Vriendschap aankweken met God
„Er zullen er zijn die de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God, zullen zien. . . . Hijzelf zal komen en ulieden redden.” — Jes. 35:2, 4.
1. Waarom dienen wij vriendschap met God aan te kweken?
VRIENDSCHAP met God, of vriendschap met de wereld — wat kiest u? Als u het leven liefhebt, zult u vriendschap met God kiezen, want hij is de Bron van het leven, maar het goddeloze samenstel van deze wereld verkeert in vijandschap met God en zal spoedig verdwijnen (Jak. 4:4; 1 Joh. 2:15-17). Vriendschap met God is iets dat ijverig moet worden aangekweekt, zoals Abraham dit deed. „Zijn geloof [werkte samen] met zijn werken . . . en . . . door zijn werken [werd] zijn geloof tot volmaaktheid . . . gebracht, en de schriftuurplaats werd vervuld, die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd” (Jak. 2:22, 23). Ook u kunt Jehovah’s vriend worden.
2. (a) Wat zal Gods vriendschap voor de mens op aarde betekenen? (b) Wat zal het heerlijkste aspect van het herstelde paradijs zijn?
2 Wat zal vriendschap met God voor degenen die deze vriendschap kiezen, betekenen? Voor de mens op deze aarde zal het inhouden dat hij kan genieten van het herstelde en over de gehele aarde uitgebreide paradijs. Zelfs de woestijnvlakte zal „blij zijn en bloeien als de saffraan” (Jes. 35:1; Openb. 21:3, 4). De gehele rijkdom van die paradijsaarde zal Gods geschenk aan de mens zijn, waarvan hij kan genieten zonder vrees voor de verdeeldheid, haat, oorlogen en commerciële hebzucht waaronder de zuchtende mensheid thans gebukt gaat (Ps. 115:16; Micha 4:1-5). Betekent dit dan een materialistische maatschappij voor de mensheid? Volstrekt niet! Want het heerlijkste aspect van het herstelde paradijs is de geestelijke aard ervan. De grootse herstellingsprofetieën in de bijbel, zoals die in Jesaja hoofdstuk 2, 9, 35, 65 en 66, hebben hun voortreffelijkste vervulling in geestelijk opzicht. Ja, doordat de leden van het overblijfsel van de „kleine kudde” van ware christenen die thans op aarde zijn tot hun geestelijke „land” van vriendschap met God zijn hersteld, is de weg geopend dat er ook „andere schapen” in dit geestelijke paradijs, en later in een wereldomvattend paradijs, kunnen worden gebracht. — Jes. 66:8-14; Joh. 10:16.
3. In welk opzicht is de mens superieur aan de dieren?
3 In tegenstelling tot de dieren, waarvan sommige hun hele leven in het oorspronkelijke aardse paradijs hebben doorgebracht, werd de mens gemaakt om ook in een geestelijk paradijs te leven, om nauwe omgang met de grote Geest, Jehovah God, te hebben. Daarom heeft God de mens waardering voor morele waarden geschonken. In Genesis 1:27 staat: „God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen.” Dit zou geen vleselijk, stoffelijk beeld kunnen zijn, want God is een geest. God legde in het oorspronkelijke mensenpaar echter dezelfde lofwaardige eigenschappen die hijzelf in schitterend evenwicht ten toon spreidt (1 Joh. 4:11, 12; Fil. 4:8). Als een geestelijk gezind, moreel schepsel, was de volmaakte mens toegerust om de aarde te onderwerpen en tot een wereldomvattend paradijs te maken dat in elk opzicht de heerlijkheid van Jehovah’s geestelijke rijk zou weerspiegelen. — Jes. 11:6-9.
4, 5. (a) Wat had ’s mensen opstand tot gevolg? (b) Welke liefdevolle voorziening heeft Jehovah toen getroffen, en welk offer is daarbij betrokken?
4 Maar helaas! er kwam opstand. De mens verloor Gods vriendschap. Weg was zijn geestelijke paradijs, en terecht dreef Jehovah hem uit het Edense paradijs. Maar de heerlijkheid van Jehovah’s wijsheid werd nu op schitterende wijze ten toon gespreid. Hoewel zijn rechtvaardige ogen de gebreken en oneerlijkheid van de ongehoorzame mensheid niet met goedkeuring zouden kunnen aanschouwen, heeft hij toch een voorziening getroffen opdat degenen die geloof in hem oefenen, in de intimiteit van zijn vriendschap kunnen terugkeren. Hoe? Door de liefdevolle gave van zijn Zoon. — Gen. 3:17-19, 23; Hab. 1:12, 13; Deut. 32:3, 4.
5 Het was van de zijde van de Vader een edelmoedig offer deze geliefde Zoon naar de aarde te zenden, om beschimpt, bespuwd, gemarteld en vermoord te worden op beschuldiging van lastering tegen de God die hij juist zo loyaal gehoorzaamde. Van de zijde van de Zoon was het een zwaar offer om deze beledigingen te ondergaan, om juist door degenen voor wie hij redding kwam verschaffen en zelfs afstand deed van zijn ziel, verworpen en verstoten te worden. Er is stellig ’niemand die een grotere liefde kan hebben dan deze’ (Joh. 15:13). Ja, de loyale liefde van zowel de Vader als de Zoon vormt een schitterend voorbeeld voor ons. Hoe meer wij de voortreffelijke hoedanigheid van deze liefde gaan waarderen, hoe meer wij dienen te verlangen naar omgang met de ware christelijke gemeente, waar de hoedanigheid van deze liefde als „een volmaakte band van eenheid” heerst. — Kol. 3:14.
6. Wat berichtte de apostel Johannes met betrekking tot liefde?
6 De apostel Johannes, die als een rijpe christen in het geestelijke paradijs van de eerste-eeuwse gemeente leefde, had een diepe waardering voor deze hoedanigheid liefde. Dat is de reden waarom er een en al waardering en liefde uit zijn Evangelie en zijn drie brieven spreekt. Als een zeer intieme metgezel van Jezus en een vriend van God geeft hij onder inspiratie getrouw Jezus’ eigen uitspraken over liefde weer, zoals diens hartroerende gebed op die laatste avond met zijn discipelen: „Rechtvaardige Vader, de wereld heeft u weliswaar niet leren kennen, maar ik heb u leren kennen, en dezen zijn te weten gekomen dat gij mij hebt uitgezonden. En ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken, opdat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en ik in eendracht met hen.” — Joh. 17:25, 26.
7. Waarom moet liefde worden aangekweekt, en op welke wijze?
7 Wat een grootse eenheid! Deze liefde en vriendschap met God en Jezus is werkelijk iets dat moet worden aangekweekt. Ja, aangekweekt, want zolang wij in menselijke onvolmaaktheid leven, zal er gemakkelijk onkruid in onze persoonlijkheid kunnen opschieten. Dit moet er voortdurend worden uitgetrokken zodat er geen belemmering is om de grond van goede harten te voeden met voedsel te rechter tijd uit Gods Woord. Hoe kan dit beter worden gedaan dan door actieve omgang in de gemeente van Gods eigen volk tot het belangrijkste in ons leven te maken? Door God aldus als onze Vriend te hebben, kunnen wij werkelijk zeggen: „Wat ons betreft, wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad.” — 1 Joh. 4:19; 1 Petr. 4:1-3; Ps. 84:10; 149:1.
EEN KONINKRIJKSREGERING VAN LIEFDE
8. Welk koninkrijk heeft altijd over ware christenen geheerst?
8 Sedert de dag van Pinksteren 33 G.T. heeft Jezus altijd een Koninkrijksheerschappij over zijn opgedragen, door de geest verwekte volgelingen op aarde uitgeoefend. Zoals Kolossenzen 1:13, 14 zegt, heeft Jehovah „ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, door bemiddeling van wie wij onze verlossing door losprijs hebben, de vergeving van onze zonden”. Dit is een werkelijk koninkrijk dat over ware christenen heerst. Daarom schrijft Paulus, vlak vóór de bovenstaande woorden, dat hij bidt dat „gij vervuld moogt worden met de nauwkeurige kennis van zijn [Gods] wil in alle wijsheid en geestelijk onderscheidingsvermogen, opdat gij moogt wandelen op een wijze die Jehovah waardig is, ten einde hem volledig te behagen, terwijl gij in ieder goed werk vrucht blijft dragen en blijft toenemen in de nauwkeurige kennis van God” (1 Vs. 9, 10). Verre van een materialistisch koninkrijk te zijn, kent dit koninkrijk het hoogste belang toe aan geestelijke waarden. „Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest.” — Rom. 14:17.
9. Wanneer en hoe heeft de Koninkrijksregering zich uitgebreid?
9 Gods Koninkrijksregering zal echter veel meer omvatten dan de christelijke gemeente! Als een opvallende vervulling van bijbelse profetieën en te midden van de oorlogvoerende wereldse natiën kwam Christus in het jaar 1914 op rechtmatige wijze in het bezit van „het koninkrijk der wereld”. De tijd komt naderbij dat hij degenen zal „verderven die de aarde verderven” (Openb. 11:15-18). Maar eerst brengt Jezus, als de regerende koning, zijn ware volgelingen, gezalfde christenen, bijeen en herstelt onder hen het geestelijke paradijs zoals dit onder eerste-eeuwse christenen bestond. Alle bewijzen duiden erop dat deze bijeenbrenging vanaf 1919 voortgang heeft gevonden. Bovendien heeft de vriendschap van Jehovah en zijn Zoon zich, in het bijzonder sedert 1935, uitgebreid tot „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen” en ook dezen komen om redding toe te schrijven aan God en aan het Lam, Christus Jezus. Ook zij genieten de voorrechten van het geestelijke paradijs, met het vooruitzicht spoedig door „de grote verdrukking” heen te komen en een aandeel te hebben aan het herstel van het wereldomvattende paradijs. — Openb. 7:9, 10, 13-17; Jes. 26:20, 21; 65:17-25.
10. Op welke wijze hebben velen in de laatste jaren veranderingen in hun leven aangebracht?
10 Het komende aardse paradijs zal altijd de heerlijkheid van het geestelijke paradijs weerspiegelen. Velen hebben er, naarmate hun waardering voor deze geestelijke zaken groter werd, de noodzaak van ingezien veranderingen in hun leven aan te brengen. Dit heeft betekend dat zij berouw hadden over een vroegere vruchteloze levenswijze, zich hebben omgekeerd, zich door bemiddeling van Christus aan God hebben opgedragen en zich aan de waterdoop hebben onderworpen (Hand. 17:29-31). Door hun leven nu te hervormen, bereiden zij zich erop voor in het aardse paradijs te leven. Alleen al in de afgelopen drie jaar hebben 477.124 personen over de gehele wereld zich aldus met Jehovah’s getuigen verbonden en werden in water gedoopt. En zij blijven komen! Ja, „vele volken” scheppen er vreugde in onder Christus’ Koninkrijksregering te worden gebracht en zeggen: „Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.” — Jes. 2:3; Zach. 8:23.
GROEIEN IN GELOOF
11, 12. Hoe kunnen pasgedoopten in het geloof blijven groeien?
11 Wat een vreugde is het deze honderdduizenden pasgedoopte christenen, te zamen met talloze anderen, te zien opgroeien in het geloof! Evenals Paulus met betrekking tot de pasgeorganiseerde gemeente in Thessaloníka zei, zeggen ook wij thans over deze vele nieuwe gelovigen: „Wij zijn verplicht God altijd voor u te danken, broeders, zoals gepast is, omdat uw geloof op buitengewone wijze groeit en de liefde jegens elkaar van een ieder van u zonder uitzondering, toeneemt” (2 Thess. 1:3). Zelfs toen die gemeente nog in haar kinderschoenen stond, was ze al in staat vele zware beproevingen te doorstaan. En waarom? Wegens de intense liefde die allen jegens elkaar hadden en ook omdat zij door geregelde studie en omgang met elkaar ’op buitengewone wijze in geloof groeiden’. Op deze wijze werden zij „het koninkrijk Gods waardig . . . geacht”. — 1 Vs. 4, 5.
12 Wilt u thans een plaats in het gebied van Gods koninkrijk ’waardig worden geacht’? Zorg er dan, net als die Thessalonicenzen, voor dat uw geloof ’op buitengewone wijze blijft groeien’. Na de doop dient uw verlangen om volgens de leer van de bijbel te leven, nog sterker te worden. Naarmate u voortdurend Gods Woord bestudeert, dient het steeds meer een deel van uzelf te worden, zodat u ernaar kunt handelen. Jezus zei: „Gij zijt mijn vrienden indien gij doet wat ik u gebied” (Joh. 15:14). En dat betekent ook Jehovah’s vrienden te zijn. Het betekent wereldse manieren en gewoonten die in strijd zijn met God, af te leggen en, evenals Jezus, rechtvaardigheid lief te hebben en goddeloosheid te haten, en altijd de nieuwe christelijke persoonlijkheid aan te kweken. — Ps. 45:7; Ef. 4:23, 24.
13. Wat is onontbeerlijk om geestelijke waardering op te bouwen?
13 Evenals Jezus, moeten wij intens loyaal worden wat het in woord en in daad hoog houden van Jehovah’s soevereiniteit betreft en moeten wij ons onschatbare voorrecht christelijke getuigen van Jehovah te zijn, ten zeerste waarderen (Joh. 17:4, 6, 11, 12, 26). In onze velddienst sporen wij anderen aan De Wachttoren te lezen. Wij vertellen hun dat zij De Wachttoren nodig hebben, en dat is ook zo! Maar ook wij hebben De Wachttoren nodig! De Wachttoren is onontbeerlijk om onze op Gods Woord gebaseerde geestelijke waardering op te bouwen zodat wij ons in vriendschap met God en Christus kunnen verheugen en deze vriendschap kunnen behouden (Joh. 8:31, 32). Paulus maande Timótheüs aan: „Denk diep over deze dingen na”, ja, „ga er geheel in op, opdat uw vooruitgang aan allen openbaar moge zijn” (1 Tim. 4:15). Ook wij moeten dat doen. Hiervoor is ijverige omgang in de gemeente nodig. Via haar „oudere mannen” heeft de hedendaagse christelijke gemeente intense belangstelling voor uw geestelijke vooruitgang en ze wil u graag helpen „de vreugde [aan te kweken] die tot uw geloof behoort, zodat . . . uw juichen overvloedig moge zijn in Christus Jezus”. Geregelde omgang en studie brengen deze beloning mee. — Fil. 1:25, 26; Ps. 1:1-3; Hebr. 2:1; Joh. 15:7-11.
14. Welke uitwerking dient het bestuderen van De Wachttoren op ons te hebben?
14 Ja, wij dienen heel veel waardering te hebben voor al het voortreffelijke geestelijke voedsel dat „de getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse nu reeds vierennegentig jaar lang door middel van De Wachttoren verschaft (Matth. 24:45-47). Als wij dit voedsel met anderen op christelijke vergaderingen in ons opnemen, worden wij vervuld van diepe dankbaarheid voor Gods vriendschap jegens ons. Wij worden „vurig van geest”, en hoe schitterend wordt dit in onze dienst voor God weerspiegeld! Ons enthousiasme voor de grootse waarheden die Jehovah door middel van zijn kanaal verschaft, maakt indruk op het hart van oprechte mensen. Zij gaan zich afvragen wat wij toch wel hebben dat zij niet hebben. Het is natuurlijk Gods geest, die wij krijgen als gevolg van onze waardering voor de bijbelse waarheid, en ons geloof, gepaard met liefde. Het „vette”, het „zoete”, het gezonde voedsel uit Gods Woord waarvan wij in onze omgang met anderen genieten, bouwt deze vreugde en dit enthousiasme die zo’n grote overredingskracht bij het aanbevelen van de waarheid aan anderen hebben, in ons op. — Rom. 12:11; Neh. 8:10; Hand. 4:13.
15. (a) Om welke dingen is het gepast te bidden? (b) Hoe kunnen wij in overeenstemming met zulke gebeden handelen?
15 Terwijl wij ons in deze schitterende hoop verheugen, moeten wij echter ook ’aanhouden in het gebed’ (Rom. 12:12; 1 Thess. 5:17). Evenals Salomo, dienen wij om „wijsheid en kennis” te bidden, opdat wij Jehovah’s geestelijke paradijs ten volle mogen waarderen (2 Kron. 1:7-12). Laten wij, in overeenstemming met zulke gebeden, geregeld tijd opzij zetten voor persoonlijke studie en gezinsstudie, inclusief de voorbereiding op gemeentevergaderingen. Door een goed plan op te stellen, kunnen wij ons leefmilieu geschikt maken voor studie. Wij kunnen de gebedsvolle houding hebben die in Psalm 19:14 beschreven staat: „Laten de woorden van mijn mond en de meditatie van mijn hart welgevallig worden voor uw aangezicht, o Jehovah, mijn Rots en mijn Loskoper.” Door ijverig aan gemeentevergaderingen deel te nemen, kunnen wij tonen dat wij de woorden van de psalmist tot de onze hebben gemaakt: „Gelukkig zijn . . . degenen die in de wet van Jehovah wandelen. Waarlijk, hoe lief heb ik uw wet! De gehele dag heeft ze mijn intense belangstelling. — Ps. 119:1, 97.
EEN GEESTELIJK LEVEN AANKWEKEN
16. Welke profetische vervullingen en theocratische regelingen zijn vooral een reden tot vreugde?
16 Onze geestelijke waardering voor Jehovah’s goedheid wordt groter naarmate wij langer omgang hebben in zijn organisatie. Via Jehovah’s kanaal krijgen wij een steeds duidelijker inzicht in het Koninkrijk en de verhouding waarin het tot de christelijke gemeente op aarde staat. Zeker, het is opwindend te zien hoe bijbelse profetieën in de wereldgebeurtenissen worden vervuld tot op het punt waar de „tien horens” van het V.N.-„beest”, dat in Openbaring hoofdstuk 17 wordt afgeschilderd, gereed zijn om elk moment de Babylonische religie omver te werpen. Maar nog opwindender is de vervulling van de daarmee verband houdende profetieën die aantonen dat Jehovah de „heilige plaats”, vertegenwoordigd door de christelijke gemeente, ter voorbereiding op het overleven van de „tijd van benauwdheid . . . zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd” „in haar juiste toestand” heeft gebracht (Dan. 8:14; 12:1). Hoe verwelkomen wij Jehovah’s regeling van „oudere mannen” om de kudde in liefde te weiden! En hoe vurig dienen wij er ook naar te verlangen dat ons eigen hart in de juiste toestand wordt gebracht om met de theocratische organisatie de „grote verdrukking” te overleven! — Hand. 20:28; Jes. 60:17; 65:13, 14.
17, 18. (a) Welke wijze raad verschaft Jehovah voor zijn volk? (b) Waarom bestaan er geen generatiekloven in ware christelijke gezinnen?
17 Getrouw aan zijn belofte, komt Jehovah als een Vriend om „ulieden [te] redden”. Zijn vermogen om te redden blijkt zelfs nu reeds uit de liefdevolle bescherming die hij allen biedt die met de christelijke gemeente zijn verbonden. Beschouw bijvoorbeeld eens alle wijze raad die De Wachttoren aan gezinnen verschaft. In de laatste vijf maanden van 1970 en in de loop van 1971 hebben ouders artikelen gekregen die speciaal bestemd waren om met hun jonge kinderen te lezen. Daarna is er voortreffelijke raad verschaft aan tieners, waarin nuttige feiten werden geboden die jonge mensen dienen te weten. Is het in een tijd waarin de wereld van de jeugd een en al verwarring is, niet geweldig dat onze eigen kinderen zulke gezonde raad ontvangen, met eeuwig leven in het vooruitzicht? — 1 Tim. 4:12; Spr. 3:1-4.
18 Ook de oudere generatie, tot overgrootouders aan toe, ontvangt door middel van De Wachttoren en aanverwante publikaties schitterende aanmoediging en hulp. Hoewel de wereld weeklaagt over haar generatiekloven, bestaan zulke kloven niet in gezinnen die stevig gefundeerd zijn in de waarheid van de bijbel (Spr. 23:22-25). Kinderen weten dat zij kunnen rekenen op de belangstelling en liefdevolle zorg van opgedragen ouders. De bejaarden weten dat zij altijd op de liefde en zorg van hun kinderen kunnen rekenen. Ouders die hun kinderen streng onderrichten in rechtvaardigheid zijn zeker van het respect van hun spruiten, en tevens verheugen zij zich in het gezelschap van mensen die ouder zijn dan zij. In deze theocratische regeling van Jehovah bestaan geen kloven. — Kol. 3:15-24; Deut. 31:12.
19. Waar zijn thans ware vreugde en voldoening te vinden?
19 Ja, in de omgang met de christelijke gemeente, alsook in de gezinskring, kunnen allen zonder uitzondering een geestelijk leven aankweken. Op deze wijze kunnen wij dezelfde vreugde hebben als David, die zei: „Ik verheugde mij toen men tot mij zei: ’Laten wij naar het huis van Jehovah gaan’” (Ps. 122:1). Ja, er is werkelijk vreugde en voldoening te vinden in de omgang met Jehovah’s wereldomspannende gezin. Uit deze omgang en een godvruchtig vertrouwen op Jehovah, vloeien vrede des geestes en des harten in een gekwelde wereld voort (Ps. 84:4; Fil. 4:6, 7). Door nu op onze omgang te letten, behouden wij onze positie in het huidige geestelijke paradijs, met het vooruitzicht op eeuwige vriendschap met God in het komende uitgebreide paradijs.
ANDEREN HELPEN VRIENDEN VAN GOD TE WORDEN
20. Welk belangrijke werk is er te doen (a) binnen de gemeente? (b) buiten de gemeente?
20 Jesaja’s profetie (35:3, 4) toont aan dat Gods dienstknechten een werk te doen hebben: „Sterkt de slappe handen en maakt de wankelende knieën vast. Zegt tot degenen die angstig van hart zijn: ’Weest sterk. Weest niet bevreesd. Ziet! Uw eigen God zal komen met wráák, God zelfs met vergelding. Hijzelf zal komen en ulieden redden.’” Binnen Gods gemeente zelf brengen getrouwe opzieners, die „voldoende bekwaam . . . zijn om anderen te onderwijzen”, persoonlijke bezoeken bij gezinnen en bij lichamelijk en geestelijk zwakken, alsook bij anderen, en zij onderrichten met liefde en geduld op de gemeentevergaderingen (2 Tim. 2:2). Bovendien moeten pasgeïnteresseerde personen, die kermen over de verfoeilijkheden die zij in de christenheid en in het hele wereldrijk van valse religie zien gebeuren, worden opgebouwd met kennis omtrent Gods wraak die binnenkort aan de goddelozen wordt voltrokken en omtrent de hoop van redding (Ezech. 9:4-6; 34:15, 16). Met het oog hierop is er thans over de gehele aarde een groot onderwijzingswerk gaande, door middel waarvan in 1972 gemiddeld 1.269.277 gezinnen per week met bijbelstudie werden bereikt.
21. Welke schriftuurlijke uitnodiging krijgen degenen die naar de waarheid dorsten?
21 Trekt u persoonlijk voordeel van deze grote bijbelse onderwijzingsveldtocht? Zo niet, dan wordt u hartelijk uitgenodigd naar de vergaderingen te komen in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s getuigen in de plaats waar u woont. „Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs. . . . Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel haar heerlijke verrukking vinden in vettigheid zelf. Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven.” — Jes. 55:1-13; Openb. 22:17.
22. Wat zal ons als vrienden van God en van Jezus identificeren?
22 Jezus zelf verrichtte een produktief predikingswerk toen hij op aarde was. Hij zei echter dat wie geloof in hem oefende zelfs nog grotere werken zou doen (Joh. 14:12). Thans wordt door hen die een geloof hebben als dat van Abraham, de vriend van God, het meest grootse wereldomvattende getuigeniswerk aller tijden tot voltooiing gebracht. Jezus zegt ook tot hen: „Ik heb u vrienden genoemd, want alle dingen die ik van mijn Vader heb gehoord, heb ik u bekendgemaakt. Gij hebt mij niet uitgekozen, maar ik heb u uitgekozen, en ik heb u aangesteld opdat gij zoudt heengaan en vrucht zoudt blijven dragen en dat uw vrucht zou blijven, opdat wat gij de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het u zou geven. Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt” (Joh. 15:15-17). Door deze christelijke liefde die zij voor elkaar hebben en door veel vrucht te dragen, worden zij als Jezus’ hedendaagse discipelen geïdentificeerd. — Joh. 13:34, 35; 15:1-5.
23. Op welke wijze straalt de pracht van onze God uit?
23 Op wat een vruchtbare wijze wordt er in het geestelijke paradijs waarin Gods volk op aarde zich thans verheugt over Gods koninkrijk gesproken! Waarlijk, de pracht van Jehovah straalt uit door middel van zijn toegewijde volk, dat hem door bemiddeling van Christus zoekt en dat hem als hun liefdevolle Vriend vindt. — Matth. 7:7, 11; Ps. 103:17, 18.