„Laat uwe handen niet verslappen”
Uitgesproken door de president van het Watch Tower Bible & Tract Society om 17.45 uur op zondag, 6 augustus 1950, als het laatste programmapunt van de 8-daagse Vergadering Uitbreiding der Theocratie, die door Jehova’s getuigen in het Yankee Stadion, in de stad New York, werd belegd.
1. Hoe is er bewezen dat God een volk op aarde heeft hetwelk naar zijn naam is genoemd? Wie blijken zij te zijn?
GEDURENDE jaren waarin sedert 1914 n. Chr. pogingen tot wereldomvattende publiciteit werden gedaan, gedurende jaren waarin harde arbeid tot aan de einden der aarde werd voortgezet, gedurende jaren van internationale smaad en vervolging en gedurende jaren van goddelijke bescherming, behoudenis en toename in aantal, is voor de gehele mensheid duidelijk vastgesteld dat Jehova God een volk op aarde heeft dat naar zijn naam is genoemd. Dit heeft de gehele Christenheid geschokt en gealarmeerd. Zestien eeuwen lang heeft ze beleden de begunstigde organisatie van God te zijn. Toch is het niet de Christenheid geweest die Gods naam op de voorgrond heeft gebracht. Ze heeft niet duidelijk gemaakt wat zijn wonderbaarlijke werken in deze kritieke tijd zijn, noch wat zijn gezegende voornemen is voor de naaste toekomst der mensheid. Ze heeft het niet opgenomen voor zijn zijde van de strijdvraag die thans moet worden opgelost: De heerschappij van het universum door Jehova God of wereldheerschappij door Satan, welke van de twee? Het is een veracht en vervolgd volk geweest dat volgens Gods voorzienigheid is en wordt gebruikt om dit te doen, Jehova’s getuigen! En hun werk is nog niet gedaan. Met het kritieker worden der wereldtoestand neemt het in belangrijkheid toe, en door Gods gunst zal het met nog grotere resultaten worden gezegend.
2. Welke werkzame kracht is tegenwoordig op aarde aan het werk? en op welke wijze? Waaruit spruit ze voort?
2 Wie kan ontkennen dat de onoverwinlijke geest van Jehova God thans, evenals in vroegere tijden, op aarde aan het werk is? Deze geest heeft het volk dat zijn naam draagt, omhuld en hen als met een kleed bekleed, ten einde voor de gehele wereld te kennen te geven wie zij zijn. Deze geest is de werkzame kracht die voortkomt uit het Koninkrijk, hetwelk de Allerhoogste God in 1914 in de hemelen oprichtte door Jezus Christus, zijn Zoon, de macht er van in handen te geven, en alle natiën moeten thans met deze geest rekening houden. De activiteit en de opmars van de getuigen, die de naam van Jehova God verheerlijken, spruiten uit hem voort. Deze activiteit geschiedt overeenkomstig zijn wil en daarom rust zijn zegen er op. De opmars zou niet op een andere wijze tot stand hebben kunnen komen. Doordat hij in 1914 zijn koninkrijk oprichtte en Jezus Christus de macht er van in handen gaf, hief hij het Signaal van hoop voor alle volkeren op. Zij allen kunnen zich thans tot dit Signaal wenden, evenals alle door dodelijke slangen gebeten Israëlieten in de woestijn hun gezicht naar de koperen slang wendden die Mozes op een stang had opgericht opdat zij van het dodelijke vergif zouden genezen. — Num. 21:4-9; Joh. 3:14, 15; 8:28.
3. Wat heeft Satan opgewekt ten einde het Koninkrijk tegen te staan, en hoe heeft God toch een boodschap van hoop tot de volkeren gericht?
3 In tegenstand aan Gods pas-opgerichte koninkrijk wekte Satan de Duivel de toorn van de natiën der aarde op in de eerste totale oorlog om de wereldheerschappij. Terwijl hij van die oorlog van 1914-1918 voordeel trok, onderwierp hij Gods getuigen aan onderdrukkende maatregelen. Toch bevrijdde Jehova sedert 1919 zijn volk dat hem was toegewijd, en hij bracht hen tot nieuw leven en vergaderde hen wederom bijeen opdat zij, voordat de wereld in Armageddon zou worden vernietigd, de boodschap van het Koninkrijk aan alle natiën zouden kunnen verkondigen. Op deze wijze heeft hij tot de volkeren van alle natiën de nieuwe boodschap van hoop gericht. Hij heeft, zoals in de profetie van Zefanja 3:9 (KJ) werd voorzegd, ’een reine taal tot de volkeren gericht’.
4. Welk gebed dat sedert eeuwen is uitgesproken, heeft God verhoord? Wie heeft hij aldus bijeengebracht?
4 Onze hemelse Vader heeft het sedert eeuwen uitgesproken gebed om zijn koninkrijk verhoord. Hij heeft het Koninkrijk opgericht, afgescheiden en onderscheiden van de religieuze Christenheid en hoger dan alle aardse regeringen, ja, hoger dan de wolkenkrabbers van de hoofdstad der Verenigde Natiën in de stad New York, die op de „toren van Babel” gelijken. Dit krachtige feit is van invloed geweest op de taal van Gods volk en heeft als een middel tot verbetering gediend. Het was en is de basis voor de reiniging van hun taal als zijn getuigen. Het heeft hen tot het hemelse Signaal, het Koninkrijk, getrokken en het heeft hen over de gehele aarde verenigd, in volslagen verachting voor de verschillen en onenigheden die er in deze wereld op het gebied van rassen, kleur en taal en op sociaal, politiek, nationaal en religieus gebied bestaan.
5. Waartoe zijn de verstrooiden gekomen? Hoe als smekelingen?
5 Het doet er niet toe hoever zij over de aarde verstrooid zijn geweest en nog zijn, de reine taal van de Koninkrijksboodschap heeft weerklonken gelijk bazuingeschal bij de kroning van een koning, heeft hun oren bereikt en heeft deze verstrooiden tot het Koninkrijk geleid. Daarom hebben zij zich van alle plaatsen als één volk tot het Koninkrijk verzameld door zich in eensgezindheid des harten er om heen te verenigen. Zij zijn als „smekelingen” gekomen, smekend om de gunst van Jehova God en zijn regerende Koning Jezus Christus, en hun smekingen zijn opgestegen gelijk een wierookoffer dat een liefelijke geur voor God verspreidt. Sprekend over deze tijd waarin de wereldse natiën en koninkrijken zijn bijeenvergaderd om door Gods toorn en verontwaardiging te worden verteerd, uitte hij de profetie die thans in vervulling gaat: „Dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEREN [Jehova’s] aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder.” „Van gene zijde der stroomen van Ethiopië, van daar zullen mijne smeekelingen, de zonen mijner verstrooiden, Mij de offergave brengen.” — Zef. 3:9; 3:10, Ned. PB.
6. Wat bezitten wij waardoor zulk een komen van Zijn verstrooiden wordt bewezen?
6 Ten bewijze hiervan zouden wij kunnen spreken over de verenigde activiteit van Jehova’s getuigen, die in deze tijd in 106 natiën onder 64 Bijkantoren van het Wachttoren Genootschap werkzaam zijn, terwijl 357.889 actieve Koninkrijksverkondigers in de maand april 1950 een bericht inleverden; hierbij zijn de ongetelden die in Rusland en Joegoslavië verblijven, niet inbegrepen. Er zou echter geen overweldigender bewijs kunnen worden gegeven van dit verenigde komen van Gods verstrooiden, allen samengetrokken op één kleine plaats, dan in de Vergadering Uitbreiding der Theocratie, die gedurende de acht dagen van 30 juli tot 6 augustus 1950 in het Yankee Stadion in de stad New York door Jehova’s getuigen werd belegd. Want onder de 89.451 afgevaardigden die de vergadering bijwoonden, waren vertegenwoordigers die niet alleen van „gene zijde der stroomen van Ethiopië” maar ook uit zeventig andere natiën kwamen. De offeranden van lof en van toewijding aan Gods koninkrijk die zij brachten, waren slechts een teken van de grotere offeranden die worden gebracht door hun medegetuigen in alle landen die zij vertegenwoordigden.
HUN TOEVLUCHT EN HUN SOORT VAN TAAL
7. Wat voor soort van mensen zijn Jehova’s getuigen, precies zoals door de profetie was voorzegd?
7 Het was te verwachten dat de Christenheid en de rest van de wereld op hen zouden neerzien. Maar Jehova’s getuigen hebben nooit beweerd dat zij in deze wereld op religieus gebied een vooraanstaande plaats zouden innemen, in de maatschappij een hoge positie zouden bekleden of op politiek terrein grote macht zouden bezitten. De Allerhoogste God van heerlijkheid heeft zulke mensen niet nodig om iets tot zijn heerlijkheid bij te dragen, hem geld te schenken of zijn invloed groter te maken. Wat meer is, hij heeft niet beloofd zulke mensen bijeen te vergaderen en hen door middel van zijn „reine taal” tot één volk te mengen. Jehova’s getuigen zijn mensen die eens evenals de rest der wereld overtreders waren, maar nu hebben zij door middel van Christus van God vergiffenis ontvangen voor hun overtredingen. In verhouding zijn zij een „klein volk”, een gekweld, arm en nederig volk te midden van een vreemde wereld. Maar dat past precies bij de beschrijving van hen die volgens de belofte van de God van heerlijkheid door hem rondom zijn Koninkrijkssignaal op de hemelse berg Zion, zouden worden vergaderd. Terwijl hij op deze „dag van Jehova” duidde, zeide hij: „In die dag zult gij niet te schande worden gemaakt vanwege al uw handelingen, waarin gij tegen mij hebt overtreden; want dan zal ik uit het midden van u wegnemen die trots juichen, en gij zult niet langer hovaardig zijn op mijn heilige berg. Maar ik zal in het midden van u een gekweld en arm volk overlaten, en zij zullen toevlucht nemen in de naam van Jehova.” — Zef. 3:11, 12, AS.
8. Waarom nemen zij toevlucht in Jehova’s naam?
8 Door datgene waarin zij hun toevlucht nemen, worden zij op een opvallende wijze gekenmerkt. De naam Jehova is in deze wereld, zelfs in de Christenheid, een zo goed als vergeten naam. De religieuze geestelijkheid, die wereldse erkenning en achting zoekt, vertoont tegenwoordig de neiging zich van die naam af te maken door te beweren dat het de benaming van een stamgod van een veracht volk is. Sedert 1931, het jaar waarin zijn getuigen in het openbaar verkozen door die naam te worden onderscheiden, heeft geen andere naam meer smaad en hoon te verduren gehad dan de naam van Jehova, vooral van de zijde der Christenheid. Maar zijn getuigen weten uit de Heilige Schrift wat die naam betekent. Zij zijn op de hoogte met de gehele glorierijke historie die er aan is verbonden. Zij kennen alle goddelijke beloften, verbonden en profetieën die onder die naam zijn gegeven en vervuld. Ook weten zij dat alle natiën, tot de laatste toe, nog gedwongen zullen worden die naam te leren kennen als behorend aan de Oppermachtige en Alvermogende God van het universum. Daarom hebben zij genoeg geloof, genoeg Christelijke eerbied en genoeg kinderlijk vertrouwen om „toevlucht [te] nemen in de naam van Jehova”. Voor hen houdt die naam de betekenis in dat de enige Rechtvaardige Regering zal komen, dat God de Vader van Jezus Christus de Koning is, dat wij voor eeuwig van Satans wereld zullen worden bevrijd en eeuwig leven zullen verkrijgen in de onafgebroken vrede en gezondheid en het blijvende geluk van een duurzame nieuwe wereld. Wij beschouwen het derhalve als een voorrecht de smaadheden te verdragen welke de Duivel op die naam werpt. Wij achten het een eer die naam aan te roepen en wij maken die naam in loffelijke taal bekend aan allen die naar kennis van de waarachtige God verlangen.
9. Waarom doen de overgeblevenen van Israël geen onrecht meer?
9 In deze tijd is er slechts een klein overblijfsel van geestelijke Israëlieten (Gal. 6:16). Deze gezalfde navolgers van Jezus Christus vormen de kern van de zichtbare Theocratische organisatie van Jehova God, die hij in deze tijd op aarde heeft. Ten einde de resultaten aan te tonen waardoor wordt bewezen dat sedert 1919 de reine taal tot dit overblijfsel is gericht, wordt er in de profetie gezegd: „De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedriegelijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken” (Zef. 3:13). Ongerechtigheid, leugens, misleiding, overlast en het verstoren van vrede en veiligheid zullen geen deel van de toekomende nieuwe wereld zijn. Ook thans zal er voor zoiets geen plaats zijn in de Theocratische organisatie, waarvan de taal is gereinigd en welke de enige zichtbare organisatie is die dit einde der wereld tot in de reine nieuwe wereld zal overleven. Het overblijfsel van geestelijke Israëlieten kan niet langer zo wetteloos of zo eigenzinnig losbandig zijn als in de tijd toen er geen koning in Israël was, en toen iedereen deed wat hem in zijn eigen ogen goed toescheen. Wij erkennen thans dat het Koninkrijk is opgericht en dat wij nu een regerende Koning hebben. Dit maakt stellig een verschil en wij nemen dus bevelen aan van onze Koning. Wij zijn Theocratisch. — Richt. 18:1; 19:1; 21:25.
10. Waarom wordt er in hun mond geen bedriegelijke tong gevonden, en hoe weiden zij en liggen zij neder?
10 Onze taal is gereinigd van de overgeleverde religieuze leugens die wij gedurende onze gevangenschap in de Babylonische Christenheid opnamen en waarmede wij werden bezoedeld, en wij hebben verkozen ’God waarachtig te laten zijn’, ofschoon elke religieuze onderwijzer in de Christenheid daardoor tot een leugenaar wordt gemaakt. Het overblijfsel van het geestelijke Israël is er thans op uit de waarheid te prediken die in Gods Woord staat. Daarom maken wij het goede nieuws van zijn Regering bekend, en wij hebben een bedriegelijke tong laten varen. Wij zijn geen venters van Gods Woord, die een verkeerde voorstelling van hun product geven ten einde hun klanten te misleiden en iets te verkopen om zich ten koste van de mensen te verrijken. Wij maken vrijmoedig de waarheid bekend en door de eenvoudige zuiverheid er van laten wij de waarheid zich zelf aanbevelen aan iedere oprechte zoeker naar waarheid en recht. Wij vrezen God, aan wie wij verantwoordelijk zijn, en wij vertrouwen derhalve op zijn bescherming, en, gelijk schapen onder zijn Ware Herder Jezus Christus, weiden wij in groene geestelijke weiden en liggen wij neder zonder vrees te worden lastig gevallen door rustverstoorders in de organisatie. Het kan zijn dat de geestelijke Israëlieten tegenwoordig slechts een overblijfsel vormen, maar de Ware Herder van Jehova vergadert thans aan onze zijde een grote kudde „andere schapen”, opdat zij zich tezamen met ons in de zegeningen van een Theocratische organisatie kunnen verheugen. — Joh. 10:11, 14, 16, NW.
DE TEGENWOORDIGHEID DES KONINGS SLUIT KWAAD BUITEN
11, 12. Wie dienen vrolijk te zingen, te juichen, blijde te zijn en op te springen van vreugde, en waarom?
11 En indien de wereld ons nu eens niet liefheeft, maar ons onderdrukt en vervolgt? Nu de toestanden onder Gods toegewijde volk zo wonderbaarlijk veranderd zijn tot de toestand van een bloeiend Paradijs, is het er thans niet de tijd voor bedroefd te zijn, te treuren en alle animo te verliezen. Uit een tijd die duizenden jaren in het verleden ligt, klinkt ons thans vol en krachtig de geïnspireerde profetie in de oren: „Zing vrolijk, gij dochter Zions, juich, Israël; wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems! De HERE [Jehova] heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd; de Koning Israëls, de HERE [Jehova], is in het midden van u, gij zult geen kwaad meer zien [vrezen].” — Zef. 3:14, 15, AS.
12 Ja, van de hoofdstad tot de laagste grenzen van de Theocratische organisatie; van de hemelse berg Zion, waar Jezus als Koning troont, tot het overblijfsel van het geestelijke Israël en alle „vreemdelingen” die uit vele natiën tot ons zijn vergaderd, is het een tijd om vrolijk te zingen, ja, van ganser harte te juichen, blijde te zijn en op te springen van vreugde. Bedenk eens: Jehova God is in ons midden. Hij, de Opperste Heerser van het universum, is onze Koning! In 1914 heeft hij zijn grote kracht aangenomen en is hij ten aanzien van onze aarde, waar wij geestelijke Israëlieten en mensen van goede wil ons bevinden, als Koning beginnen te regeren. Het koninkrijk Gods, waarom zovele eeuwen lang is gebeden, is ten slotte opgericht, en als een overtuigende demonstratie van dat feit heeft Jehova God zijn gezalfde Zoon Jezus Christus op de koninklijke troon geplaatst ten einde hem thans en tot aan de strijd van Armageddon in het midden van zijn vijanden te laten heersen. En als overweldigend bewijs dat Jehova thans in de hemelen, die zijn troon zijn, regeert, heeft hij door middel van zijn Koning, Jezus Christus, onze grote vijand uit de hemelen verjaagd en Satan de Duivel en al zijn demonen naar beneden geworpen op zijn voetbank de aarde, waar hen binnenkort de vernietiging wacht (Openb. 12:1-13). Zingt dus vrolijk, weest blijde!
13, 14. (a) Wie is onze Koning, en waarom? (b) Hoe heeft hij onze oordelen weggenomen, onze vijand weggevaagd, en ons van vrees bevrijd?
13 Wij behoren Jehova God toe doordat wij ons persoonlijk aan hem wijden. Zijn Zoon, de Ware Herder, deed ten behoeve van ons afstand van zijn menselijke ziel, opdat hij ons zou kunnen kopen, en wij hebben het rechtmatige eigendomsrecht dat hij over ons heeft, erkend. God heeft daarom volkomen het recht onze Koning te zijn en zich zelf als onze Koning te bevestigen. Met onuitsprekelijke vreugde verheugen wij ons er over dat hij sedert 1914 zijn Koningschap aan ons heeft onthuld. Wij zullen Hem als Heerser meer gehoorzaam zijn dan een mens en wij geven er de voorkeur aan zijn op de troon geplaatste Zoon Jezus Christus als onze Leider te hebben boven een of andere totalitaire dictator. — Hand. 5:29; Matth. 23:10, NW.
14 Jehova heeft ons als zijn waardige onderdanen aanvaard. Te dien einde heeft hij al zijn oordelen weggenomen, welke hij ons aanrekende op grond van het feit dat wij eens waren bezoedeld en misleid en verkeerd waren onderwezen door de Babylonische wereld, waaraan wij in gevangenschap waren geraakt. Hij heeft ons van deze wereldse bezoedelingen gereinigd. Hij heeft ons een reine taal in de mond gegeven. Hij heeft ons gekleed met de klederen waardoor wij als zijn onderdanen en getuigen worden geïdentificeerd. Hij heeft uit de organisatie van zijn volk alle niet-theocratische kenmerken en personen verwijderd. Hij heeft derhalve zijn vloek van ons opgeheven, want wij lezen: „En er zal geen enkele vloek meer zijn. Maar de troon van God en van het Lam zal daarin zijn, en zijn slaven zullen gewijde dienst voor hem verrichten, en zij zullen zijn aangezicht aanschouwen, en zijn naam zal op hun voorhoofd zijn” (Openb. 22:3, 4, NW). En daarom zegt hij: „Gij zult geen kwaad meer zien [vrezen]” (Zef. 3:15, AS). Dit betekent dat Jehova zijn Theocratische organisatie van boven naar beneden zal besturen, zoals hij haar sedert 1919 heeft bestuurd, en hij zal haar leiden in de wegen der rechtvaardigheid, zodat zijn misnoegen nimmer weer op zijn georganiseerde volk zal rusten. Nimmer weer zal worden toegelaten dat kwaad en verdrukking over hen komen als een van hem afkomstige berisping en bestraffing.
15. (a) Betekent dit dat afzonderlijke personen niet onder een ongunstig oordeel zullen komen? (b) Waarom dienen wij dus in de organisatie te blijven, en op welke wijze?
15 Wat een troost is het te weten dat Jehova’s ongunstige oordeel niet langer op zijn georganiseerde volk zal rusten, nu hij hen Theocratisch heeft gemaakt! Zeker, afzonderlijke personen onder ons kunnen ongehoorzaam en onhandelbaar worden en afdwalen en onder Zijn ongunstige oordeel komen, hetgeen op hun vernietiging zal uitlopen. Jehova heeft beloofd hen die hovaardig worden doordat zij voorwenden belangrijk te zijn en doordat zij een geest bezitten van eigenzinnige zelfstandigheid, te verwijderen: „want dan zal ik uit het midden van u wegnemen die trots juichen, en gij zult niet langer hovaardig zijn op mijn heilige berg” (Zef. 3:11, AS). Laten zij die denken dat zij er ook zonder de organisatie kunnen komen, maar weggaan. Laten zij die denken dat zij rechtstreeks en persoonlijk met God in verbinding staan en aan geen enkele Theocratische regeling zijn gebonden, hun handelwijze maar voortzetten, en ten gevolge daarvan door Gods engelen worden bijeenvergaderd en uit de organisatie worden verwijderd, ook al zien zij dat feit niet in. Laten wij in deze tijd van het Koninkrijk daarentegen blijk geven van een rijp inzicht in onze verhouding tot onze Schepper. Laten wij dat arme nederige volk zijn waarover in de profetie wordt gesproken, en mogen wij aldus in harmonie en eenheid met de Theocratische organisatie blijven die Jehova heeft opgebouwd. Laten wij er loyaal mede samenwerken en ons gezamenlijk met allen die getrouw zijn en in de organisatie blijven, in de zegeningen, de hulp, de bescherming en de leiding er van, verheugen. Wij wensen dat Jehova onze Koning is, want hij is de Allerhoogste van het universum. Wij willen een God-heerschappij, een Theocratie, en wij bidden om de uitbreiding er van. En in overeenstemming met Zijn heerschappij volgen wij verheugd de Leider die hij voor ons heeft gezalfd, de „Koning der koningen, en Here der heren” Jezus Christus. Wij nodigen anderen uit gezamenlijk met ons hem te volgen.
ONBEVREESDE ACTIE
16. Waartoe worden wij in de profetie vervolgens aangemaand? Waarom dienen wij te gehoorzamen?
16 Thans, in deze vergevorderde periode van de „tijd van het einde” der wereld, klinkt uit alle profetieën die in de Bijbel staan opgetekend, de verenigde oproep tot ACTIE, onbevreesde actie van de zijde van Jehova’s Theocratische organisatie. „Te dien dage” zegt de profetie, „zal tot Jeruzalem worden gezegd: Wees niet bevreesd, o Sion, laat uwe handen niet verslappen” (Zef. 3:16, OB). Onze Leider, Jezus Christus, die in het hemelse Jeruzalem regeert, is niet bevreesd voor de gehele organisatie van de Duivel. Hij is even moedig en onbevreesd als een Leeuw. Op de hemelse berg Zion, waar hij zich in zijn gezag heeft verheven, laat hij zijn handen niet verslappen. Hij zwaait de koninklijke schepter, de roede van zijn sterkte, de ijzeren roede, en doet de uitwerking er van uit Zion gevoelen. Wij, zijn onderdanen, moeten gewillig zijn in deze dag die wij erkennen als de dag van zijn koninklijke macht. Daar Jehova thans ten slotte als Oppermachtige Koning in ons midden is en wij nu zulk een onversaagde Leider hebben als Hij ons in zijn Zoon Jezus Christus heeft gegeven, waarom zouden wij dan bevreesd zijn ook al staan wij tegenover een wereld die totalitair wordt? Laten wij dus niet zo door vrees worden verlamd, dat wij onze handen laten verslappen en ze machteloos laten neerhangen in werkeloosheid. „Laat uwe handen niet verslappen” luidt het goddelijke bevel in deze tijd voor Jehova’s gezalfde overblijfsel en hun metgezellen van goede wil. En waarom niet?
17. Waarom dienen wij niet te vrezen? Hoe kunnen wij het doel verijdelen dat met vervolging wordt beoogd?
17 De profetie bezielt ons tot onbevreesdheid en activiteit met onze handen, door de woorden: „De Heer [Jehova] uw God is in uw midden de machtige, hij zelf zal u redden: met lust zal hij in u vreugde scheppen, hij zal rusten in zijne liefde, . . . hij [zal] juichen om u met vreugdezang” (Zef. 3:17, Belg. PB). Daar wij onze God in ons midden hebben en hij voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn en succes hebben? Niemand! Door onze getrouwheid jegens hem kunnen wij het boosaardige doel verijdelen dat wordt beoogd met de vervolging die tegen ons wordt ingesteld. De vijand kan ons met geweld in zijn macht brengen en ons lichamelijk gebonden of in beperking houden, maar indien wij de reine taal onbevreesd blijven spreken tot allen met wie wij zelfs onder de ongunstigste omstandigheden in aanraking komen, dan zal Gods woord of boodschap van het Koninkrijk niet zijn gebonden (2 Tim. 2:8, 9). Maar onze God is machtig ons te komen verlossen en ons in zijn eigen tijd en op zijn eigen wijze te bevrijden. Hij heeft thans grote vreugde, en „de vreugde Jehova’s is uw sterkte”. — Neh. 8:10, AS.
18. Waarom schept hij vreugde in zijn volk? Hoe rust hij in zijn liefde?
18 Houdt in gedachte dat hij zijn Theocratische organisatie, tot welke hij zich hier richt, zal redden, en laten wij daarom door ons verlangen naar veiligheid en bevrijding worden aangespoord nauw met de organisatie verbonden te blijven. Met al de liefderijke blijdschap van een toegewijde Echtgenoot schept Jehova vreugde in zijn geliefde „vrouw”, zijn Theocratische organisatie, wegens haar godvruchtige onderwerping en gehoorzaamheid aan hem te midden van een vijandige wereld. En in het liefhebben van zijn georganiseerde volk vindt hij rust. Hij is niet opgewonden, verontrust, geprikkeld en achterdochtig, want vol vreugde neemt hij de onmiskenbare bewijzen waar van onze liefde voor hem. Er is in de hemel meer vreugde over één zondaar die zich bekeert, dan over negen en negentig mensen uit de Christenheid die in eigen ogen rechtvaardig zijn en vinden dat het niet nodig is zich te bekeren en zich tot Jehova God te wenden (Luk. 15:7, NW). Hij heeft zijn georganiseerde volk tot zijn liefde teruggevoerd en heeft het in zijn liefde hernieuwd. Hij is zo gelukkig dat hij over hen zingt en vrolijk over hen juicht.
19. Welk indrukwekkend bewijs heeft hij onlangs hiervan gegeven? Hoe dienen wij te reageren?
19 Welk een bewijs werd hiervan gegeven in de gezegende Vergadering Uitbreiding der Theocratie, die in 1950 door Jehova’s getuigen in het Yankee Stadion, in New York, werd belegd! Daar schonk hij zijn getuigen een lied, niet alleen doordat hij hen uit een nieuwe liederenbundel liet zingen, maar doordat hij hun mond voller dan ooit te voren met het voortreffelijke „nieuwe lied” van het Koninkrijk vulde. De ene gedrukte publicatie volgde op de andere: de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften; het tijdschrift De Wachttoren met grotere inhoud en het nieuwe gebonden boek „Dit betekent eeuwig leven” zowel in het Engels als in het Spaans; de nieuwe brochures in het Engels Kunt gij voor altijd in geluk op aarde wonen?, Evolutie tegen de Nieuwe Wereld en Het verdedigen en het wettelijk bevestigen van het goede nieuws, waarbij dan nog de 25 andere gedrukte publicaties in 16 verschillende talen komen. Deze snelle opeenvolging van geestelijke gaven ontlokte herhaaldelijke juichkreten onder zijn bijeenvergaderde volk en sedertdien roepen zij als op geen enkel tijdstip in het verleden luidkeels de boodschap van het Koninkrijk uit. Omdat wij derhalve zien dat hij aldus vreugde schept in zijn organisatie, en daar hij rust in zijn liefde er voor, laat ieder van ons persoonlijk hem dan geen reden geven zich over ons onbehaaglijk te gevoelen, maar laten wij ons zelf in Gods liefde bewaren. — Judas 21.
20, 21. Waarom treurden wij eens? In welk opzicht kunnen wij niet langer worden gesmaad?
20 Niet alleen gedurende de periode waarin Zijn getuigen tijdens de eerste Wereldoorlog gevangenzaten maar ook in de persoonlijke ervaringen van ons allen voordat wij de waarheid ontvingen, is er een tijd geweest waarin wij er treurig naar verlangden dat de enige waarachtige God ons tot zijn volk zou bijeenvergaderen, omtrent wie elke vergissing dat zij niet de Zijnen waren, zou zijn uitgesloten. En thans, in deze „tijd van het einde”, nu wij op de drempel van de nieuwe wereld staan, heeft hij ons als een vervulling van zijn belofte bijeenvergaderd en in zijn organisatie gebracht: „De bedroefden, om der bijeenkomst wil, zal Ik verzamelen [Ik zal bijeenvergaderen hen die treuren om de plechtige bijeenkomst], zij zijn uit u; de schimping [smaad] is een last op haar. Ziet, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal de hinkenden behoeden, en de uitgestotenen verzamelen; en Ik zal ze stellen tot een lof, en tot een naam, in het ganse land [in de gehele aarde], waar zij beschaamd zijn geweest.” — Zef. 3:18, 19, AS.
21 Onze zonden die wij in het verleden bedreven, toen wij niet in Gods gunst stonden, hielden ons van zijn organisatie verwijderd. Ook werden wij wegens onze zonden overgeleverd aan de macht van de vijand. Het optreden van de vijand hield ons gevangen en er werd door getracht te verhinderen dat wij rondom Jehova’s omhooggeheven Signaal op de berg Zion bijeenkwamen, waar wij ons konden verenigen en de Allerhoogste God in zijn tempel konden dienen in gezelschap van al zijn gewijde dienstknechten en onderdanen. Maar thans heeft Jehova bewezen dat hij zelf onze Koning en Redder is, doordat hij ons van de macht van de vijand heeft bevrijd en ons in een plechtige bijeenkomst heeft bijeengebracht; voorzeker een zeer ernstige en gewichtige gebeurtenis. De smaad een verstrooid en gedesorganiseerd volk te zijn, dat zich door deze wereld liet commanderen en naar haar grillen handelde, heeft hij van ons die zijn Theocratische organisatie vertegenwoordigen, weggenomen. Wij kunnen niet langer worden gesmaad als een door mensen gemaakte organisatie, die een menselijke leider volgt. Nu zijn wij op Theocratische wijze bijeenvergaderd en georganiseerd en wij hebben een Rechtvaardige Heerser over ons, de Koning der eeuwigheid.
22. Wat houdt ons als een niet te verdelen volk samen?
22 Laat derhalve de vijand, die thans van zijn prooi is beroofd, maar doorgaan met vervolgen. Onze Koning geeft ons zijn woord dat hij te bestemder tijd zal afrekenen met hen die ons doden, smaden en onderdrukken. Ter wille van zijn eigen naam zal hij dit doen. Waarover maken wij ons dan nog bezorgd. De vijand zal nooit weer onze eenheid over de gehele wereld kunnen verbreken. Ofschoon wij over de gehele aarde onder de vele thans bestaande natiën verspreid kunnen zijn, is Jehova Koning over de gehele aarde en hij kan onze gemeenschappelijke Opperste Heerser zijn, ongeacht waar wij ons op deze aardbol bevinden. Zijn Koningschap over ons verenigt ons. Doordat de God van vrede en eenheid zijn ene „reine taal” tot ons richt en doordat hij onze handen aan het werk zet in zijn verenigde dienst en ons op congressen en andere samenkomsten bijeenvergadert, heeft hij ons hechter aaneengesmeed. Door middel van de gemeenschappelijke aanbidding en het gemeenschappelijke geloof, die hij ons uit zijn Ene Boek, de Bijbel, heeft gegeven, en door middel van zijn ene theocratische organisatie, heeft hij ons in de eenheid van een volk van de nieuwe wereld, hecht samengevoegd. Onuitwisbaar heeft hij in ons het bewustzijn verdiept dat wij een volk zijn hetwelk afgescheiden is van deze wereld en dat wij Jehova’s niet te verdelen volk zijn. De liefde die hij ons heeft ingeprent, werkt als een „volmaakte band van eenheid”, welke de vijand nimmer kan verbreken. — Kol. 3:14, NW.
GEMAAKT OM TOT EEN NAAM EN EEN LOF TE WORDEN GESTELD
23. Welke redenen hebben wij thans om onze handen aan het werk te zetten?
23 Gij verricht een opbouwend werk voor de nieuwe wereld, die thans voor de deur staat. Dit opbouwende werk is de dienst die de Schepper van de nieuwe wereld ons heeft toegewezen. Gij zijt pioniers van de Nieuwe Wereld! Laat altijd de van God afkomstige aanmoediging in uw oren weerklinken: „Wees niet bevreesd!” en: „Laat uwe handen niet verslappen!” En wat een werktuigen ter opbouw heeft de hemelse Vader ons in handen gegeven, in het bijzonder sedert de in 1950 gehouden Theocratische vergadering in New York! Deze werktuigen zijn bestemd om er mee te werken, opdat wij ze ten volle zouden gebruiken. Het veld van activiteit waarheen wij uittrekken, en de toekomst die tot aan Armageddon voor ons ligt, zijn er niet de plaats en de tijd voor om onze handen te laten verslappen, hetzij door luiheid, hetzij door vrees. Weet dit zeker: de tijd is kort! Heft uw handen op en zet ze aan het werk met een vaste wil. Alleen wanneer wij ons van het werk kwijten waarvoor God ons heeft bijeenvergaderd, zal hij ons een aandeel schenken in de vervulling van zijn kostbare belofte: „Te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk, als Ik u verzamelen zal; zekerlijk Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof, onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HERE [Jehova].” — Zef. 3:20.
24. Hoe heeft hij ons tot een naam en een lof gezet onder alle volken?
24 Omdat wij sedert 1919, toen hij ons uit een toestand van gevangenschap leidde, niet lafhartig zijn geweest, waardoor wij onze handen hebben laten verslappen, heeft hij deze belofte aan ons op een wonderbaarlijke wijze verwezenlijkt. In plaats van de schande die wij eens hebben gedragen, heeft hij Jehova’s getuigen tot een naam en een lof gezet onder alle volken der aarde. Niet onder de verharde wereldlingen die spotten en die gelijk bokken de boodschap van het Koninkrijk weigeren, maar onder de naar godsvrucht neigende mensen van alle landen, die zuchten en jammeren wegens de religieuze, politieke, commerciële en sociale gruwelen welke in het land worden bedreven, en die er naar verlangen in een verhouding met de enige waarachtige God te geraken welke tot bevrediging des harten is. Tot dezen heeft Jehova zijn getuigen gezonden, die een reine taal spreken, een boodschap welke de zuchtende mensen hebben erkend als niet van deze onreine oude wereld afkomstig maar van de God van het Christendom, de Schepper van de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde. Verlangend en met waardering nemen zij de boodschap, de reine taal, aan, en zij brengen de naam die zijn getuigen dragen, lof toe. Zij doen goed aan hen die Jehova’s Koning, Jezus, vertegenwoordigen. Zij zoeken zachtmoedigheid, gerechtigheid en Jehova’s gunst, opdat zij in de dag waarin hij zijn toorn tot uitdrukking zal brengen, veilig zullen worden verborgen. — Zef. 2:3.
25. Welke handelwijze zullen wij dus voortaan volgen?
25 Met honderdduizenden is dit reeds geschied. Wie weet met nog hoevele honderdduizenden dit nog staat te geschieden voordat de strijd van Armageddon uitbreekt? Laat dus de naam van Jehova nimmer meer gesmaad worden ten gevolge van iets verachtelijke wat gij persoonlijk doet. Laat nooit toe dat zijn lof wordt verminderd of tot zwijgen wordt gebracht ten gevolge van luiheid, vrees of verraad van uw zijde. Laat zowel uw leven als uw gereinigde lippen de reine taal spreken. De naam van de goddeloze vijanden die tot deze wereld behoren, zal verrotten, maar de naam en de lof van Jehova’s getuigen zal tot rechtvaardiging van God altijd blijven voortleven op de lichtende bladzijden der eeuwigheid. Laten wij dan aan het laatste werk gaan! „Laat ons in het doen van het goede niet verslappen, want op zijn tijd [te bestemder tijd] zullen wij maaien, als wij niet ophouden” (Gal. 6:10, Van Nes, Tekst en uitleg; 6:9, NW). „Laat uwe handen niet verslappen” maar hef ze altijd op om er Jehova en zijn Koning mee te loven; dit moeten wij doen totdat wij in Jehova’s overwinning op het slagveld van Armageddon, het volle aandeel in de rechtvaardiging van zijn naam oogsten.