zulk een door mensen geformeerde organisatie ooit een „vader”, of is ze ooit een „moeder”? Ja, de uitdrukking „ouder-corporatie” is tamelijk algemeen, en de betekenis van de uitdrukking is algemeen bekend; zulk een „ouder” veroorzaakt de formatie van aanverwante rechtspersoonlijkheid bezittende „personen”. Wij zijn vertrouwd met zulk een uitdrukking als „de geboorte van een natie”, en in deze wijze van uitdrukken wordt gedoeld op een groep personen die door een of ander middel de formatie van een organisatie veroorzaken waarvan wordt gezegd dat ze is „geboren”, als een nieuwe regering of natie.
15. Wat is voor een organisatie essentieel?
15 Met betrekking tot een organisatie is het zich bij elkaar aansluiten van de enkelingen die er bij zijn betrokken, een van de hoofdfactoren. Haal de enkelingen weg en er is geen organisatie. Breng enkelingen bij elkaar die een gemeenschappelijke zaak beogen of een gemeenschappelijke drijvende geest bezitten, en een organisatie is er het gevolg van.
16, 17. Vermeld feiten betreffende de hemelse, universele organisatie van Jehovah.
16 In de organisaties die door God zijn gemaakt, bevinden zich rechtvaardige, hemelse schepselen. In zowel gewone als symbolische Bijbelse taal wordt getoond dat zij zich ordelijk voortbewegen, terwijl zij Jehovah onderling loven, dienst verrichten met betrekking tot de communicatie van de waarheid, een tot overwinning leidende strijd voeren tegen boze, door de duivel georganiseerde geestelijke machten, weigeren voor zichzelf aanbidding van mensen te ontvangen en Christenen dienen. Zij hadden te maken met het uitleiden van de natie Israël uit Egypteland, en in de Bijbel wordt aangetoond dat andere georganiseerde activiteit hun deel is (Ex. 14:19; Jesaja, hoofdstuk 6; Hebr. 2:14, NW; Openbaring, de hoofdstukken 8, 9, 16). Elk van deze werkzaamheden getuigt van een organisatie waarin en waarmede de getrouwe hemelse zonen van God dienen tot Zijn lof.
17 Bijgevolg zien wij dat Jehovah een grote universele organisatie heeft gemaakt. Hij draagt degenen die zich er in bevinden, werk op, en zijn schepselen, die zijn dienstknechten zijn, hebben zich aan hem opgedragen en zijn toegewijd aan hem en verrichten daarom zijn dienst. Het is een organisatie die door God is opgebouwd, en het is voor de schepselen die zich er in bevinden, hoogst noodzakelijk dat zij met de organisatie zijn verbonden, aan haar werkzaamheden deel hebben en aan de Maker van de organisatie zijn toegewijd.
18. Hoe werd de vroege Christelijke organisatie geformeerd?
18 Op aarde zien wij dat door Jehovah God organisaties zijn samengesteld van de mannen en vrouwen die hem aanbidden, waarvan de Christelijke gemeente er een is. Godvrezende mensen werden door middel van het onderricht van Jezus bij elkaar gebracht, en zij organiseerden zich. Zeer vroeg in het leven van de Christelijke gemeente vormden de apostelen een predikersorganisatie. In Markus 3:14, 15 (NW) vermeldt het bericht: „En hij [Jezus] formeerde een groep van twaalf, die hij ook ’apostelen’ noemde, opdat zij bij hem zouden kunnen blijven en opdat hij ze zou kunnen uitzenden om te prediken en autoriteit te hebben de demonen uit te drijven.” De gehele gemeente van de volgelingen van Christus Jezus is door hem tot een bedieningsorganisatie samengesteld en heeft de opdracht tot de bediening ontvangen, zoals blijkt uit zijn woorden: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en onderwijst hen alle dingen na te komen die ik u heb geboden.” Dat deze opdracht niet is beperkt tot degenen tot wie Jezus toen rechtstreeks sprak maar voor de Christelijke gemeente aldoor van kracht blijft, haar gehele bestaan door, zelfs tot op onze dag, wordt aangetoond door de woorden die hij tot besluit uitte: „En, ziet! ik ben met u alle dagen tot de voleinding van het samenstel van dingen.” — Matth. 28:19, 20, NW.
19. (a) Hoe weten wij dat de Christelijke gemeente niet een door mensen gemaakte organisatie is? (b) Hoe zijn er leden aan toegevoegd?
19 Aan de leden van de Christelijke organisatie, kerk, of gemeente die ten tijde van Jezus’ hemelvaart werkzaam was, werden onmiddellijk na de uitstorting van de heilige geest te Pinksteren leden toegevoegd. „Zij die zijn woord van harte aanvaardden, werden daarom gedoopt, en op die dag werden er ongeveer drie duizend zielen toegevoegd.” Waaraan toegevoegd? Toegevoegd aan het aantal toegewijde aanbidders van de waarachtige God en toegevoegd aan de organisatie of gemeente van Christenen. „En zij bleven zich aan de lering van de apostelen toewijden en aan omgang met elkaar, aan het nuttigen van maaltijden en aan gebeden” (Hand. 2:41, 42, NW). Later gedurende het leven van de vroege Christelijke gemeente schreef de apostel Paulus aan de sub-gemeente in Korinthe: „Nu is er een verscheidenheid van gaven, maar er is dezelfde geest; en er is verscheidenheid van bedieningen, en toch is er dezelfde Heer; en er is verscheidenheid van werkingen, en toch is er dezelfde God die alle werkingen in alle personen verricht” (1 Kor. 12:4-6, NW). Hier wordt wederom de waarheid bewezen dat het God is die door bemiddeling van de Heer Christus Jezus en door middel van de werking van zijn geest de Christelijke gemeente organiseert, en de Christelijke „kerk” is dus niet een door mensen gemaakte organisatie. „Maar nu heeft God de leden in het lichaam geplaatst, een ieder van hen, zoals het hem behaagde.” „En wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mede; of indien één lid wordt verheerlijkt, verheugen alle andere leden zich er tezamen mede. Gij nu zijt het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden. En God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst.” — 1 Kor. 12:18, 26-28, NW.
20. (a) Definieer en beschrijf de Christelijke gemeente. (b) Hoe is de gemeente tegenwoordig opgebouwd?
20 De Christelijke gemeente is het gehele Christelijke lichaam, of het lichaam van Christus, dat door Jehovah God is georganiseerd door bemiddeling van Christus Jezus, door middel van de bediening van het woord der waarheid waardoor mensen door bemiddeling van Christus tot God worden getrokken, en door middel van de werking van Gods macht of heilige geest. Deze grote Christelijke gemeente is met Jezus, de stichter en het hoofd er van, begonnen en strekt zich uit tot in de tegenwoordige tijd, waar ze vertegenwoordigd is in de overblijvende leden op de aarde. In deze gemeente waren en zijn kleinere gemeenten van Christenen in verscheidene plaatsen waar ze over de gehele aarde worden gevonden. Aldus zijn er binnen de grotere Christelijke organisatie of gemeente groepen of organisaties of gemeenten. Dit wordt erkend door de woorden die de apostel Paulus tot de Filippenzen richtte en waarin hij zegt: „Paulus en Timotheüs, slaven van Christus Jezus, aan al de heiligen in eendracht met Christus Jezus die in Filippi zijn tezamen met opzieners en dienaren in een geestelijk ambt” (Fil. 1:1, NW). Wordt deze gemeente opgebouwd door mannen en vrouwen in het algemeen te registreren op een ledenlijst van een door mensen gemaakte organisatie? Neen, maar ze wordt opgebouwd doordat mensen die zich persoonlijk aan God hebben opgedragen en aan de vereisten van zijn Woord voldoen en die het werk erkennen dat aan Christenen wordt opgedragen door de Maker van de organisatie, in welk werk zij zich in samenwerking met elkander en tot eer van Jehovah’s naam getrouw verenigen, zich bij elkander aansluiten.
21. Van welke standpunten uit is de Christelijke organisatie een „persoon”?
21 Naar deze Christelijke gemeente verwijst de apostel Paulus wanneer hij er over spreekt als over een vrouw, zeggende: „Want ik ben naijverig over u met een goddelijke naijver, want ik persoonlijk heb u aan één echtgenoot ten huwelijk beloofd, opdat ik u als een eerbare maagd aan de Christus zou kunnen voorstellen” (2 Kor. 11:2, NW). Deze taal doet een organisatie zien als een „persoon”. De Christelijke gemeente wordt aldus afgebeeld als een maagd, een eerbare vrouw. Ook is ze een kind of een nakomelinge van, uit en onder de grote universele organisatie van Jehovah God.
22, 23. Illustreer, door naar de natie Israël te verwijzen, 1. hoe Jehovah een organisatie formeert en deze voor zijn aanbidding gebruikt; 2. haar betrekking tot Gods universele organisatie.
22 Voordat de Christelijke gemeente was geformeerd, was de natie Israël zelf een door God gemaakte organisatie; in werkelijkheid wordt ze een „kerk” of gemeente genoemd (Hand. 7:38, NW). Voordat de gemeente werd geformeerd, maakte Jehovah zijn voornemen aan zijn dienstknecht Abraham bekend in datgene wat het verbond met Abraham wordt genoemd en dat voor de eerste maal wordt uiteengezet in de eerste negen verzen van het twaalfde hoofdstuk van Genesis. Dit verbond werd opnieuw bevestigd aan Abraham zelf, aan zijn zoon Izak en aan zijn kleinzoon Jakob (Gen. 18:18; 22:18; 26:4; 28:13, 14). Jakobs naam werd in Israël veranderd en de zonen van Israël en hun kinderen vormden tezamen de twaalf stammen Israëls (Genesis, hoofdstuk 49). Ten slotte leidde Jehovah God de stammen Israëls uit Egypteland en sloot een nationaal verbond met hen. Zij verlieten Egypte op een georganiseerde wijze, als een kampement. „Daarom liet God het volk zwenken, den woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte” (Ex. 13:18, NBG). Een stap die later in de organisatie van het volk Israël werd gedaan, wordt aangetoond in het achttiende hoofdstuk van Exodus: „Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. Deze spraken te allen tijde recht onder het volk” (Vs. 21, 26, NBG). Naderhand gaf Jehovah God door bemiddeling van Mozes Israël bij de berg Sinaï zijn wet, waardoor toen het verbond werd ingewijd; en het aangrijpende bericht hierover wordt uiteengezet in het negentiende en twintigste hoofdstuk van het Bijbelboek Exodus.
23 Wij zien dus dat Jehovah God van het volk Israël een nationale organisatie maakte waardoor ook niet-Israëlieten werden omvat, die zich in de aanbidding van Jehovah verenigden en aan zijn vereisten voldeden. Deze theocratische natie van het koninkrijk Israël was een dienstknecht van God, omdat ze door Jehovah door bemiddeling van zijn rechtvaardige schepselen in zijn universele organisatie was georganiseerd en in het bestaan was geroepen. Engelen hadden met de organisatie er van te maken (Gal. 3:19). Jehovah God gaf die natie zijn woord, legde zijn geest op zijn dienstknechten daar en de organisatie zelf was werkzaam in het belang van de enkelingen in de natie. Het resultaat kwam allen ten goede en was tot eer van Jehovah’s naam. De leden, de enkelingen van de natie Israël, waren kinderen van de organisatie van Israël. — Amos 3:1.
24. Welke punten zijn aangeroerd, en aangaande welk punt zullen wij het volgende artikel raadplegen?
24 Het voorgaande toont in enige mate Jehovah’s oppermacht aan en zijn goedgunstige voorzieningen als de Schepper, en leidt de aangelegenheid in van de betrekking waarin hij staat tot zijn schepselen zoals zij bestaan in organisaties die hij heeft geformeerd. Zullen wij betreffende dit laatste punt nog meer inlichtingen in zijn Woord beschouwen? Raadpleeg het volgende artikel.