Zich uitbundig in Jehovah verheugen ondanks ontberingen van Har–mágedon
„Al bloeit de vijgeboom niet, en is er geen opbrengst aan de wijnstokken, . . . toch wil ik, wat mij betreft, mij uitbundig verheugen in Jehovah zelf; ik wil bij zijn in de God van mijn redding.” — Hab. 3:17, 18.
1. Wat is Har–mágedon, wie blijken daar bijeenvergaderd te worden, en door middel waarvan?
ALLE natiën van de mensheid naderen snel het stadium in de vijandige betrekkingen tussen God en de mensen dat Har–mágedon of Armageddon wordt genoemd. De geïnspireerde schrijver van het laatste boek van de bijbel zegt dat er ’door demonen geïnspireerde uitingen’ zijn en dat die uitgaan „tot de koningen van de gehele bewoonde aarde, om hen te vergaderen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. . . . En zij vergaderden hen tot de plaats die in het Hebreeuws Har–mágedon wordt genoemd”. — Openb. 16:14-16.
2, 3. Wie hebben de uitdrukking Armageddon in hun woordenschat opgenomen, en hoe wordt dit woord in nieuwsmedia toegepast?
2 Volgens deze korte beschrijving betekent de oorlog van Har–mágedon (of Armageddon) een confrontatie tussen vijandige mensen en God de Almachtige. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog in het jaar 1945 hebben vooraanstaande mensen en redactionele schrijvers de naam Armageddon in hun woordenschat opgenomen en er een hedendaagse toepassing aan gegeven. Zo merkte één redactionele schrijver in het Canadese nieuwsblad The Spectator van 8 december 1971, onder het opschrift „Verenigde Naties en oorlog”, het volgende op: „Alhoewel de leiders van natiën zich er ten volle van bewust zijn dat situaties zoals de impasse in het Midden-Oosten en de oorlog tussen India en Pakistan snel tot inmenging van de zijde van de kernmogendheden kunnen leiden, riskeren sommigen liever Armageddon dan dat zij autoriteit toestaan aan welk internationale lichaam maar ook, zelfs al zou dit lichaam het grootste deel van de mensheid vertegenwoordigen” (Paragraaf vijf).
3 Kort daarna verscheen in het nieuwsblad The Philadelphia Inquirer van 1 januari 1972 een redactioneel artikel dat de titel droeg: „Wij verwelkomen een nieuw jaar waarin de dreiging van Armageddon nog steeds in de toekomst ligt” en dat eindigde met de volgende paragraaf: „Maar afgelopen nacht zou er gezegd kunnen zijn dat de mensheid het opnieuw 365 kalenderdagen heeft gehaald zonder zichzelf te vernietigen, terwijl de natie weer een periode van twaalf maanden heeft doorstaan zonder dat er een bloedige revolutie uitbrak. En als Armageddon in 1972 opnieuw kan worden afgewend, zal dit wederom de hieraan bestede tijd ten volle waard zijn.”
4. (a) Tussen welke partijen zal de oorlog te Har–mágedon in werkelijkheid worden gestreden? (b) Wat zal deze oorlog over de gehele mensheid brengen, en welke vragen rijzen er dientengevolge?
4 Het valt ons in deze redactionele verklaringen op dat Armageddon wordt beschouwd als louter een oorlog tussen mensen op aarde. De schrijvers bleven in gebreke het bijbelse standpunt in te nemen dat Armageddon een oorlog zal zijn tussen mensen op aarde en de Almachtige God, de Schepper van de mens en de aarde. Alle oorlogen hebben voor de hierbij betrokken volken en natiën ontberingen teweeggebracht, maar de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal voor alle mensen op de gehele aardbol ontberingen tot gevolg hebben. Het zal de grootste oorlog zijn die mensen ooit hebben meegemaakt. Dit móet wel zo zijn, omdat het een oorlog is van alle politieke heersers van de gehele bewoonde aarde tegen de grootste Krijger die er bestaat, de Almachtige God. Welnu, als er dan niet aan te ontkomen is dat er grote ontberingen over de gehele mensheid zullen komen, zal het dan nog voor iemand op aarde mogelijk zijn zich te Har–mágedon uitbundig te verheugen? Wat voor reden zou iemand van de mensheid er dan nog voor kunnen hebben zich uitbundig te verheugen? Wat voor nut en voordeel zal het iemand schenken zich te Har–mágedon uitbundig te verheugen? Het heilige Boek dat de bron van de naam Har–mágedon is, geeft de enige antwoorden op deze vragen.
5. (a) Welke profeet uit de zevende eeuw v.G.T. had ook een visioen van die oorlog, en wat betekent zijn naam? (b) Hoe blijkt uit Habakuk 3:1 dat hij belangstelling had voor gewijde muziek?
5 Zeven eeuwen voordat de christelijke profeet Johannes het slagveld van de komende universele oorlog de naam Har–mágedon gaf, leefde er een Hebreeuwse profeet die van deze zelfde oorlog een beschrijving gaf. Zijn Hebreeuwse naam was Habakuk, hetgeen „Omhelzing (uit liefde)” of „Vurige omhelzing” betekent. Hij eindigde het schrijven van zijn opwindende profetie omstreeks het jaar 628 vóór onze gewone tijdrekening. Hij had belangstelling voor gewijde muziek. Dit blijkt uit het derde en laatste hoofdstuk van het boek van zijn profetie, dat een lyrisch gedicht is dat op muziek gezet moest worden. Het beginvers van dit hoofdstuk 3:1 suggereert droevige muzikale klanken, zoals van klaagliederen, want dit luidt: „Het gebed van de profeet Habakuk in klaagliederen”, of, zoals de Petrus-Canisiusvertaling het zegt: „op de toon van een klaaglied”. Andere bijbelvertalingen geven hier het Hebreeuwse woord voor „klaagliederen” en luiden: „Op Sjigjonoth” of „overeenkomstig liederen, of, melodieën”, of, volgens de kanttekening in de Authorized Version: „overeenkomstig veranderlijke liederen, of, klanken” (Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap; Statenvertaling). The New American Bible zegt: „Op een klaaglijke melodie.”
6. (a) Wat geeft het einde van Habakuk 3:19 nog meer betreffende de profeet te kennen? (b) Welk gebouw had hij ongetwijfeld in gedachten, en waarom?
6 Het hoofdstuk eindigt met nog een muzikale verwijzing, en wel: „Aan de leider, op mijn snaarinstrumenten” (Hab. 3:19). Andere vertalingen vertolken de Hebreeuwse uitdrukking voor „leider” met „orkestmeester” en „koorleider” (Leidsche Vertaling; NBG). Moffatts vertaling luidt: „Uit de collectie van de koormeester.” Deze muzikale verwijzingen hebben bij sommigen de indruk gewekt dat Habakuk deel uitmaakte van het tempelkoor te Jeruzalem en derhalve een leviet was. Op zijn minst heeft de profeet Habakuk zijn lyrische gebed, toen hij het had geëindigd, aan de muzikale leider in de tempel overhandigd, opdat hij er een passende melodie voor zou componeren. De profeet Habakuk had ongetwijfeld de tempel in gedachten, want onmiddellijk vóór zijn lyrische gebed zegt hij: „Maar Jehovah is in zijn heilige tempel. Bewaar het stilzwijgen voor zijn aangezicht, heel de aarde!” — Hab. 2:20.
7. Naar welke tempel werd in Habakuk 2:20 verwezen?
7 Habakuk had klaarblijkelijk de tempel te Jeruzalem in gedachten, maar in werkelijkheid duidt de profetie op Jehovah’s hemelse geestelijke tempel, die door Hem is gebouwd, en niet door koning Salomo van Jeruzalem. In het Allerheiligste van deze geestelijke tempel is Jezus, de Messías, binnengegaan nadat hij in het jaar 33 van onze gewone tijdrekening uit de doden was opgewekt en naar de hemel was opgestegen. — Hebr. 8:2; 9:23, 24.
8, 9. In welke tijd plaatst de Heilige Schrift de vervulling van Habakuks profetische gebed, en hoe dat zo?
8 Wanneer wij Habakuks lyrische gebed bestuderen, kunnen wij begrijpen waarom hij wilde dat het op een klaaglijke melodie of de melodie van een klaagzang werd gezet. Hij leefde niet lang genoeg om de vervulling van zijn profetische gebed mee te maken. In de christelijke Griekse Geschriften wordt een aanhaling uit Habakuks profetie gedaan en wordt de uiteindelijke vervulling in de toekomst, in ons geslacht, geplaatst. Om die reden hebben wij er belangstelling voor. Ons geloof in de inspiratie van de profetie en in de zekerheid ervan leidt ons ertoe naar de vervulling ervan in onze tijd uit te zien. In de brief aan de gekerstende Hebreeën, die in het jaar 61 van onze gewone tijdrekening werd geschreven, wordt hoofdstuk twee, de verzen drie en vier, van Habakuks profetie aangehaald en gezegd:
9 „Gij hebt volharding nodig, om, na de wil van God gedaan te hebben, de vervulling van de belofte te ontvangen. Want nog ’een zeer korte tijd’ en ’hij die komt, zal aankomen en zal niet uitblijven’. ’Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven’ en ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’. Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:36-39.
EEN „GEBED” VOOR WIE, OM WAT?
10. (a) In welke zin sprak Habakuk, hoewel hij in de eerste persoon sprak? (b) Hoe kon het gebed dus verhoord worden ten behoeve van degenen voor wie werd gebeden?
10 Habakuk spreekt in zijn profetische gebed in de eerste persoon en gebruikt de voornaamwoorden ik, mijn en mij. In werkelijkheid spreekt hij echter in vertegenwoordigende zin. Hij vertegenwoordigt de natie van zijn volk, het volk van het koninkrijk Juda met Jeruzalem als de hoofdstad ervan. Dit blijkt duidelijk uit de verzen dertien tot en met zestien van hoofdstuk drie, waar wij lezen: „En gij zijt uitgetrokken tot de redding van uw volk, om uw gezalfde te redden. . . . Met zijn eigen staven hebt gij het hoofd van zijn krijgslieden doorboord toen zij aanstormden om mij te verstrooien. . . . en in mijn toestand kwam ik in beroering, dat ik rustig moest wachten op de dag der benauwdheid.” Degene die door een leger van krijgers onder een militaire leider verstrooid zou worden, was dus niet Habakuk zelf, maar de natie waartoe de profeet Habakuk behoorde. Habakuks gebed zou dus pas na zijn dood verhoord kunnen worden en daarbij toch in vervulling gaan ten aanzien van de rustig wachtende natie ten behoeve van wie hij bad.
11. Wat valt er te zeggen over de vraag of Habakuks gebed in 607 v.G.T., in 539 v.G.T., in 70 G.T. of in 1967 G.T. ten aanzien van de Israëlieten in vervulling is gegaan?
11 In het jaar 607 voor onze gewone tijdrekening werd de stad Jeruzalem met haar tempel door de legers van Babylon verwoest, maar Habakuks gebed werd toen niet verhoord. Ook gebeurde dit niet in het jaar 539 v.G.T., toen de door een sterke muur omringde stad Babylon aan de rivier de Eufraat in handen viel van de zegevierende legers van de Meden en de Perzen onder de Perzische koning Cyrus de Grote. De stad Jeruzalem die daarna, vanaf 537 v.G.T., werd herbouwd, werd te zamen met haar herbouwde tempel vernietigd. Dat gebeurde in het jaar 70 van onze gewone tijdrekening, door de militaire legioenen van Rome onder generaal Titus. En toch werd Habakuks profetische gebed destijds niet verhoord. Op de plaats van de verwoeste stad Jeruzalem bouwden de Romeinen een nieuwe stad. Die stad bleef zelfs tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in het jaar 1914 nog steeds onder het bestuur van niet-joodse of heidense regeerders staan. De verovering van de oude ommuurde stad Jeruzalem door de Israëli’s in de zesdaagse oorlog van 5-10 juni 1967 vormde niet het antwoord op Habakuks gebed. Niets van wat in hoofdstuk drie van Habakuk wordt beschreven is destijds of sindsdien ten aanzien van de Israëli’s in vervulling gegaan.
12, 13. (a) Ten aanzien van wie zal Habakuks gebed derhalve in vervulling gaan? (b) Hoe noemt de gekerstende Hebreeër Paulus hen?
12 Het is in het licht van de feiten duidelijk dat Habakuks profetische gebed geen vervulling zal hebben ten aanzien van de politieke republiek Israël, noch ten aanzien van de zionistische beweging noch ten aanzien van de natuurlijke Israëlieten die over de gehele aarde verspreid burgers zijn van de verschillende heidense landen. Hier bestaat een reden voor. Aan de gekerstende Hebreeën van de eerste eeuw G.T. werd onthuld dat Habakuks profetie in vervulling zou gaan ten aanzien van de getrouwe volgelingen van Jezus, de Messías. Deze ware volgelingen van hem werden in het jaar 33 G.T. en daarna met de heilige geest van Jehovah God gezalfd en vormen derhalve een geestelijk Israël van God. Zij zijn geestelijke Israëlieten, geestelijke joden (Rom. 2:28, 29). De gekerstende Hebreeër, de apostel Paulus, verwees naar dit geestelijke Israël toen hij aan de christenen in de provincie Galatië schreef:
13 „Moge het nooit gebeuren dat ik zou roemen, behalve in de martelpaal van onze Heer Jezus Christus, door bemiddeling van wie de wereld voor mij aan een paal is gehangen en ik voor de wereld. Want noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping is iets. En allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods.” — Gal. 6:14-16.
14. (a) Wat valt erover te zeggen of de christenheid het „Israël Gods” is? (b) Hoe komen de geestelijke Israëlieten van de eerste eeuw en die van thans met elkaar overeen wat hun ervaring betreft?
14 In de dagen toen de apostel Paulus die woorden optekende, bestond de christenheid niet; vandaar dat Paulus de christenheid niet het „Israël Gods” noemde. De christenheid is pas drie eeuwen later ontstaan, in de dagen van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, de heidense pontifex maximus, en zelfs tot op deze tijd heeft de christenheid er geen blijk van gegeven het geestelijke Israël Gods te zijn dat met „vrede en barmhartigheid” is gezegend. Zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog is in de christenheid uitgebroken, en de natiën die toen geen barmhartigheid jegens elkaar betoonden, waren voor het merendeel natiën van de christenheid. De getrouwe christenen uit de eerste eeuw, die de apostel Paulus „het Israël Gods” noemde, werden door het Romeinse Rijk vervolgd. Evenzo werd het nog in leven zijnde overblijfsel van het Israël Gods dat ten tijde van de Eerste en Tweede Wereldoorlog leefde, door de oorlogvoerende natiën van de christenheid vervolgd. Waarom? Omdat die geestelijke Israëlieten, die met Gods heilige geest waren gezalfd, „volgens deze gedragsregel ordelijk [trachtten te] wandelen”, zonder te zamen met de natiën van de christenheid enig actief aandeel te hebben aan de bloedvergieting.
15. Wie maken sinds 1914 deel uit van het overblijfsel van het geestelijke Israël, en hoe kon men hen identificeren?
15 Wie maakten deel uit van dat overblijfsel van geestelijke Israëlieten die met heilige geest van Jehovah God waren gezalfd? Zij worden door de feiten van de geschiedenis geïdentificeerd. Zij waren degenen betreffende wie Jezus Christus in zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” zei: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult ter wille van mijn naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn” (Matth. 24:9). Die door de geest gezalfde christenen ten aanzien van wie deze profetische woorden sinds 1914 G.T. in vervulling zijn gegaan, waren de getrouwe bijbelonderzoekers die bekendstaan als Jehovah’s christelijke getuigen. Hun christelijke neutrale standpunt ten aanzien van nationale politiek, revoluties en internationale oorlogen is over de hele wereld welbekend en heeft hun tot het mikpunt gemaakt van de haat en vervolging door de christenheid en ook door natiën die geen deel uitmaken van de christenheid. Toch heeft hun God Jehovah hen lief. Zij bevinden zich als het ware in zijn ’liefdevolle omhelzing’, een feit dat door de naam van de profeet, Habakuk, te kennen wordt gegeven.
16, 17. (a) Waarom is het voor het overblijfsel van het geestelijke Israël bijzonder dringend zich Habakuks gebed eigen te maken? (b) Waarom was het voor Habakuk passend de „leider” op te dragen het gebed op de klanken van een klaaglied te zetten?
16 Deze geestelijke Israëlieten maken zich thans het profetische gebed van Habakuk eigen en zij verwachten dat Jehovah, wiens door de geest gezalfde getuigen zij zijn, het ten aanzien van hen zal verhoren of in vervulling zal doen gaan. Er bestaat voor hen een bijzonder dringende reden voor zo’n gebed tot God op te zenden. In het licht van de bijbelse profetieën en de situatie die zich over de gehele aarde ontwikkelt, verwachten zij dat binnenkort, binnen dit geslacht, de „grote verdrukking” de christenheid en het gehele overige deel van dit samenstel van dingen zal overvallen en haar grootste intensiteit zal bereiken in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. Zij beseffen dat dit niet alleen voor hen maar ook voor allen die hun standpunt aan de zijde van het door de geest gezalfde overblijfsel innemen en hun loyale metgezellen in het lijden worden, grote ontberingen zal betekenen. Er is reeds een „grote schare” van zulke godvrezende metgezellen, die zich als vreemdelingen of ’inwonende vreemdelingen’ binnen de poorten van het geestelijke Israël bevinden (Openb. 7:9, 10, 14; Ex. 20:10; Matth. 24:21, 22). Het was derhalve heel passend dat de profeet Habakuk de muzikale „leider” van de tempel te Jeruzalem opdracht gaf de sombere klanken van een klaaglieda te componeren voor de volgende inleidende woorden:
17 „O Jehovah, ik heb het bericht over u gehoord. Ik ben bevreesd geworden, o Jehovah, voor uw activiteit.” — Hab. 3:2.
VANZELFSPREKEND „BEVREESD” BIJ BOVENNATUURLIJKE „ACTIVITEIT”
18. Hoe hoorde Habakuk het „bericht” over Jehovah, en hoe hoort het overblijfsel van het geestelijke Israël het „bericht”?
18 Evenals de Israëlitische profeet Habakuk heeft het door de geest gezalfde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten van thans het bericht over deze God van de bijbel, wiens naam Jehovah is, gehoord. Tegen de tijd van Habakuks profetie was het grootste gedeelte van de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften opgetekend, en door middel van de bladzijden van deze geschriften had hij „het bericht” over Jehovah „gehoord”. In deze tijd beschikt het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten over alle geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften en bovendien nog over alle zevenentwintig boeken van de geïnspireerde Griekse Geschriften. Door middel van een ijverige studie van al deze Heilige Geschriften heeft het door de geest gezalfde overblijfsel „het bericht”, het waargebeurde bericht, over Habakuks God, Jehovah, „gehoord”. Het is een ontzaginboezemend bericht van wat werkelijk wegens Jehovah God plaatsvond.
19, 20. (a) Hoe ziet het gezalfde overblijfsel, evenals Habakuk, de vroegere activiteit van Jehovah? (b) Welke uitwerking dient het „bericht” van zulk een goddelijke activiteit op het overblijfsel te hebben?
19 Door middel van het schriftuurlijke „bericht” zag de profeet Habakuk zijn God Jehovah in actie. Op overeenkomstige wijze heeft het gezalfde overblijfsel van thans, doordat het zich een geestelijke voorstelling maakt van Jehovah’s „activiteit” zoals deze in het schriftuurlijke „bericht” wordt beschreven, Hem eveneens in actie gezien. Indien zij destijds persoonlijk als ooggetuigen van Jehovah’s activiteit aanwezig geweest waren, zouden zij „bevreesd geworden” zijn, evenals Habakuk zei dat hij alleen al bij het horen van het bericht bevreesd was geworden. Staat u alleen al eens stil bij Jehovah’s activiteit in het jaar 1513 v.G.T., toen hij de in slavernij gebrachte voorouders van Habakuk uit Egypte bevrijdde en vervolgens de strijdwagens en ruiters van farao van Egypte vernietigde toen de Egyptenaren de ontvluchtende Israëlieten als krankzinnigen door de opgedroogde bedding van de Rode Zee achtervolgden.
20 Denkt u ook eens aan de vreesinboezemende demonstratie die Jehovah bij de berg Sinaï in Arabië gaf toen hij de Tien Geboden aan de in tenten gelegerde Israëlieten bekendmaakte. Denkt u verder eens aan de activiteit die hij gedurende hun veertigjarige omzwerving in de gevaarlijke wildernis op wonderbare wijze ten behoeve van zijn uitverkoren volk ten toon spreidde en hoe hij dit nomadische volk aan het einde van die veertig jaren, in 1473 v.G.T., met hoogwater door de Jordaan leidde en het beloofde land binnenvoerde. En denkt u vervolgens aan Jehovah’s activiteit gedurende de eeuwen waarin hij de rechters verwekte om als bevrijders van zijn onderdrukte volk op te treden. Ja, denkt u ook eens aan de tijd toen Jehovah, niet zo lang voordat Habakuk leefde, zijn hemelse engel gebruikte om in één enkele nacht 185.000 Assyrische binnendringers te verdelgen en Jeruzalem ervoor te behoeden door de godtartende Assyrische koning Sanherib ingenomen te worden. Wanneer wij ons van al deze activiteit van de zijde van deze Almachtige God Jehovah een voorstelling trachten te maken, dient het ons alleen maar bevreesd te maken. Habakuk gaf toe dat hij bevreesd was.
21, 22. (a) Waarom was het in Habakuks geval noodzakelijk zich zulk een vreesinboezemend „bericht” te binnen te brengen, en waarom geldt dit ook voor het gezalfde overblijfsel? (b) Welk door Habakuk geuite vurige gebed om actie dient thans derhalve het gebed van het overblijfsel te zijn?
21 Waarom zou iemand zich echter angstig maken? Waarom zich zulk een vreesinboezemend „bericht” te binnen brengen? Dit was voor Habakuk noodzakelijk aangezien hij profetisch naar de toekomst vooruitzag en een internationale aanval op de ware aanbidders van Jehovah voorzag. Voor het gezalfde overblijfsel van thans is dit eveneens noodzakelijk, want dit overblijfsel weet nu dat de tijd voor die internationale aanval door de vijanden van Jehovah naderbij komt. Nu is het de tijd te geloven en erop te vertrouwen dat deze God van zulk een vroegere „activiteit” niet dood is! Jehovah zal ten behoeve van het gezalfde overblijfsel en hun loyale metgezellen levend en even actief moeten blijken te zijn. Daarom is voor hen de tijd aangebroken om met de woorden van het vurige gebed van Habakuk te zeggen:
22 „O breng het in het midden der jaren tot leven! Moogt gij het in het midden der jaren bekendmaken. Moogt gij er tijdens de beroering aan denken barmhartigheid te betonen.” — Hab. 3:2.
23, 24. (a) Om welke herleving in het midden der jaren bad Habakuk aldus? (b) Wiens „beroering” betrof het hier en tegen wie, en in welk opzicht moest er aan het betonen van barmhartigheid worden gedacht?
23 Waar bad Habakuk hier om, terwijl hij profetisch voor het gezalfde overblijfsel van thans sprak? Hij bad of Jehovah God zijn activiteit in de loop der jaren, in de kritieke tijd gedurende die jaren, wilde herhalen en doen herleven, of hij deze weer opnieuw tot leven wilde brengen. Laat Hij zijn activiteit wederom ten behoeve van zijn in gevaar gebrachte aanbidders bekend doen zijn. Jehovah heeft er reden toe dusdanig in beroering gebracht te worden dat hij handelend gaat optreden. Indien zijn beroering tegen zijn gezalfde overblijfsel en de „grote schare” loyale metgezellen gericht is wegens tekortkomingen van hun zijde, mag hij er dan goedgunstig aan denken hun ter wille van zijn heilige naam barmhartigheid te betonen. Maar indien zijn beroering tegen vervolgers en aanvallers van zijn aanbidders gericht is, mag hij er dan gedurende het optreden waartoe zijn beroering hem brengt, aan denken het overblijfsel en de „grote schare” metgezellen in hun benauwdheid barmhartigheid te betonen. Laat hij niet toelaten dat de „grote verdrukking” hun dood tot gevolg heeft. Laat hem de profetie vervullen die zijn Zoon Jezus Christus betreffende de „grote verdrukking” heeft uitgesproken:
24 „Want er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort” (Matth. 24:21, 22). „Indien Jehovah de dagen trouwens niet had verkort, zou er geen vlees worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen, die hij heeft uitverkoren, heeft hij de dagen verkort.” — Mark. 13:20.
GOD RUKT OP!
25, 26. (a) Uit welke twee historische plaatsen rukte God volgens Habakuks beschrijving op? (b) Wat waren de kenmerken van die twee plaatsen?
25 Na gebeden te hebben of Jehovah in de komende jaren zijn activiteit uit de oudheid weer tot leven wilde brengen, gaat de profeet Habakuk er vervolgens toe over de soort van activiteit waar hij om bidt te beschrijven, zeggende: „God zelf nu kwam van Teman, ja, een Heilige van de berg Paran. Sela. Zijn waardigheid bedekte de hemel; en van zijn lof werd de aarde vervuld. Wat zijn glans betreft, deze werd net als het licht. Hij had twee stralen die van zijn hand uitgingen, en daar ging zijn sterkte schuil. Voor hem uit bleef de pest gaan, en brandende koorts ging uit aan zijn voeten.” — Hab. 3:3-5.
26 Habakuk noemt hier twee historische plaatsen in het Midden-Oosten, namelijk Teman en de berg Paran. Teman hield verband met het land Edom. Edom (wat „Rood” betekent) was de bijnaam die aan Abrahams kleinzoon Esau werd gegeven nadat hij zijn Abrahamitische geboorterecht aan zijn tweelingbroer Jakob had verkocht voor de een of andere rode vloeibare kost om zijn razende honger te stillen (Gen. 25:27-34). Paran was een bergachtige wildernis ten noorden van de berg Sinaï. In dit woeste gebied zwierf de rondtrekkende natie Israël zo’n achtendertig jaar rond voordat zij het Beloofde Land binnenvielen (Num. 10:11, 12; Deut. 2:14). Het land Edom lag ten noordoosten hiervan, tussen de Golf van Akaba en de Dode Zee. De „Koninklijke weg” liep door Edom. Wat Teman (wat „zuidelijk” betekent) betreft, een nakomeling van Edom (Esau) werd Teman genoemd en de plaats die naar Teman is genoemd, kan een Edomitische stad geweest zijn. Joodse autoriteiten lokaliseren deze stad echter ten noordoosten van Edom. Maar het was uit Teman dat ’God zelf was gekomen’ toen hij zijn uitverkoren volk naar het Beloofde Land leidde.
27, 28. (a) Hoe bleven de rondtrekkende Israëlieten ondanks vijanden en onvriendelijke volken verder trekken? (b) Hoe komen Mozes’ verwijzingen met betrekking tot het beginpunt van Israëls opmars met die van Habakuk overeen?
27 Wegens Edoms afkeuring en tegenstand maakte de rondtrekkende natie Israël geen gebruik van de Koninklijke weg door het land Edom maar is ze waarschijnlijk via de oostelijke grens van Edom en om Moab heen noordwaarts naar de Dode Zee getrokken (Num. 20:14-21). Vijanden en onvriendelijke mensen aan weerszijden van de weg waarover zij optrokken, hebben de voortgang van de Israëlieten uit het bergachtige gebied van Paran en voorbij Teman in de richting van het Beloofde Land dus niet kunnen stuiten. De profeet Mozes was de zichtbare leider van de voortmarcherende natie, en zijn beschrijving betreffende het zuidelijke punt van vertrek voor de oprukkende Israëlieten komt overeen met die van Habakuk. Iets minder dan twee maanden voordat de Israëlieten de rivier de Jordaan overstaken en het Beloofde Land binnengingen, begon hij zijn zegen over Israël uit te spreken door te zeggen:
28 „Jehovah — van de Sinaï is hij gekomen, en hij is stralend over hen opgegaan uit Seïr [bewoond door de Edomieten]. Hij is in lichtglans verschenen van het bergland van Paran, en met hem waren heilige myriaden, aan zijn rechterhand krijgslieden die tot hen behoren. Ook koesterde hij zijn volk; al hun heiligen zijn in uw hand.” — Deut. 33:1-3.
29. Hoe trok Jehovah voor zijn opmarcherende volk uit, en wat voor bericht bouwde hij voor zichzelf op?
29 Natuurlijk verscheen Jehovah God niet zichtbaar aan het hoofd van de opmarcherende colonnes van de Israëlieten. Hoewel hij echter onzichtbaar bleef voor menselijke ogen, bouwde hij beslist een prijzenswaardig bericht voor zichzelf op als hun onzichtbare Leider. Ook ging datgene waardoor hij zichtbaar werd vertegenwoordigd, namelijk de wolkkolom overdag en de vuurkolom ’s nachts, voor hen uit. — Ex. 13:21, 22; Num. 14:14; Deut. 31:15.
30. Hoe werden de Israëlieten, na tientallen jaren als het ware in duistere vergetelheid geweest te zijn, wederom in het licht gebracht?
30 Toen Jehovah zijn ontheemde volk in het jaar 1474 v.G.T. uiteindelijk uit het bergachtige gebied van Paran deed optrekken, met het Beloofde Land als hun bestemming, werden de heidense natiën zich hiervan bewust. Dit hele gebeuren was als een schijnend licht dat de dingen duidelijk aan hen openbaarde. Het vormde er een bewijs van dat God zelf, in al zijn waardigheid, op mars was. Tientallen jaren lang was zijn volk in de wildernis van het schiereiland Sinaï als het ware in duistere vergetelheid geweest, en nu werden zij in het licht gebracht. De krachtige „hand” van Jehovah werd in actie gezien. Het was alsof er twee lichtstralen van zijn hand uitgingen die in beide richtingen, aan beide zijden, licht uitstraalden. Sterkte gaat schuil in Jehovah’s hand. Het licht dat eruit voortkomt, is een sterk licht. Vijandelijke natiën kunnen het niet verduisteren of de heerlijkheid ervan onopgemerkt aan zich voorbij laten gaan. — Hab. 3:4.
31, 32. (a) Hoe gaat Habakuk 3:5 in vervulling met betrekking tot pest en brandende koorts? (b) Hoe heeft Jehovah op de vlakten van Moab gedemonstreerd dat hij hiertoe in staat is?
31 Jezus profeteerde betreffende de „tijd van het einde”, die volgens de geschiedenis met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in het jaar 1914 G.T. begon, dat er niet alleen op internationale schaal oorlog gevoerd zou worden, maar dat er ook aardbevingen, hongersnoden en pestilentiën zouden zijn (Matth. 24:3, 7, 8; Luk. 21:10, 11; Dan. 12:4). Deze pestilentiën waren het gevolg van de onhygiënische toestanden die door de immorele en door oorlog geteisterde mensheid werden geschapen. Maar wanneer Jehovah in de nabije toekomst oprukt om de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon te voeren, zal hij velen van zijn vijanden door middel van het niet-gewelddadige, stille executiemiddel, de pest, ter dood brengen.
32 Het zal dan gevaarlijk, fataal, zijn om Jehovah in zijn opmars naar de zegepraal voor de voeten te lopen, want voor zijn voeten uit zal hij de pest zenden en achter zijn hielen aan zal hij slachtoffers achterlaten die door een doodaanbrengende brandende koorts worden getroffen. In Habakuk 3:5 werd dan ook over de naderende Jehovah gezegd: „Voor hem uit bleef de pest gaan, en brandende koorts ging uit aan zijn voeten.” Dat hij hiertoe in staat is, illustreerde hij gedurende de laatste dagen van Mozes, toen Jehovah 24.000 immorele Israëlieten op de vlakten van Moab, aan de overzijde van de rivier van het Beloofde Land uit gerekend, aan een dodelijke ziekte liet bezwijken omdat zij zijn geboden hadden overtreden door hoererij te bedrijven met heidense vrouwen en zich tot de aanbidding van de valse God Baäl van Peor te wenden. — Num. 25:1-9.
DE NATIËN ZULLEN ONTSTELD ZIJN
33. Wat zal Jehovah doen voordat hij te Har–mágedon tegen de vijandelijke machten optreedt, zoals in Habakuk 3:6 te kennen wordt gegeven?
33 Overeenkomstig de wijze waarop Jehovah lang geleden onder bepaalde omstandigheden heeft gehandeld, zal hij het strijdveld van Har–mágedon overzien en er nota van nemen hoe de vijandelijke legers in slagorde zijn geschaard. In Habakuks met een klaagzang te vergelijken gebed wordt dan ook vervolgens gezegd: „Hij stond stil, om de aarde dooreen te schudden. Hij zag, en deed de natiën vervolgens opspringen. En de eeuwige bergen werden verpletterd; de voor onbepaalde tijd durende heuvels bogen terneer. De gangen van weleer zijn de zijne. Onder het schadelijke zag ik de tenten van Kuschan. De tentkleden van het land Midian kwamen in beroering.” — Hab. 3:6, 7.
34. (a) Hoe zal de aarde dooreengeschud worden wanneer Jehovah stilstaat? (b) Hoe zullen de natiën opspringen wanneer Jehovah ’ziet’?
34 Jehovah gaat nooit overhaast te werk. Hij neemt zijn positie in en richt zijn aandacht op de situatie die vereist dat er handelend wordt opgetreden ten einde erop toe te zien dat hij zijn vijanden precies heeft waar hij hen wil hebben en waar zij zich volledig blootgeven wat hun bedoelingen betreft. Dat hij zijn positie inneemt en klaar gaat staan om handelend op te treden, veroorzaakt een beroering op de figuurlijke „aarde” die voor hem ligt; het veroorzaakt als het ware een aardbeving in de aardse organisatie van de vijand. Wanneer het duidelijk wordt dat het inderdaad Jehovah is die is genaderd en voor hen staat, wordt de gehele aardse organisatie krachtig dooreengeschud voordat ze in het verderf stort. Wanneer de natiën ten slotte beseffen dat Jehovah God de Almachtige hen ’ziet’ en dat hij zijn aandacht op hen gericht heeft, zijn zij werkelijk ontsteld. Aangezien zij nu van de werkelijke situatie zijn doordrongen, springen zij op, niet van vreugde, maar met een schok, in een plotselinge uiting van beroering. Zij zullen als de Egyptische wagenmenners en cavaleristen zijn die, toen zij in het midden van de Rode Zee kwamen vast te zitten, de werkelijke oorzaak van hun moeilijkheden inzagen en begonnen uit te roepen: „Laten wij elk contact met Israël ontvluchten, want Jehovah strijdt stellig voor hen tegen de Egyptenaren.” — Ex. 14:25.
35. (a) Wat zal er in Jehovah’s opmars gebeuren met organisaties, die als bergen en heuvels zijn? (b) Op welke wijze zullen „de gangen van weleer” dan de gangen van Jehovah zijn?
35 Het zal geen enkele organisatie, al is ze nog zo indrukwekkend hoog als een berg, worden toegestaan Jehovah’s opmars naar de overwinning in de weg te staan. Ook al lijkt het alsof zulke met bergen te vergelijken organisaties eeuwig zullen blijven voortbestaan, ze zullen alle worden verpletterd. Andere, minder prominente organisaties, die net als de heuvels tot onbepaalde tijd schenen te kunnen blijven voortbestaan, zullen zich als een teken van hun nederlaag moeten terneerbuigen en Jehovah moeten laten voortmarcheren, waarbij hij ze onder de voet loopt. Zijn stappen of gangen te Har–mágedon zullen zijn als zijn „gangen van weleer”, alleen op een sterk vergrote schaal. Wat hij in de oudheid heeft gedaan, kan hij ook thans doen. Hij zal zijn activiteit uit vroeger tijden weer opnieuw tot leven brengen.
36. (a) Wat wordt geïllustreerd door het feit dat de tenten van Kuschan „het schadelijke” voelden en de tentkleden van Midian in beroering kwamen? (b) Tot welke zich uitbundig verheugende mensen behoren dezulken niet?
36 Wat de God van Habakuk doet wanneer hij oprukt, jaagt allen die het bericht erover horen, personen die Jehovah en zijn volk niet vriendelijk gezind zijn, onweerstaanbaar schrik aan. Als een illustratie van hen gebruikt Habakuk de tentbewoners van Kuschan en van het land Midian, nauw verwante of naburige gebieden. Hoewel het land Midian ten oosten van de Golf van Akaba lag en niet rechtstreeks op de route lag die de Israëlieten in hun opmars naar het Beloofde Land volgden, waren de Midianieten toch in beroering gebracht, terwijl als het ware zelfs de tentkleden de beroering van de bewoners daarbinnen overnamen. De profeet Habakuk zag „het schadelijke” op de tenten van Kuschan. De tentbewoners merkten dat het feit dat Jehovah met zijn losgekochte volk voorbijtrok, niets goeds voor de inwoners van Kuschan beduidde. De deprimerende en gespannen gevoelens waardoor zij werden gekweld, schaadden hen, deden hen pijn en hielden hen in angstige verwachting. Het zal beslist niet goed zijn tot degenen te behoren die bij het bericht van Jehovah’s oprukkende bewegingen te Har–mágedon door pijnlijke gevoelens en beroering worden geteisterd. Zulke mensen behoren niet tot degenen die zich onder dergelijke omstandigheden ondanks eventuele ontberingen uitbundig in Jehovah verheugen.
[Voetnoten]
a Vergelijk het onderschrift van Habakuk 3:19 met de opschriften van de Psalmen 4 en 54.
[Kaart op blz. 144]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
PARAN
EDOM
RODE ZEE
Berg Sinaï
Golf van Akaba
Teman
Dode Zee
[Illustratie op blz. 140]
Jehovah’s „activiteit” vernietigde Farao’s leger toen zij de Israëlieten door de Rode Zee heen achtervolgden
[Illustratie op blz. 142]
Het bijbelse „bericht” toont aan dat Jehovah de Israëlieten op wonderbare wijze met hoogwater door de Jordaan leidde en het Beloofde Land binnenvoerde