Welke dingen begeert u het meest?
WANNEER u aan dingen denkt die u het meest begeert, denkt u dan het eerst aan geld? aan rijkdom? aan macht? Of denkt u het eerst aan goede, loyale vrienden en aan vrede en zekerheid voor uzelf en uw gezin?
Wanneer u over deze vragen nadenkt, kan geld erg aantrekkelijk lijken, omdat men er veel begeerlijke dingen mee kan kopen. Naar alle waarschijnlijkheid beschouwt u vrede, zekerheid en geluk echter als de dingen die in werkelijkheid belangrijker zijn. Als men deze dingen wil bezitten, kan men met geld erg weinig beginnen. En is het niet veel waarschijnlijker dat deze goede dingen verkregen kunnen worden door omgang met loyale vrienden die u oprecht liefhebben en al het mogelijke zullen doen om uw welzijn te bevorderen?
Evenals u ongetwijfeld goede, rechtschapen mensen boven materiële dingen stelt, acht God zulke mensen van veel grotere waarde. Zij maken zijn hart werkelijk gelukkig en zij schenken anderen geluk (Spr. 23:15; 27:11; Hos. 6:6). God heeft eens zijn eigen schitterende stoffelijke tempel in Jeruzalem gehad, maar omdat de mensen hem alleen maar lippendienst schonken en hem niet vanuit het hart aanbaden, liet hij toe dat die tempel werd verwoest (Jes. 29:13, 14). Toen God de joden later herstelde door hen uit de ballingschap in Babylon naar Jeruzalem te laten terugkeren, had hij een nog mooiere tempel kunnen laten bouwen. Om hen van dit feit te doordringen, zei hij tot de bouwers: „Van mij is het zilver, en van mij is het goud” (Hag. 2:8). Een indrukwekkende tempel zou zijn naam echter niet noodzakelijkerwijs op aarde verhogen. Wat dan wel?
Het zou iets zijn wat uit de natiën zou komen en veel waardevoller voor hem was dan goud en zilver. Hij verklaarde: „Ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen.” — Hag. 2:7.
PERSONEN ONDERVINDEN INVLOED VAN HET ’SCHUDDEN’ VAN DE NATIËN
Het schudden van de natiën door de bekendmaking dat Jehovah God de Almachtige in het door oorlog gekenmerkte jaar 1914 zijn universele soevereiniteit opnam, had gramschap tegen de Koninkrijksbekendmakers tot gevolg. De vijandigheid van de politieke natiën der aarde zal in een laatste uiting ten volle worden getoond, en bijgevolg zal Jehovah al die natiën letterlijk net zo lang schudden totdat ze verpulverd zijn en voor eeuwig verwijderd worden. De religieuze verdraagzaamheid die de natiën momenteel wellicht ten opzichte van de Koninkrijksambassadeurs aan de dag leggen, is derhalve slechts tijdelijk. Niemand late zich daardoor misleiden.
Hoe komen, vóór de laatste woedeuitbarsting van de zijde van alle natiën, gevolgd door hun gewelddadige verwijdering, dan „de begeerlijke dingen van alle natiën” binnen? Welnu, wat tonen de historische feiten met betrekking tot de vervulling van deze profetie tot nu toe? Ze tonen niet dat alle politieke natiën als natiën in hun geheel, als politieke instellingen, in Jehovah’s ware tempel van aanbidding zijn gekomen en de begeerlijke dingen van hun natiën als vrijwillige geschenken met zich hebben meegebracht.
Hoe staat het echter met individuele burgers in alle natiën? Welnu, tot op heden hebben tienduizenden afzonderlijke personen op een andere wijze op de Koninkrijksprediking gereageerd dan hun politieke regeringen en de religieuze organisaties die in de politiek gewikkeld zijn. Zij hebben ingezien dat er geen gelukkige, vredige, voorspoedige toekomst voor hen is onder zulke door mensen gemaakte politieke regeringen. Zij hebben ingezien dat de enige hoop om niet met de politieke natiën van dit samenstel van dingen vernietigd te worden, gelegen is in het Messiaanse koninkrijk van de Soevereine Heer Jehovah. Zij zijn ervan doordrongen dat Satan de Duivel de „god van dit samenstel van dingen” is en zij willen die valse god niet aanbidden door de politieke natiën te aanbidden (2 Kor. 4:4). Zij beseffen dat alle soevereiniteit rechtens aan de Allerhoogste God toekomt. Daarom hebben zij zich volkomen aan de Soevereine Heer Jehovah opgedragen om hem in zijn ware huis van aanbidding te aanbidden. Zij hebben zich met Zijn ambassadeurs verbonden.
GODS GROTE GEESTELIJKE TEMPEL
Wanneer wij zulke hedendaagse voorstanders van Jehovah’s universele soevereiniteit en aanbidding zien, aanschouwen wij een opwindende vervulling van de zo dikwijls aangehaalde profetie van Jesaja 2:2-4: „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ . . . En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.”
In het oude Jeruzalem bevond de tempel van Jehovah zich op de berg Sion. De tempel was het centrum van de aanbidding. Die tempel werd in 607 v.G.T. door de Babyloniërs verwoest, en de tweede tempel, die na de terugkeer van de joden naar Jeruzalem uit de Babylonische ballingschap werd gebouwd en door Herodes werd herbouwd en vergroot, werd in 70 G.T. door de Romeinse legers verwoest. De tempel die volgens Jesaja in het laatst der dagen zou bestaan en waarnaar de mensen zouden stromen, is derhalve niet een door mensenhanden gemaakte stoffelijke tempel, maar is de tempel waarover de schrijver van het bijbelboek dat „Aan de Hebreeën” wordt genoemd, zei: „Want Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, een kopie van de werkelijkheid, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.” — Hebr. 9:24.
Dit is de tempel waarnaar Haggaï’s profetie in werkelijkheid vooruitwees: de grote geestelijke tempel, waarin — en wel in het Allerheiligste van deze tempel, in de hemel zelf — Jehovah God als Rechter zit (Hebr. 12:22, 23). Christus is, als Hogepriester en Koning, Gods voornaamste werktuig om de natiën te „schudden” (Ps. 110). Hij brengt degenen bijeen die „zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden die . . . gedaan worden”, vooral in het rijk van de christenheid, waar men God en Christus beweert te dienen (Ezech. 9:4). Dat deze mensen „zuchten”, komt niet in de eerste plaats doordat zij de nadelige gevolgen van de wereldtoestanden ondervinden, maar wegens de corruptie die zij onder zogenaamde christenen zien beoefenen — wegens de smaad die deze praktijken op de goede naam werpen van Jehovah God, de universele Soeverein, en op zijn Zoon, zijn koning en hogepriester. Zij geven er blijk van werkelijke liefde voor rechtvaardigheid te bezitten.
Er bestaat thans, in het laatst der dagen, geen twijfel over de identiteit van deze mensen die zich in de aardse voorhoven van Jehovah’s geestelijke tempel bevinden. Zij zijn uit elke situatie gekomen — uit alle rassen, natiën en achtergronden. Zij hebben hun leven gereinigd en veranderen hun persoonlijkheid overeenkomstig het patroon dat in de Schrift wordt aangegeven (Ef 4:22-24). De bijbelse hoop waaraan zij vasthouden, is het vooruitzicht van eeuwig leven op aarde. Zij worden goed beschreven in het profetische boek Openbaring. In verband met de tijd waarin het „schudden” van de natiën door God zal eindigen, wordt in het visioen van Openbaring eerst de uiteindelijke bijeenvergadering afgebeeld van degenen die uit de doden opgewekt zullen worden om hemelse koningen en priesters met Jezus Christus te zijn, waarna de apostel Johannes vermeldt:
„Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen . . . En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’”
Johannes vroeg vervolgens wie deze mensen waren, waarna de oudere persoon aan wie deze vraag gesteld werd, antwoordde:
„Dezen zijn het die uit de grote verdrukking [waarin dit samenstel van dingen zodanig geschud zal worden dat het volledig vernietigd wordt] komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel . . . Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, . . . want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openb. 7:9-17.
GODS HUIS EEN GROTERE HEERLIJKHEID GESCHONKEN
Deze mensen zijn dus werkelijk begeerlijk in de ogen van God. En hebt u geen waardering voor mensen die hun leven in fysiek en moreel opzicht reinigen? Zijn mensen die niet strijdlustig zijn en „de oorlog niet meer leren”, maar die in het belang van de vrede en de beste belangen van hun naasten werken, niet begeerlijker of wenselijker in uw ogen dan degenen die hun verlangens of hun persoonlijkheid niet in bedwang houden? Zijn deze mensen in werkelijkheid niet waardevoller dan goud en zilver? Als alle mensen zo zouden worden, zou zelfzucht, de grondoorzaak van misdaad, bedrog, afpersing, diefstal en oorlog, zijn verdwenen. Er zou zelfs geen vrees zijn voor honger en vervuiling, aangezien iedereen net zo’n belangstelling voor zijn naaste zou hebben als voor zichzelf. — Luk. 10:27.
Zoals God door zijn profeet Haggaï had voorzegd, heeft hij „op deze plaats”, dat wil zeggen, in de aardse voorhoven van zijn grote geestelijke tempel, waar de leden van de „grote schare”, de „begeerlijke dingen van alle natiën”, zijn bijeengekomen, dus ’vrede gegeven’ (Hag. 2:9). Deze mensen, die bereidwillig naar hem, de Schepper, toekomen en die hun leven in overeenstemming brengen met zijn beginselen en hem verheerlijken, zijn in zijn ogen de „begeerlijke dingen” van de natiën. Door bemiddeling van hen heeft Jehovah, zoals hij had voorzegd, inderdaad een grotere heerlijkheid aan zijn eigen naam en aan zijn geestelijke tempel geschonken dan aan de aardse tempel.
Degenen die in eenheid zijn bijeengekomen om in Gods grote geestelijke tempel dienst te verrichten, en die ermee zijn begonnen hun leven te veranderen, ervaren ook de vervulling van Jezus’ woorden: „Er is niemand die ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden heeft verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mét vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven” (Mark. 10:29, 30). Door Jehovah’s geboden na te komen, hebben zij zich tot „begeerlijke dingen” gemaakt en bemerken zij dat de begeerten van hun eigen hart worden vervuld. — Ps. 145:16.