-
Zich uitbundig in Jehovah verheugen ondanks ontberingen van Har–mágedonDe Wachttoren 1974 | 1 maart
-
-
De deprimerende en gespannen gevoelens waardoor zij werden gekweld, schaadden hen, deden hen pijn en hielden hen in angstige verwachting. Het zal beslist niet goed zijn tot degenen te behoren die bij het bericht van Jehovah’s oprukkende bewegingen te Har–mágedon door pijnlijke gevoelens en beroering worden geteisterd. Zulke mensen behoren niet tot degenen die zich onder dergelijke omstandigheden ondanks eventuele ontberingen uitbundig in Jehovah verheugen.
-
-
Waarom zich uitbundig verheugen ondanks persoonlijke ontberingen?De Wachttoren 1974 | 1 maart
-
-
Waarom zich uitbundig verheugen ondanks persoonlijke ontberingen?
1, 2. (a) Hoe worden degenen genoemd die zich te Har–mágedon uitbundig zullen kunnen verheugen? (b) Welke tentoonspreiding van bovenmenselijke macht waarbij Jehovah zich van wateren bedient, beschrijft Habakuk nu?
GEZEGEND zijn degenen die zich te Har–mágedon, ondanks de persoonlijke ontberingen die hen zullen treffen, uitbundig zullen kunnen verheugen. Habakuk vermeldt ten slotte de reden voor zulk een uitbundige vreugde wanneer hij zijn profetische gebed vervolgt. Nog steeds de opzienbarende activiteiten van Jehovah God beschrijvend wanneer Hij tot de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon overgaat, zegt de profeet:
2 „Is het tegen de rivieren, o Jehovah, is het tegen de rivieren dat uw toorn ontbrand is, of is uw verbolgenheid tegen de zee gericht? Want gij zijt op uw paarden gaan rijden; uw wagens waren redding. In zijn naaktheid geraakt uw boog ontbloot. De gezworen eden van de stammen zijn datgene wat is gezegd. Sela. Met rivieren hebt gij voorts de aarde gespleten. Bergen zagen u; ze geraakten in hevige pijnen. Een onweersbui van water trok door. De waterdiepte bracht haar geluid voort. In de hoogte hief ze haar handen op. Zon — maan — stonden stil, in de verheven woning daarvan. Als licht bleven uw eigen pijlen gaan. Het bliksemen van uw speer diende tot glans.” — Hab. 3:8-11.
3. Hoe toonde Jehovah in de jaren 1513 en 1473 v.G.T. dat zeeën en rivieren geen obstakel voor Hem vormen?
3 Jehovah kan in zijn opmars door niets worden gestuit, of het nu met bergen te vergelijken obstakels zijn of zulke schijnbaar onoverkomelijke hindernissen als rivieren en zeeën. In het jaar 1513 v.G.T. ondervond de Rode Zee dit, toen Jehovah het water van het oosten naar het westen vaneenspleet om zijn bevrijde volk naar veiligheid op de oevers van het Sinaï-schiereiland te voeren. In het jaar 1473 v.G.T. ondervond de buiten haar oevers getreden Jordaan hetzelfde toen Jehovah de stroom, hoewel het hoogwaterstand was, vanaf het noorden afsneed en de rivierbedding drooglegde opdat zijn volk onder leiding van generaal Jozua de rivier kon overtrekken en ten slotte in het Beloofde Land voet aan wal kon zetten. Als wateren die een belemmering vormden, zo getroffen werden, kon de profeet zich terecht afvragen of Jehovah’s gramschap en verbolgenheid tegen de rivieren en de zee waren gericht. Hoewel Egyptes Farao en zijn ruiters en wagens werden verzwolgen
-