Schenk aandacht aan de profetieën
1. (a) Wat raadt Jezus ons aan met betrekking tot de profetieën? (b) Wat hebben de natiën gedaan om zich van een juiste leiding te voorzien, en met welke resultaten?
„SCHENKT . . . aandacht aan uzelf”, zei Jezus toen hij zijn discipelen instructies gaf betreffende de houding die zij tegenover zijn profetie over de tijd van het einde moesten innemen (Luk. 21:34, NW). Een dergelijke krachtige waarschuwing is speciaal in deze tijd passend, want de ontwikkelingen in de wereld hebben afzonderlijke personen en zelfs regeringen ertoe gebracht te beseffen hoe wenselijk het is een blik in de toekomst te werpen. Zij hebben vele „profeten”: onderzoekers van geschiedenis en politiek, personen die het nieuws analyseren en zelfs astrologen, een erfdeel van het oude Babylon. Dezen hebben echter, net als in het oude Babylon, gefaald, en het blijft een onmogelijkheid voor hen de toekomst nauwkeurig en betrouwbaar te voorzeggen. — Jes. 47:12-15; 44:25, 26.
PROFETIEËN WORDEN THANS OVER DE GEHELE AARDE BEKENDGEMAAKT
2. (a) Waarom zijn bijbelse profetieën superieur, en hoe kan iemand er voordeel van trekken? (b) Welk werktuig heeft Jehovah in deze dagen als „profeet” gebruikt, en welk standpunt heeft deze groep met betrekking tot profetieën ingenomen?
2 In tegenstelling tot de profetieën of voorspellingen van mensen, welke hoogstens slechts beredeneerde gissingen zijn, zijn Jehovah’s profetieën ontsproten aan de geest van Hem die het universum heeft geschapen en die machtig genoeg is om de loop der gebeurtenissen zo te leiden dat ze zijn woord in vervulling doen gaan. Jehovah’s profetieën staan in zijn Woord, de bijbel, en kunnen door iedereen gelezen worden. Een ieder is in de gelegenheid om, indien hij dit wenst, acht te slaan op deze profetieën en kan oprecht pogingen doen er inzicht in te verkrijgen. Wie niet kunnen lezen, kunnen horen, want God heeft thans, net als in de dagen van de vroege christelijke gemeente, een op een profeet gelijkende organisatie (Hand. 16:4, 5, NW). Hij noemt deze christenen zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” (Matth. 24:45-47, NW). Deze „slaaf”-groep krijgt het strenge bevel: „Behandelt profetische uitspraken niet met verachting” (1 Thess. 5:20, NW). Jehovah’s gezalfde getuigen op aarde hebben dit waar gemaakt. Met het grootste respect besteden zij aandacht aan de profetieën. Zij hebben zichzelf gecorrigeerd wanneer de profetieën hun eigen tekortkomingen lieten zien. Zij hebben niets voor zich gehouden als de profetieën praktijken die zelfs in de christenheid beoefend werden, veroordeelden (Jes. 58:1). Ja, zij hebben de in Gods Woord opgetekende profetieën bekendgemaakt, ondanks dat zij zich daarmee de haat van de hele wereld op de hals hebben gehaald. — Matth. 24:9, NW.
JEHOVAH’S PROFETIE GAAT IN VERVULLING
3. (a) Op welke manieren toonde koning Manasse van Juda minachting voor Gods wetten en profetieën? (b) Welke profetie moest derhalve ten aanzien van hem in vervulling gaan, en welk werktuig werd hiervoor gebruikt?
3 Laten wij ons voor bijzondere bewijzen betreffende de noodzaak aandacht te schenken aan de profetieën, kort concentreren op de periode uit de geschiedenis omstreeks het eind van het koninkrijk Juda, dat door de koningen uit Davids afstammingslijn werd geregeerd. Wij beginnen dan met de tijd van koning Manasse, de veertiende koning vanaf David. Hij volgde zijn vader, de goede koning Hizkia op, regeerde vijfenvijftig jaar, en had voldoende gelegenheid de geschiedenis van de natie en de profetieën die Jehovah met betrekking tot zijn voorvaders in vervulling had laten gaan, te leren kennen. Over alle koningen die op de troon van David zouden zitten, had God het volgende geprofeteerd: „Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen.” Lijnrecht tegen Gods woord en profetieën in, keerde Manasse zich tot Babylonische religie, zoals astrologie, magie, het acht geven op voortekens, toverij, waarzeggerij, terwijl men ook beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen kende. Hij bracht zelfs mensenoffers, doordat hij zijn eigen koninklijke zoons aan de Kanaänitische god Baäl offerde. In de twee voorhoven van Jehovah’s tempel in Jeruzalem richtte hij altaren op voor de aanbidding van zon, maan en sterren, terwijl hij tevens het „stenen afgodsbeeld, dat hij gemaakt had”, in deze heilige tempel plaatste. Derhalve ging door de zware hand van Assyrië, de Tweede Wereldmacht, door God als werktuig gebruikt, Jehovah’s profetie met betrekking tot hem in vervulling. — 2 Sam. 7:14; 2 Kron. 33:1-7.
4. Waartoe leidde het dat Manasse Gods woord en profetieën verachtte?
4 Manasse’s verachting van Gods door bemiddeling van Mozes en zijn andere profeten geschonken woord, bracht niet alleen straf over hemzelf. Zijn opstandigheid leidde ertoe dat Juda goddelozer handelde dan de heidense bewoners van het land. Toen zond Jehovah God een pijnlijk aankomende profetie, die hem de oren had moeten openen: „Zie, Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, waardoor allen die er van horen, beide oren zullen tuiten; . . . en Ik zal Jeruzalem uitvegen, zoals men een schotel uitveegt; heeft men hem uitgeveegd, dan keert men hem ondersteboven. Ik zal het overschot van mijn erfdeel verwerpen, en hen geven in de macht van hun vijanden.” — 2 Kon. 21:10-15.
5. Welke profetische beschrijving gaf Jesaja van Jehovah’s oordeel over het land en zijn bewoners?
5 Manasse’s halsstarrige gedragslijn had tot gevolg dat er in het land „zeer veel onschuldig bloed” werd vergoten (2 Kon. 21:16, SV). Volgens de geschriften van de joodse rabbi’s betrof dit ook het bloed van Jesaja, die volgens hen op bevel van koning Manasse in stukken werd gezaagd. Manasse verachtte tevens een bijna gelijkluidende profetie die Jehovah door bemiddeling van Jesaja had laten overbrengen, en waarin werd verklaard: „Zie, de Heer maakt het land ledig en woest, en hij vernielt wat er in is, en verstrooit zijne inwoners; . . . het land zal geheel ledig en beroofd zijn, want de Heer heeft dit gesproken. Het land staat jammerlijk en verdorven, . . . Het land is ontheiligd door zijne ingezetenen, want zij overtreden de wet, en veranderen de geboden, en laten het [op de Tien Geboden gebaseerde] eeuwig verbond varen; daarom verteert de vloek het land, want zij, die daarin wonen, verdienen het; . . . Want zijne misdaad drukt het, dat het vallen moet.” — Jes. 24:1-20, Lu.
6. (a) Tot welk onveranderlijke besluit kwam Jehovah met betrekking tot Juda vanwege Manasse’s verontreiniging van het land? (b) Wat moest Manasse als voorproef hiervan ervaren, en welke uitwerking had dit op hem?
6 Manasse’s goddeloze daden deden God er nu toe besluiten Jeruzalem en het land Juda vanwege de verontreinigde toestand waarin ze verkeerden, te verwoesten en te ontvolken, en deze situatie een tijd lang te laten voortduren (2 Kon. 23:26, 27). Eerst moest echter Manasse zelf ervoor gestraft worden dat hij Gods woord en profetie had genegeerd. Wij lezen: „De HERE sprak tot Manasse en zijn volk, maar zij luisterden niet [schonken er geen aandacht aan, NW]. Daarom bracht de HERE over hen de legeroversten van den koning van Assura, die Manasse grepen . . . en naar Babel [dat de koning van Assyrië tot een van zijn residenties had gemaakt] voerden.” In 2 Kronieken 33:10-17 staat verder beschreven hoe Manasse hierna berouw kreeg en pogingen deed om de ware aanbidding te herstellen, als gevolg waarvan Jehovah hem barmhartigheid betoonde.
AANDACHT SCHENKEN AAN DE PROFETIEËN BRENGT BESCHERMING MET ZICH MEE
7. (a) Hoe werd het beloond dat Josia aandacht schonk aan Jehovah’s profeten? (b) Wat bewees dit met betrekking tot Jehovah’s profetische vermogen en zijn regeringspositie?
7 Manasse werd opgevolgd door zijn zoon Amon, die de heidense afgoderij weer invoerde. Hoewel hij werd vermoord, bleef het volk toch trouw aan het huis van David en zij plaatsten zijn achtjarige zoon Josia op de troon. Zo behield Davids afstammingslijn de troon, zoals God had geprofeteerd (2 Kron. 33:18-25). Toen koning Josia negentien jaar oud was, begon hij het hele koninkrijk van de valse aanbidding te reinigen. Hij schonk aandacht aan Jehovah’s profeten (2 Kron. 34:1-7). De Tweede Wereldmacht, Assyrië, was daarom nooit in staat Juda en Jeruzalem te bezetten. Wel was Josia er getuige van hoe Assyrië zelf in 633 v. Chr. ten val kwam, waardoor Nahums profetie betreffende de Assyrische hoofdstad Ninevé, welke door het koninkrijk Medië en zijn bondgenoten werd vernietigd, in vervulling ging (Nah. 1:1; 3:1, 5, 7; 1:15). Dit bewijst, dat Jehovah, de God van profetie, waarachtig en de Universele Soeverein is.
8. (a) Welke rol speelde Babylon als macht bij de val van Assyrië? (b) Van welk belang is het op te merken door wie het Babylonische leger toentertijd werd aangevoerd?
8 De bevelhebber van het Chaldeeuwse leger, Nebukadnezar, de zoon van koning Nabopolassar, die een generaal van koning Assurbanipal van Assyrië was geweest, was aanwezig bij de val van Ninevé. Ten tijde van Assurbanipals dood had Nabopolassar zich het koningschap over Babylon toegeëigend. Van afstamming was hij een Chaldeeër, een Semiet (ook de Assyriërs waren Semieten). Hij vestigde een dynastie van koningen, die met Belsazar eindigde. Na de val van Ninevé was Nebukadnezar samen met zijn vader koning van Babylon.b
9. (a) Welk werk had koning Josia vóór de val van Ninevé voltooid? (b) Wat ontdekte men in de tempel nadat het land was gereinigd, en welke uitermate belangrijke oordelen werden Josia uit dit boek bekendgemaakt?
9 Josia besteedde er zes jaar aan om het land Juda en de tempel van Jehovah in Jeruzalem van valse aanbidding te reinigen, hetgeen ook inhield dat hij de Babylonische astrologie en de beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen uitbande. Toen Josia Jehovah’s tempel liet herstellen, vond hogepriester Hilkia het „boek van de wet des HEREN, gegeven door Mozes”. Ongetwijfeld was dit het originele door Mozes geschreven wetboek, hetgeen een grote opschudding veroorzaakte (2 Kron. 34:8-15). Het boek bereikte zijn hoogtepunt met de woorden: „Zoals de HERE er behagen in had om u wèl te doen en u talrijk te maken, zo zal de HERE er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen; en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De HERE zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere . . .” Toen de gewetensvolle koning Josia dit hoorde voorlezen, was hij zeer ontsteld. — Deut. 28:63-65; 2 Kron. 34:19.
10. Wat deed Josia onmiddellijk met grote spoed, en wat antwoordde Jehovah hem in verband met Juda?
10 Met grote spoed gaf Josia hogepriester Hilkia samen met een delegatie opdracht om „den HERE [te] raadplegen ten behoeve van mij en van hen die in Israël en Juda zijn overgebleven, over de woorden van het boek dat gevonden is, want groot is de gramschap des HEREN, die zich over ons uitgestort heeft . . .” God antwoordde hem door bemiddeling van de profetes Hulda in Jeruzalem: „Zo zegt de HERE, de God van Israël: zegt tot den man die u tot Mij gezonden heeft: zo zegt de HERE: zie, Ik breng onheil over deze plaats en over haar inwoners: al de vervloekingen die geschreven staan in het boek dat men den koning van Juda heeft voorgelezen; omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, ten einde Mij te krenken met al de maaksels van hun handen. Daarom zal mijn gramschap zich uitstorten over deze plaats zonder geblust te worden.”
11. Hoe werd Josia consideratie betoond vanwege zijn respect voor Jehovah’s woord en profetieën?
11 Jehovah betoonde koning Josia echter liefderijke goedheid en consideratie, en zei: „Zie, Ik zal u tot uw vaderen vergaderen . . . en uw ogen zullen niets zien van al het onheil, dat Ik over deze plaats en haar inwoners breng.”
12. Hoe onderwierp Josia zich ijverig aan Jehovah’s woord, en met welke goede resultaten?
12 Hierna riep koning Josia het gehele volk in de tempel in Jeruzalem bijeen en „las [hij] te hunnen aanhoren al de woorden van het boek des verbonds dat in het huis des HEREN gevonden was”. Vervolgens sloot hij aan het hoofd van het volk staande, een verbond van trouw aan Jehovah. Het respect van de koning voor Jehovah’s woord en profetieën had de volgende goede resultaten: „Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van den HERE, den God hunner vaderen.” — 2 Kron. 34:21-33.
13. Welke ontwikkelingen vonden er op internationale schaal plaats, en welke onverstandige daad beging Josia hierdoor?
13 Na eenendertig jaar geregeerd te hebben, deed Josia iets waartoe hij geen opdracht had ontvangen en wat in 628 v. Chr. tot zijn dood leidde. Dat kwam zo: De voormalige Eerste Wereldmacht, Egypte, was door Esarhaddon, de koning van Assyrië, omvergeworpen, en was, na een opstand, opnieuw door zijn zoon Assurbanipal onderworpen. Ninevé werd later echter vernietigd, waarna zuid-Assyrië en de aanspraken op Egypte, Palestina en Syrië op Babylonië onder koning Nabopolassar waren overgegaan. Necho, de farao of koning van Egypte, verzette zich nu tegen overheersing door Babylon, Assyrië’s opvolger als de nieuwe wereldmacht. Hij trok met zijn legers noordwaarts naar het ongeveer tachtig kilometer ten westen van Haran aan de Eufraat gelegen Karkemis.
14. In welk ene geval verzuimde Josia aandacht aan de profetieën te schenken, en met welke gevolgen?
14 Koning Josia rukte met zijn legers uit klaarblijkelijk om de legers van Necho de doortocht te versperren. Met de volgende woorden trachtte farao Necho Josia te overreden: „Staak uw verzet tegen God, die met mij is, opdat Hij u niet verdelge.” „Doch Josia wendde zich niet van hem af, maar vermomde zich, om tegen hem ten strijde te trekken; hij luisterde niet naar de woorden van Necho, die uit den mond Gods kwamen, en bond den strijd aan in de vlakte van Megiddo.” Josia’s optreden was niet alleen verkeerd omdat Gods waarschuwing erdoor werd genegeerd, maar ook omdat Babylon, te allen tijde Jeruzalems vijand, erdoor begunstigd werd. Josia werd niet door zijn vermomming beschermd, want een Egyptische pijl trof hem, zodat hij stierf. — 2 Kron. 35:20-25.
15. Welke twee koningen kwamen er na Josia op de troon van Juda, en hoe regeerden zij?
15 Hierna oefende Josia’s jongere zoon Joahaz drie maanden lang een slecht bestuur uit, hij werd gevangen genomen door farao Necho, die Joahaz’ oudere broer Eljakim tot koning van Juda maakte en zijn naam in Jojakim veranderde. Jojakims onrechtvaardige regering duurde elf jaar. — 2 Kron. 36:1-5; 2 Kon. 23:30-37.
JERUZALEM MOET BOETEN VOOR HET NEGEREN VAN DE PROFETIEËN
16. (a) Welke profetie sprak Jeremia uit betreffende Jehovah’s tempel? (b) Hoe reageerde het volk, en voor wie en met welk gevolg liet Jeremia zijn verdediging horen?
16 Aan het begin van koning Jojakims regering berichtte God Zijn profeet Jeremia, dat Hij Zijn tempel als de tabernakel in de stad Silo zou maken, voor altijd beroofd van de heilige ark van Gods verbond. Juda was zover van Jehovah’s aanbidding verwijderd geraakt, dat de priesters, de profeten en het volk deze ware profeet als een verrader beschouwden en hem grepen met de woorden: „Sterven moet gij.” Toen Jeremia echter voor de vorsten van Juda zijn verdediging liet horen, konden zij niets ontdekken op grond waarvan hij ter dood gebracht moest worden, en stelden zij hem voorlopig in vrijheid. — Jer. 26:1-24; 7:1-34.
17. (a) Welke gebeurtenis van wereldbelang vond in 625 v. Chr. plaats? (b) Wat profeteerde Jeremia in dat jaar met betrekking tot Nebukadnezar?
17 In 625 v. Chr. werd Nebukadnezar koning van Babylon, de Derde Wereldmacht. In dat jaar versloeg hij farao Necho, de koning van Egypte, in de slag bij Karkemis aan de Eufraat (Jer. 46:1, 2). In dat jaar voorzei Jeremia onder inspiratie dat Jeruzalem en het land Juda zeventig jaar lang ontvolkt en verwoest zouden liggen vanwege het verachten van het woord van Jehovah en zijn profeten. Jeremia liet de volgende waarschuwing horen: „Daarom, zo zegt de HERE der heerscharen: Omdat gij naar mijn woorden niet gehoord hebt, zie, Ik laat alle geslachten van het Noorden komen, . . . en Nebukadrezar, den koning van Babel, mijn dienaar, en breng hen tegen dit land en zijn inwoners, ja, tegen al deze volken rondom, . . . dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze volken nu zullen den koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren” (Jer. 25:1-11). De eeuwenoude vijandschap tussen deze twee steden naderde thans een onvermijdelijke gewapende botsing, welke in het volgende artikel van deze serie besproken zal worden.
18. Waarmee werd Nebukadnezar in Jeremia’s profetie vergeleken?
18 In de profetie werd koning Nebukadnezar met een drinkbeker van Jehovah’s gramschap vergeleken. Jeremia zei: „Want aldus heeft de HERE, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem dezen beker met den wijn der gramschap uit mijn hand en geef dien te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend, dat zij drinken en waggelen en dol worden ten gevolge van het zwaard [van Nebukadnezar] dat Ik onder hen zend.” — Jer. 25:15, 16.
NATIËN ZULLEN DE BEKER VAN JEHOVAH’S GRAMSCHAP DRINKEN
19. Op welke wijze gaf Jeremia ’de volken te drinken’, en welke natiën zou de beker worden aangereikt?
19 Op symbolische wijze gaf Jeremia, door te profeteren, de beker aan de natiën door, waardoor hij hun de profetische boodschap liet drinken voordat zij de vervulling ervan te drinken kregen: „En ik heb den beker uit de hand des HEREN genomen en dien aan alle volken, tot welke de HERE mij zond, te drinken gegeven: aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is.” Na de stad Jeruzalem als eerste te hebben genoemd welke de beker van de wijn der goddelijke gramschap aangereikt moest worden, noemt Jeremia in snelle volgorde de landen Egypte, Uz, het land der Filistijnen, Edom, Moab, Ammon, Tyrus, Sidon, Dedan, Tema, Buz, Arabië, Zimri, Elam en Medië. Ja, „alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn”. — Jer. 25:17-26.
20. (a) Welke drie redenen worden ervoor aangevoerd dat Jeremia met Sesach in werkelijkheid Babylon bedoelt? (b) Wat zouden de woorden van Jeremia 25:26 voor Babylon betekenen?
20 Ten slotte brengt Jeremia het aanreiken van de beker uit Jehovah’s hand tot een hoogtepunt, door eraan toe te voegen: „En de koning van Sesach zal na hen drinken” (Jer. 25:26). Volgens de joodse traditie is deze naam Sesach de Hebreeuwse naam Babel (of Babylon) in geheimschrift, en dan volgens het systeem waarbij de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet (taw) wordt vervangen door de eerste letter van het alfabet (alef), en de voorlaatste letter (sjin) door de tweede letter van het alfabet (bet), de op twee na laatste letter (resj) door de derde (gimel), enzovoorts.c Bovendien houdt de naam Sesach de gedachte in van vernedering, hetgeen voor Babylon was weggelegd. Een andere mening is nog, dat Sesach „met koperen poorten” betekent, welke omschrijving op Babylon van toepassing was. Deze profetie zou dan betekenen, dat de koning van Babylon op een bepaald ogenblik niet langer de symbolische beker in Jehovah’s hand zou zijn, maar dat ook hem de symbolische beker wijn, in de persoon van een andere koning, aan de mond zou worden gebracht. Dan zou er worden uitgeroepen: „Ach, hoe is Sesach veroverd en de roem der gehele aarde ingenomen! Ach, hoe is Babel onder de volken tot een voorwerp van ontzetting geworden!” — Jer. 51:41.
21. Hoe toonde Jeremia definitief dat Jehovah ook zijn gramschap tegen Babylon zou uitgieten, en wanneer zou dit geschieden?
21 Hoewel God Babylon dus gebruikte als een geschikt werktuig om een oordeel ten uitvoer te brengen, maakte Jehovah toch door middel van een profetie bekend, dat Babylon, zijn voortdurende bittere vijand, de hater van Jeruzalem, de stad die zijn naam vertegenwoordigde, totaal verwoest en ontvolkt zou worden: „Na verloop van zeventig jaren [aan Jeruzalem en het land Juda in vervulling gegaan] zal Ik aan den koning van Babel en dit volk, . . . hun ongerechtigheid bezoeken, ook aan het land der Chaldeeën, en Ik zal dat tot eeuwige woestenijen maken. Dan zal Ik over dit land doen komen al mijn woorden die Ik daartegen gesproken heb, alles wat in dit boek geschreven staat, wat Jeremia over alle volken heeft geprofeteerd.” Ze hadden Jehovah’s volk als dienstknecht geëxploiteerd, en daarom, zo zei Jehovah, „zal Ik hun vergelden naar hun doen, naar het werk hunner handen”. — Jer. 25:12-14.
22. (a) In welk opzicht zijn de gebeurtenissen die hier werden beschouwd, ook zelf nog profetisch? (b) Hoe kan men aandacht schenken aan de profetieën, en met welke beloning in het vooruitzicht?
22 Volgens de christelijke apostel Paulus zijn echter ook de gebeurtenissen waarvan wij zojuist een overzicht hebben gegeven, op zichzelf profetisch en vormen ze een afbeelding van iets groters. Hier had men een volk waarop Gods naam rustte, maar dat zijn naam meer smaad aandeed dan de heidense natiën. Hoewel de christenheid Gods naam en die van zijn Zoon Jezus Christus heeft genomen, heeft ze toch meer smaad op de naam van God en Christus gebracht dan de heidense natiën. Ook Babylon, de oude hater van God en zijn volk, vormt een symbool van het wereldrijk der valse religie, altijd Gods bittere vijand. Jehovah’s profetie ging eerst met betrekking tot Jeruzalem en later ten aanzien van Babylon in vervulling. Zijn woorden zullen ook thans niet onvervuld blijven, doch vernietiging brengen over degenen die zijn Woord verachten. Zij die aandacht aan de profetieën schenken door deze ijverig te bestuderen en snel te handelen zoals de profetieën aangeven, zullen zijn gunst ontvangen. Jehovah is Degene, ’die van den beginne den afloop verkondigt’. Hij geeft het bevel: „Hoort, opdat uw ziel leve.” Indien u dus in leven wilt blijven, schenk dan aandacht aan de profetieën! — Jes. 46:10; 55:3.
[Voetnoten]
a Op Esarhaddons lijst van tweeëntwintig schatplichtige koningen van het Westelijke Land treffen wij „Manasse van Juda” aan. — The Encyclopedia Americana, uitgave van 1929, Deel 2, blz. 440b. Manasse komt ook voor op een lijst van koningen die Assurbanipal schatting moesten betalen.
b Zie de bladzijden 4, 5, 300 van Nebuchadnezzar, uitgave van 1931, door G. R. Tabouis. Tabouis noemt 612 v. Chr. als de datum waarop Ninevé viel, hetgeen niet overeenstemt met onze datum 633 v. Chr.
c Zie voetnoot bij Jeremia 25:26, blz. 269, van Deel 4 van de New World Translation of the Hebrew Scriptures, uitgave van 1958. Ook Lexicon for the Old Testament Books, door Köhler en Baumgartner, Deel 2, blz. 1014a, uitgave van 1953.