Het najagen van vrede
1. Wat moet degene die het leven liefheeft, doen nadat hij de vrede heeft gevonden, en welke verplichting rust er nu op hem?
WAT moet degene die het leven liefheeft nog meer doen nadat hij de vrede met God door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus heeft gezocht en gevonden? Hij moet voortaan de vrede najagen. „Hij zoeke den vrede en jage dien na”, luidt de raad die wij door bemiddeling van de christelijke apostel Petrus hebben ontvangen (1 Petr. 3:11). Gedurende de rest van zijn leven moet hij vrede tot het door hem nagestreefde doel maken. Hij is niet de enige die zich door bemiddeling van Christus in vrede met God verheugt. Dat hij in een vreedzame verhouding tot God is komen te staan, brengt hem in een vredige verhouding met de gemeente van al degenen die zich door bemiddeling van Christus geheel en al aan God hebben opgedragen en aldus met God zijn verzoend (2 Kor. 5:18-21). Hij moet niet iemand worden die in de christelijke gemeente onrust veroorzaakt. Hij is verplicht rustige, kalme en harmonieuze betrekkingen met deze organisatie te onderhouden en in overeenstemming te leven met de door een apostel van het christelijke besturende lichaam gegeven gedragsregel: „Houdt vrede onder elkander. Wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen”. — 1 Thess. 5:13-15.
2. Onder welke omstandigheden moeten christenen deze handelwijze nastreven, en welke poging wordt er — omdat zij een belangrijk mikpunt voor een aanval vormen — ten aanzien van hen gedaan?
2 Christenen moeten deze handelwijze nastreven terwijl zij in een wereld leven waarin overal een verwarring heerst als nooit tevoren. Sinds Satan de Duivel en zijn demonen onmiddellijk na de geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen in 1914, naar de aarde zijn geworpen, zijn zij er in hun boosaardigheid op uit geweest om al de ellende, beroering en onrust onder de mensen te veroorzaken waartoe zij maar in staat waren (Openb. 12:12). Het voornaamste mikpunt van zijn aanval is thans het christelijke overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare” op schapen gelijkende metgezellen (Openb. 12:17). Satan doet derhalve zijn uiterste best om onrust, verwarring en verdeeldheid onder hen te zaaien ten einde de organisatie uiteen te doen vallen.
3. Door welke soorten van discriminatie heeft Satan de wereld in een onrustige toestand gehouden, maar hoe heeft God hier lang geleden in zijn gemeente een einde aan gemaakt?
3 Iedereen die het leven liefheeft en binnen Gods zichtbare organisatie de vrede heeft gevonden waarnaar hij zocht, moet vrede tot het onveranderlijke doel maken dat hij najaagt. Door middel van discriminatie op het gebied van ras, stam en huidskleur is Satan de Duivel erin geslaagd de wereld in een toestand van onrust en plotselinge uitbarstingen te houden. Op enkele besneden proselieten uit andere natiën na, begon de christelijke gemeente als een bijna uitsluitend joodse christelijke organisatie in het Jeruzalem uit de oudheid werkzaam te zijn (Hand. 2:10; 6:5). Daarna werden er besneden Samaritanen aan de gelovigen toegevoegd (Hand. 8:4-25). Pas drie en een half jaar nadat Jezus Christus buiten Jeruzalem aan de martelpaal was gestorven, deed de eerste onbesneden heiden of niet-jood — een Italiaan, Cornelius genaamd, te zamen met een aantal familieleden en intieme vrienden — zijn intrede in de christelijke gemeente. — Hand. 10:1 tot en met 11:2.
4. Hoe heeft God het voor de besneden joodse christenen mogelijk gemaakt zich naar zijn barmhartige regeling ten opzichte van de heidenen te schikken?
4 In het begin veroorzaakte dit behoorlijk wat onrust onder de besneden joodse christenen, maar op den duur schikten zij zich vreedzaam naar deze barmhartige regeling van God. Deze uiteindelijke toelating van onbesneden niet-joden tot de christelijke gemeente werd door God mogelijk gemaakt. Hoe dan wel? Doordat hij de als een scheidsmuur dienende barrière, namelijk de door bemiddeling van Mozes geschonken wet waardoor de joden van de heidense wereld gescheiden waren geweest, wegnam. Door Jezus Christus als Middelaar tussen God en de mensen heeft hij met christenen een nieuw verbond gesloten.
5, 6. Hoe legde Paulus de gemeente te Efeze uit waarom er binnen de gemeente geen segregatie of scheiding op welke gronden dan ook, dient te bestaan?
5 De apostel Paulus legde uit waarom er in de christelijke gemeente geen segregatie of scheiding moet bestaan op grond van ras, stam, natie of huidskleur. Aan de gemeente te Efeze, waarin zich ook heidenen of niet-joden bevonden die eens ver van Jehovah verwijderd waren, schreef hij:
6 „Nu gij echter in eendracht met Christus Jezus zijt, zijt gij, die eens ver waart, nabijgekomen door het bloed van de Christus. Want hij is onze vrede, die de twee groepen [joden en heidenen] één heeft gemaakt en de tussenmuur welke hen afscheidde, heeft vernietigd. Door zijn [aan de martelpaal genagelde] vlees heeft hij de vijandschap, de Wet der geboden, in inzettingen bestaande, teniet gedaan, omdat hij de twee volken [joden en heidenen] in eendracht met zich tot één nieuwe mens zou kunnen scheppen en vrede zou kunnen maken, en om door de martelpaal beide volken in één lichaam volledig met God te kunnen verzoenen, omdat hij door zichzelf de vijandschap had uitgeroeid. Bij zijn komst verkondigde hij u, die eens veraf waart [heidenen], en hen die dichtbij waren [de joden], het goede nieuws van vrede, want door hem kunnen wij, beide volken [joden en heidenen], door één geest tot de Vader [Jehovah God] naderen”. — Ef. 2:11-18, NW.
7. Waarom is er met het oog op de wijze waarop het geestelijke Israël zich lang geleden naar Gods wil schikte, thans geen reden de grote schare andere schapen van het geestelijke Israël te scheiden, en hoe wordt dit in Haggaï 2:7-10 te kennen gegeven?
7 Jezus’ slachtoffer aan de martelpaal vormt de basis op grond waarvan de gelovige joden en de gelovige heidenen uit alle natiën tot elkaar gebracht worden. Stellig vormt datzelfde slachtoffer van Jezus voor de „zonden der wereld” in onze tijd de basis voor de eenwording van het kleine overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare” aardse schapen uit alle natiën, stammen, volken en talen. Er moet in deze tijd, nu Jehovah’s Juiste Herder zijn andere schapen aan zijn rechterhand bijeenvergadert, tussen deze grote schare andere schapen en het geestelijke Israël geen segregatie bestaan. „Het zal worden één kudde, één herder”, zei de Juiste Herder Jezus Christus (Joh. 10:16; Matth. 25:31-40). Er móet in de ene kudde onder de Juiste Herder Jezus Christus wel christelijke harmonie, eenheid en een vreedzame toestand bestaan, „want hij is onze vrede”. Juist in verband met Zijn belofte alle natiën te doen beven ten einde de kostbaarheden, de begeerlijke dingen, van alle volken naar Zijn huis van aanbidding te doen komen, zegt Jehovah: „Te dezer plaatse zal ik vrede geven, spreekt Jahwe der heirscharen” (Hag. 2:7-10, LV). Tot op de huidige dag zijn Satan en zijn demonen er niet in geslaagd de vervulling van deze profetie te verijdelen.
GEBED VOOR VREDE
8. Waar zullen wij in overeenstemming met Psalm 122:6-8 dagelijks om bidden, en waarom zou Jezus Christus niet het hoofd van een gemeente kunnen zijn die niet in dergelijke omstandigheden verkeert?
8 Wanneer wij werkelijk tot Gods heerlijkheid het welzijn van de organisatie op het oog hebben, moeten wij de God des vredes bidden of hij zijn volk in eenheid, harmonie en vrede wil bewaren. In onze dagelijkse gebeden zullen wij de woorden van de psalmist David in gedachten hebben: „Bidt Jeruzalem vrede toe: mogen wie u liefhebben, rust genieten; vrede zij binnen uw muur, rust in uw burchten. Om mijn broeders en mijn vrienden wil ik zeggen: vrede zij in u” (Ps. 122:6-8). In overeenstemming met dit gebed betekent de naam Jeruzalem „Het bezit van vrede” of „Vreedzaam gegrondvest”. Daar, op de plaats van Jeruzalem, was de priester Melchizedek koning van Salem, welke titel „Vredevorst” betekent. Jehovah God heeft gezworen dat zijn Zoon Jezus Christus voor eeuwig een priester-koning gelijk Melchizedek zou zijn. In overeenstemming hiermee zou een van de namen van Gods verheerlijkte Zoon Vredevorst luiden (Gen. 14:18-20; Ps. 110:1-4; Hebr. 6:20 tot en met 7:21; Jes. 9:5, 6). Hoe zou Jezus Christus terwijl hij zo’n titel draagt, als de Koninklijke Vredevorst het geestelijke hoofd van een gemeente kunnen zijn die — zoals in deze tijd en in voorgaande eeuwen met de christenheid het geval is geweest — door scheuringen en verwarring wordt gekenmerkt en door tweedracht, vijandschap, jaloezie, wedijver en sectarisme in heftige beroering wordt gebracht? Dit zou niet kunnen. Als Koning kan hij de vrede in de „gemeente, die zijn lichaam is”, echter met geweld doorvoeren en het blijkt dat hij deze daar ook handhaaft (Ef. 1:22, 23). Door bemiddeling van zijn engelen verwijdert hij de vredeverstoorders. — Matth. 13:41.
9. (a) Hoe verheerlijkte Paulus in Filippenzen 4:6, 7 de vrede brengende kracht van het gebed? (b) Waaraan zouden Gods gehoorzame dienstknechten, wanneer zij in overeenstemming met 1 Timotheüs 2:1-4 bidden, onder geen enkele regering ooit kunnen deelnemen?
9 De vrede brengende kracht van een uit het hart komend gebed verheerlijkend, schreef de apostel Paulus aan zijn geliefde christelijke broeders en zusters te Filippi: „Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” (Fil. 4:6, 7). De apostel had ook in gedachten dat de ware christenen op aarde onder wereldse politieke heersers moeten leven die Jehovah God niet smeken of zij in een vreedzame verhouding tot hem mogen staan en wier regeringen invloed uitoefenen op het leven van ware volgelingen van de Vredevorst. Daarom schreef Paulus aan de christelijke opziener Timotheüs de volgende aanmoedigende woorden: „Ik maan daarom allereerst aan, smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen betreffende alle soorten van mensen, betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden, opdat wij mogen voortgaan een kalm en rustig leven te leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst. Dit is goed en aangenaam in de ogen van onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen gered zullen worden en tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen” (1 Tim. 2:1-4, NW). Wanneer de gehoorzame dienstknechten van Jehovah God, onze Redder, op deze wijze bidden, kunnen zij nooit aan revoltes, revoluties, onlusten, opstanden, afscheidingen, samenzweringen en allerlei andere soorten van volksbewegingen, rustverstoringen of gewelddaden tegen personen die een hoge politieke positie of een hoog regeringsambt bekleden, deelnemen. Onder alle soorten van regeringen leiden getrouwe getuigen van Jehovah, zelfs wanneer hun werk is verboden en er verbodsbepalingen tegen zijn uitgevaardigd, een kalm en rustig leven.
10. Wat betekent het ’jagen naar vrede met allen’ voor hen die in de gemeente zijn, en van welke vrucht die men moet voortbrengen en van welke wijsheid die men moet bezitten, vormt dit een bewijs?
10 „Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand den Here zal zien”, luidt de aansporing in Hebreeën 12:14. Indien christenen ten opzichte van mensen buiten de gemeente vrede trachten na te jagen, dienen zij dit zeker ten opzichte van hen die in de organisatie zijn, hun eigen broeders en zusters die zich aan God hebben opgedragen, te doen. Wij dienen nooit uit het oog te verliezen dat vrede tot de vruchten van Gods geest, die wij tot volledige rijpheid moeten laten komen, behoort (Gal. 5:22). Het vormt er een bewijs voor dat men hemelse wijsheid bezit en beoefent, want „de wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam” (Jak. 3:17). Een hiermee instemmende spreuk luidt: „Welzalig de mens die wijsheid vindt”. Waarom? Omdat ’haar wegen liefelijke wegen zijn en al haar paden vrede’. — Spr. 3:13-17.
11. Hoe verklaart Paulus dat de gemeente door vrede één wordt gemaakt, en wie verdienen het derhalve niet zich in de gemeente te bevinden?
11 Ja, de christelijke gemeente van Jehovah’s getuigen wordt door het ontbreken van interne twisten, onenigheden en ongeregeldheden, één gemaakt. Ten getuige hiervan schrijft Paulus: „Bekleedt u bij dit alles echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid. Dat ook de vrede van de Christus in uw hart [verblijfplaats van onze beweegredenen] heerse, want gij werdt hiertoe [tot de vrede] immers in één lichaam [niet in twee of meer door verdeeldheid gescheiden lichamen] geroepen” (Kol. 3:14, 15, NW). Wanneer wij de vrede voortdurend najagen, zal ze voor hen die Gods geest bezitten, als een band dienen welke één maakt. Paulus bracht dit als volgt onder woorden: Wandel zo „dat gij u de roeping waarmee gij werdt geroepen, waardig toont, met volledige ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid, lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend, er ernstig naar strevend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band des vredes. Eén lichaam [onder Christus] is er en één geest” (Ef. 4:1-4, NW). Wanneer men moedwillig en boosaardig onrust zaait, wandelt men niet zodanig dat men zich het voorrecht zich in de christelijke gemeente van de God des vredes te bevinden, waardig toont. — Rom. 16:17, 18.
EEN UITWERKING VAN DE THEOCRATISCHE REGELING
12. (a) Waaraan moeten wij ons vanwege de geboorte van Gods koninkrijk niet overgeven? (b) Wat moeten wij om leven en vrede te kunnen genieten, bedenken, en waarom?
12 De feiten wijzen uit dat wij sinds 1914 onder Gods koninkrijk, dat in dat jaar in de hemelen werd geboren, leven. Dit is onder hen die God en het leven liefhebben een oorzaak van grote vreugde geweest en dat dient het ook te zijn. Het vormt echter geen reden om op hebzuchtige, onattente en materialistische wijze te gaan eten en drinken, waardoor wij anderen aanstoot zouden kunnen geven en hen in geestelijk opzicht zouden kunnen afbreken. Het genieten van de voordelen van Gods langverwachte koninkrijk betekent veel meer dan een overmatige, de zinnen vertroebelende eet- en drinkpartij. „Want”, zo zegt Paulus, „het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door den heiligen Geest. Zo laten wij dan najagen hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af” (Rom. 14:17, 19, 20). De gezindheid van ons zelfzuchtige vlees behoort niet tot het christelijke doel dat wij najagen, maar wel het aankweken van de vruchten van Gods geest. Als wij het leven liefhebben en goede dagen onder Gods koninkrijk willen zien, zullen wij op de volgende waarschuwing acht slaan: „Het bedenken des vleses betekent de dood, maar het bedenken des geestes leven en vrede; omdat het bedenken des vleses vijandschap [ontbreken van vriendschap] met God betekent, want het is niet in onderworpenheid aan de wet van God, noch kan het dat trouwens zijn. Daarom kunnen zij die in overeenstemming met het vlees zijn, God niet behagen” (Rom. 8:6-8, NW). Wees derhalve geestelijk gezind; sta in een vreedzame verhouding tot God.
13. Wat betekende het voor de gemeente van onderdanen van Gods koninkrijk dat het in 1914 zijn macht begon uit te oefenen, en wanneer kon dit als een vervulling van Jesaja 60:17 van hen worden gezegd?
13 In plaats dat er in 1914, toen Gods koninkrijk in de hemelen zijn macht begon uit te oefenen, een tijd van loszinnige vrolijkheid werd ingeluid, hield deze belangrijke gebeurtenis in dat er in de zich op aarde bevindende gemeente van de onderdanen van het Koninkrijk een strengere werkwijze moest worden doorgevoerd. Toen er in de oudheid geen menselijke koning in Israël was, was iedere Israëliet gewoon te doen wat in zijn eigen ogen juist was, maar toen God hun verzoek inwilligde en hun een menselijke koning gaf, kwam er, precies zoals Jehovah had gewaarschuwd, een verandering in die persoonlijke, ongecontroleerde vrijheid in hun doen en laten (Richt. 21:25; 1 Sam. 8:9-18). Jehovah’s hedendaagse getuigen kregen met deze strengheid te maken toen zij in 1919 — de tijd waarin zij zich na de verwoestende eerste Wereldoorlog reorganiseerden — theocratische werkwijzen en regelingen in hun gelederen doorvoerden. Dit was vooral sinds 1938 het geval, nadat in het tijdschrift De Wachttoren het uit twee delen bestaande artikel getiteld „Organisatie” was verschenen, dat op de bijbeltekst Jesaja 60:17 was gebaseerd. Volgens de vertaling van Rotherham luidt deze tekst: „In plaats van brons zal ik goud brengen en in plaats van ijzer zal ik zilver brengen en in plaats van hout brons en in plaats van stenen ijzer; en ik zal het opzicht over u [Gods symbolische hoofdstad of organisatie] aan voorspoed opdragen en het instellen van uw werkzaamheden aan rechtvaardigheid”.
14. Hoe had het instellen van de theocratische regeling vooruitgang tot gevolg, en wat moeten allen die het leven liefhebben derhalve loyaal ondersteunen en handhaven?
14 Zoals in deze profetie was voorzegd, had het feit dat de theocratische werkwijze vanaf 1938 volledig onder Jehovah’s getuigen op aarde werd ingesteld, vooruitgang tot gevolg. Ja, er viel als resultaat een aanmerkelijke vooruitgang te bespeuren. Het droeg tot grote vrede bij en vormde een middel waardoor de vrede in de organisatie gehandhaafd kon worden. De werkmethoden en gedragsregels die op de gehele aarde in de 175 landen waar Jehovah’s getuigen thans in vervulling van Matthéüs 24:14 het verheugende nieuws van Zijn koninkrijk prediken, werden doorgevoerd, werden erdoor gestandaardiseerd en ongelijke werkmethoden, verwarring, verschillen en wanorde werden hierdoor uit de zich over de gehele aarde uitstrekkende organisatie verwijderd. Het vergemakkelijkte ook de vervulling van Gods liefdevolle belofte aan zijn op een vrouw gelijkende organisatie: „Al uw kinderen zullen van den HERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn” (Jes. 54:13, SV). In hun oprechte krachtsinspanningen vrede na te jagen, zullen allen die het leven liefhebben derhalve loyaal de theocratische wijze waarop de organisatie is georganiseerd, ondersteunen en handhaven.
15. Hoe is deze bestuurswijze, zoals door Paulus in 1 Korinthe 14:26, 29-33 wordt uiteengezet, ook op de gemeentevergaderingen van toepassing?
15 Deze theocratische of in overeenstemming met Gods bepalingen zijnde bestuurswijze van de aangelegenheden van de organisatie, is ook van toepassing op het leiden van de vergaderingen van de christelijke gemeente en het programma voor degenen die zulke vergaderingen bezoeken. Paulus, een lid van het theocratische besturende lichaam, was er op tegen dat er wanordelijke vergaderingen of vergaderingen waarin geen goede samenhang kenbaar was, die geen gecontroleerd programma hadden en waar onsamenhangende dingen gezegd en gedaan mochten worden zonder dat deze werden verklaard of begrepen, werden gehouden. Hij zei: „Alles moet tot stichting geschieden. Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen. Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen. Want gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking er door ontvangen. En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen, want God is geen God van wanorde, maar van vrede”. — 1 Kor. 14:26, 29-33.
16. Wat moeten wij, zoals David en Petrus met klem betoogden, in het najagen van vrede bedwingen, en hoe?
16 Ten behoeve van de eenheid, harmonie en vredige rust van de gemeente moeten wij er speciaal op letten onze tong en lippen te bewaken. Zei de psalmist David niet vlak nadat hij had gevraagd wie behagen schepte in het leven en genoeg dagen liefhad om het goede te zien: „Bewaar uw tong voor het kwade en uw lippen voor het spreken van bedrog”? (Ps. 34:13) Ja! En haalde de apostel Petrus die woorden van David niet aan nadat hij zijn christelijke broeders en zusters de raad had gegeven: „Geen onrecht met onrecht vergeldend of smaad met smaad, maar integendeel, een zegen schenkend, daar gij tot deze handelwijze werdt geroepen, opdat gij een zegen zoudt beërven”? (1 Petr. 3:9, NW) Ja! Met de tong en de lippen kunnen wij onrecht met onrecht vergelden. Met de tong en de lippen kunnen wij degenen smaden die ons smaden. Met de tong en de lippen kunnen wij in plaats hiervan echter ook een zegen schenken, zelfs aan degenen die ons onrecht aandoen of smaden. Het schenken van een zegen heeft een betere uitwerking: het is een zacht antwoord, waardoor de grimmigheid wordt afgekeerd (Spr. 15:1) en het schenkt op zijn minst degene die de zegen uitspreekt, geestelijke voordelen. Het behoedt hem ervoor als de onrecht bedrijvende of smadende spreker te worden en draagt tot de vrede in de organisatie bij. Willen wij de vrede najagen, dan wordt er dus onvermijdelijk van ons verlangd dat wij onze tong weerhouden van wat schadelijk is en onze lippen van bedrieglijke woorden. Wij moeten onszelf eenvoudig verbieden te lasteren, kwaad te spreken en te smaden.
17. Wat is hier de beste bescherming tegen, en waarom is het najagen van vrede hier niet tegengesteld aan?
17 De beste bescherming hiertegen vormt het onderwijzen en prediken van de kostbare waarheden over Gods koninkrijk, en dit zowel in onze vergaderplaatsen als daarbuiten, in het openbaar en van huis tot huis. Vergist u niet: Godvruchtige vrede houdt geen inactiviteit, onbezorgde rust en luiheid in. De God des vredes heeft zijn georganiseerde volk, zijn getuigen op aarde, een inspannend werk te doen gegeven, dat erin bestaat alle natiën op de gehele bewoonde aarde vóór hun rampspoedige einde in Armageddon, een getuigenis over Hem en zijn regerende Zoon Jezus Christus te geven.
18. (a) Welk uiterst belangrijke feit betreffende het te verrichten werk erkennen Jehovah’s getuigen ongeacht hun afkomst? (b) Welk bevel van Jezus gehoorzamen zij derhalve, en als een vervulling van welke profetie over vrede en broederschap?
18 Alle getuigen die zich aan God hebben opgedragen, van welke nationaliteiten, volken, huidskleuren of talen zij ook zijn, moeten aan dit werk deelnemen. Zij kunnen dit werk niet in eenheid verrichten wanneer zij onderling, wegens uiterlijke, door de natuur veroorzaakte verschillen, strijden en twisten. Zij moeten vreedzaam met elkaar samenwerken. Opdat zij hun door God opgedragen getuigeniswerk over de gehele aarde in eenheid ten uitvoer kunnen brengen, moet er ongeacht tot welk ras of tot welke natie, stam of gemeente zij behoren, vrede onder hen heersen. Daar Jehovah’s getuigen zich van dit buitengewoon belangrijke feit bewust zijn, gehoorzamen zij het gebod van Jehovah’s Voornaamste Getuige, Jezus Christus: „Houdt vrede onder elkander” (Mark. 9:50). Zij brengen hun daden en krachtsinspanningen in overeenstemming met het schitterende visioen dat in Jesaja 2:1-4 over deze internationale vrede en broederschap in de verenigde aanbidding van Jehovah God, wordt gegeven. Daarom is hun getuigeniswerk zo voorspoedig. — Jak. 3:18.
19. (a) Voor welke strijd zijn zij bewapend, en hoe? (b) Naar wie zoeken zij bij hun van-huis-tot-huis-werk, maar wie verlaten zij?
19 Overal waarheen zij met de Koninkrijksboodschap gaan, kweken zij de blijvende vrede aan die Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid zal sieren. Zij zijn alleen maar voor een geestelijke oorlog gewapend, niet voor een bloedige oorlog met vlees en bloed. Daarom rusten zij zich toe zoals de apostel Paulus hun had opgedragen, hierbij „de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes” (Ef. 6:11-15). Zij zoeken bij hun van-huis-tot-huis-werk naar degenen die zich graag in vrede met God willen verheugen. Jezus Christus heeft hun hier in de volgende bewoordingen de opdracht toe gegeven: „In ieder huis waar gij binnentreedt, zij uw eerste woord: Vrede aan deze woning. Als daar een vredelievend mens woont zal uw vrede op hem blijven rusten. Zo niet, dan zal hij tot u terugkeren” (Luk. 10:5, 6, KB; Matth. 10:12, 13). Als blijkt dat de huisbewoner vrede haat, verlaten zij het huis. Zij stellen er geen belang in op religieus gebied met Jehovah’s vijanden ruzie te maken.
20. Waarom blijven zij zich ondanks religieuze vervolging verheugen, en welke zekere hoop koesteren zij met betrekking tot vrede?
20 Toch ontmoeten zij veel religieuze vervolging op hun weg. Ondanks dit alles blijven zij zich verheugen. „Voor wie tot vrede raden, is er vreugde” (Spr. 12:20). Zij zijn op de hoogte van Gods belofte dat allen die het hun op onrechtvaardige wijze moeilijk maken, in Armageddon vernietigd zullen worden (2 Thess. 1:6-10). Zij putten kracht en troost uit de zekere hoop dat zij als beloning voor het voortdurend najagen van vrede, deze vrede na Armageddon in de door Jehovah God, de rechtvaardige Rechter, beloofde nieuwe wereld, in eindeloze mate zullen ontvangen. God zal „een ieder vergelden . . . naar zijn werken: hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, . . . maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt”. — Rom. 2:6-10.
21. In antwoord op welke geïnspireerde vraag moet een ieder van ons weten waar hij staat, en wat zullen wij dienovereenkomstig zoeken en najagen?
21 Kan een ieder van ons nu de onder goddelijke inspiratie opgetekende vraag „Wie is de man die in het leven behagen schept, die genoeg dagen liefheeft om het goede te zien?” bevestigend beantwoorden? Laten wij, wanneer dit het geval is, dan op Jehovah Gods wijze pogingen doen vrede te zoeken en die na te jagen.