Het huis met heerlijkheid vervullen
„En Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt [Jehovah] der heerscharen.” — Hag. 2:8, NBG, Da.
De volgende toespraak werd op zondagmorgen, 16 juli 1953, de laatste dag van de door Jehovah’s getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij in het Yankee Stadion, New York, uitgesproken door de vice-president van het „Watch Tower Bible and Tract Society” voor een gehoor van 131.419 congresgangers.
1. Wat is het huis dat met heerlijkheid vervuld zou worden, en overeenkomstig welke belofte?
HET huis dat met heerlijkheid vervuld zou worden, was een tempel die aan Jehovah der heerscharen was opgedragen. Hij beloofde het huis met heerlijkheid te vervullen. Zijn belofte om dat te doen, zette de kroon op een profetie welke voor alle natiën van het grootste belang is. „Want aldus zegt Jehovah der heerscharen: Nog eenmaal, het is een korte tijd, en ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge land schokken; en ik zal alle natiën schokken, en de wens aller natiën zal komen; en ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt Jehovah der heerscharen.” — Hag. 2:6, 7, Da; 2:7, 8, Statenvert.
2, 3. Wat was de historische achtergrond waartegen deze profetie voor de eerste maal werd uitgesproken?
2 Deze profetie, welke meer dan vier en twintig eeuwen geleden werd uitgesproken, had destijds als achtergrond een bescheiden tempel, die minder dan een maand in aanbouw was. Hij werd gebouwd op de plaats van de vorige tempel van koning Salomo daar op de berg Moria in Jeruzalem. Nadat Salomo’s tempel in 607 v. Chr. door de Babyloniërs was vernietigd, had die heilige plaats zeventig jaar lang woest gelegen, de gehele stad had woest gelegen, het gehele gebied van het koninkrijk Juda had woest gelegen zonder mens en zijn huisdieren. Het was een van God afkomstig oordeel tegen de natie omdat ze het verbond dat Jehovah God bij de berg Sinaï door bemiddeling van Mozes met hun voorvaderen had gesloten, lange tijd voortdurend hadden geschonden (Lev. 26:27-35; 1 Kon. 9:6-9). Nu had een overblijfsel van de gekastijde Israëlieten hun God Jehovah de weg voor hen laten openen opdat zij hun gevangenschap in Babylon de rug konden toekeren en naar hun eigen land konden terugkeren. Met welk doel? Voornamelijk met het doel Jehovah’s huis te herbouwen op de plaats waar de oude tempel had gestaan, opdat zijn ware aanbidding wederom in het leven geroepen en aldaar beoefend zou worden. Wegens tegenstand van de zijde van vijanden en doordat de Perzische regering, die was misleid, tussenbeide kwam, had het herstelde overblijfsel der Israëlieten het voornaamste doel waarvoor zij in hun eigen land waren hersteld, uit het oog verloren. Zij werkten niet langer aan de tempel en lieten hem liggen, terwijl zij er nauwelijks aan waren begonnen, hetgeen tot schande strekte van hun God Jehovah. — Luk. 14:29, 30.
3 Omdat zij aldus verkozen liever een mens als regeerder te gehoorzamen dan God, genoten zij gedurende de zestien jaren waarin Jehovah’s huis verwaarloosd lag, geen voorspoed. Toen vervulde Jehovah God, ten einde de Joodse landvoogd Zerubbabel en de Levietische hogepriester Jozua en het gehele herstelde overblijfsel aan te sporen, zijn profeet Haggaï met zijn heilige geest en liet Haggaï hen aanmoedigen het tempelwerk te hervatten als vervulling van hun plechtige gelofte aan God. Met geloof in God nam het overblijfsel het tempelwerk wederom ter hand. Ongeveer een maand later, toen de dingen vorm begonnen aan te nemen, werd Haggaï door Gods geest geïnspireerd de electriserende profetie uit te spreken die zo juist is aangehaald. — Hag. 1:1 tot 2:10.
4. Waardoor wordt aangetoond of Haggaï’s profetie ten aanzien van de stoffelijke tempel van Jeruzalem werd vervuld, en wat deed God in 1919 voor zijn volk en met welk doel?
4 Haggaï’s profetie werd nimmer werkelijk vervuld ten aanzien van de tempel waarvan de bouw vier jaar later door de landvoogd Zerubbabel werd voltooid, noch ten aanzien van Herodes’ tempel, welke na die van Zerubbabel kwam, ook al bezocht Jezus Christus die tempel en leerde hij in de tempelhoven er van. De tempelpriesterschap en andere Joodse religieuze leiders stonden niet toe dat die tempel door bemiddeling van Jezus Christus en zijn apostelen met enige heerlijkheid werd vervuld. In 70 (n. Chr.) lieten de Romeinen hem ten prooi vallen aan de vlammen en werd hij vernietigd. Hij zal nimmer worden herbouwd opdat Haggaï’s profetie in die tempel haar vervulling zou kunnen hebben. Doch in 1919, minder dan zes maanden na het einde van de eerste Wereldoorlog, deed Jehovah God iets wat overeenkwam met de door hem teweeggebrachte herstelling van het Joodse overblijfsel uit Babylon destijds in 537 v. Chr. Hij bevrijdde een overblijfsel van zijn gezalfde getuigen uit de macht van een groter Babylon, de wereldorganisatie van de Duivel, die gedurende de eerste Wereldoorlog op gewelddadige wijze de hand op Jehovah’s getuigen had gelegd en hen tegen hun wil had gevangen genomen. Het doel waarvoor God hen bevrijdde, was hetzelfde als in het geval van het Joodse overblijfsel in de dagen van de profeet Haggaï — tempelwerk. Zolang het herstelde overblijfsel van gezalfde getuigen van Jehovah zich op dit tempelwerk zou concentreren, zou het stellig geestelijke voorspoed genieten.
5. Wat zijn de feiten omtrent Gods troon en voetbank, waardoor een stoffelijke tempel in deze tijd totaal overbodig wordt gemaakt?
5 Wat zou dit tempelwerk zijn? Niet de oprichting van een letterlijke tempel van aardse materialen hetzij te Jeruzalem of op Columbia Heights 124, Brooklyn, New York, of waar dan ook. Zulk een letterlijke tempel is in deze tijd niet nodig. Zulk een tempel zou bijzonder ontoereikend zijn als Gods huis. ’Alzo zegt Jehovah: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats Mijner rust?’ (Jes. 66:1) De hemelse troon van Jehovah werd zinnebeeldig voorgesteld door het verzoendeksel op de ark des verbonds, die in het heilige der heiligen van de tempel van Jeruzalem stond. Bovenop het verzoendeksel bevonden zich twee gouden cherubs die met uitgestrekte vleugels met hun aangezicht naar het midden van het deksel stonden toegekeerd. Hier werd Jehovah zinnebeeldig voorgesteld als tronend te midden van de cherubs, en het licht van zijn heerlijkheid, het Shekinah-licht genaamd, verlichtte het anders onverlichte heilige der heiligen van de tempel. Van daaruit communiceerde Jehovah met zijn volk Israël. Doch die dingen waren slechts symbolen. Gods ware troon is in de hemelen. Daar regeert hij als de universele souverein; en de aarde, waar eens zijn stoffelijke tempel stond op de berg Moria, is voor hem als een voetbank welke door hem wordt gebruikt om op zijn hooggezetelde troon te stappen en deze te bestijgen.
6. Hoe bad Salomo om aan te tonen dat hij besefte dat de tempel die door hem werd opgedragen, ontoereikend was, en waarom was het toch juist het aangezicht naar de tempel toe te keren wanneer men tot God bad?
6 Geen door mensen gemaakte tempel, hoe groot de afmetingen ook mogen zijn, kan als huis voor de Allerhoogste God dienen of hem bevatten. Dit besef vervulde Salomo met ontzag. Toen hij de prachtige tempel die hij had gebouwd, opdroeg en toen de heerlijkheid van Jehovah het huis vervulde met een wonderbaarlijke wolk, zeide Salomo in gebed tot hem: „Zou God dan waarlijk op aarde [in een stoffelijke tempel] wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb.” Salomo’s tempel kon onmogelijk de plaats van Jehovah’s werkelijke troon zijn. Niettegenstaande dat had God respect voor die tempel om wat er zinnebeeldig door werd voorgesteld en wat er door werd voorschaduwd voor de toekomst, en hij hield een waakzaam oog op die tempel en verbond zijn onvergelijkelijke naam er aan. Hij zeide tot Salomo: „Ik heb dit huis dat gij gebouwd hebt, geheiligd door mijn naam daar voor altijd te vestigen, en mijn ogen en mijn hart zullen daar te allen tijde zijn” (1 Kon. 8:27-30; 9:3, 7, NBG). Omdat Jehovah aldaar op een vertegenwoordigende wijze aanwezig was, was het juist dat Israëlieten en ook vreemdelingen van goede wil het aangezicht naar de tempel toekeerden wanneer zij baden, net alsof zij letterlijk van aangezicht tot aangezicht tegenover hem stonden wanneer zij hem iets verzochten. Salomo bad: „Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israël niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal . . . als hij komen en bidden zal in dit huis [in de richting van dit huis]; hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.” — 1 Kon. 8:30-43, Da.
7. Door welke woorden van Stefanus en vervolgens van Paulus wordt aangetoond dat God in geen enkele door mensen gemaakte tempel op vertegenwoordigende wijze woont?
7 De tijd van zulke symbolen is nu voorbij en er zal nooit wederom een tempel van Jehovah op de berg Moria worden gebouwd en het zal niet nodig zijn de Mohammedaanse „Rotskoepel” te verwijderen enkel en alleen om op die plaats een tempel te bouwen zoals in Ezechiëls visioen wordt afgebeeld (Ezech. 40:1 tot 46:24). Hoe tegengesteld aan de Heilige Schrift is het dan wanneer welke religie maar ook basilieken, kathedralen en kerken bouwt om een huis te hebben voor wat zij „de hostie” noemen, die, volgens de bewering van de priester, door hem in God kan worden veranderd! Noch door middel van zulk een „hostie” noch door middel van enige andere voorstelling woont de Allerhoogste God thans in een tempel die met mensenhanden is gemaakt. De Christelijke martelaar Stefanus maakte dit duidelijk aan het Joodse Sanhedrin van Jeruzalem toen Herodes’ tempel nog bestond, zeggende: „[Koning] Salomo bouwde een huis voor hem. Doch de Allerhoogste woont niet in huizen die met handen zijn gemaakt; zoals de profeet zegt: ’De hemel is mijn troon, en de aarde is mijn voetbank. Wat voor soort van huis zult gij voor mij bouwen? zegt Jehovah. Of wat is de plaats voor mijn rust? Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, nietwaar?’” Jaren later herhaalde de apostel Paulus deze waarheid tot de heidense Atheners, zeggende: „De God die de wereld en alles wat er in is, heeft gemaakt, Deze, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels die met handen zijn gemaakt, noch wordt hij door mensenhanden verzorgd alsof hij iets nodig had, omdat hij zelf aan alle personen leven en adem en alle dingen geeft” (Hand. 7:47-50; 17:24, 25, NW). Zij die belijden Christenen te zijn en die er door de een of andere redenering toe zijn gebracht bij te dragen tot het bouwen van dure, overversierde religieuze gebouwen, dienden deze waarheid reeds te weten, maar dit is niet het geval.
8. Wat voor soort van tempel alleen konden de mensen voor God bouwen, maar wat voor soort van tempel wordt nu door hem zelf gebouwd?
8 Laten dezulken even pauzeren om Gods vraag te overdenken: „Wat voor soort van huis zult gij voor mij bouwen? en welke plaats zal mijn rust zijn? Want al deze dingen heeft mijn hand gemaakt, en aldus zijn al deze dingen ontstaan, zegt Jehovah” (Jes. 66:1, 2, AS). Wat voor soort van huis de mens ook moge opbouwen, het moet van materialen of grondstoffen zijn die God reeds heeft gemaakt. Dat is het soort van huis dat een ieder in stoffelijk opzicht zou kunnen bouwen. Zulk een plaats waarin God zinnebeeldig gesproken, zou rusten, wordt niet langer door hem aanvaard. Hij zelf is bezig een werkelijke tempel te bouwen uit geheel nieuw materiaal dat menselijke architecten niet kunnen gebruiken. Deze tempel wordt opgetrokken uit 144.000 en Eén stenen, geen stenen die door de mens zijn opgegraven, bijgewerkt en op hun plaats zijn gelegd, maar „levende stenen”, van wie een ieder een „nieuwe schepping” is, een ieder een levend, met verstand begaafd nieuw schepsel van God, terwijl Jezus Christus, zijn Zoon, de „hoeksteen van het fundament” is. Deze tempel is een ’geestelijk huis met het doel een heilig priesterschap te vormen, ten einde geestelijke offers op te dragen die door bemiddeling van Jezus Christus voor God aanvaardbaar zijn’ (1 Petr. 2:4-6 en 2 Kor. 5:17 en Ef. 2:20-22, NW). Dit is de werkelijke tempel die werd voorschaduwd door de tempel welke Salomo bouwde en die welke door de landvoogd Zerubbabel werd herbouwd. Dit is de tempel waarop de ogen van Jehovah God rusten en waar zijn hart is. Aan deze tempel heeft hij zijn heilige naam verbonden.
GODS AFDALEN TOT HET NIVEAU VAN DE MENS
9. Indien God zich niet verwaardigt in deze tijd naar indrukwekkende, door mensen gemaakte tempels te kijken, wat zouden wij dan geneigd zijn van ons zelf te denken, vooral met het oog op het feit dat wij met betrekking tot andere dingen zo klein zijn?
9 In de tijd toen de koningin van Scheba Salomo’s tempel bekeek, was deze adembenemend vanwege zijn pracht. Sommige religieuze bouwwerken in deze tijd zijn zeer indrukwekkend van architectonisch standpunt uit bezien. Indien de Allerhoogste God zich thans niet verwaardigt naar zulke gebouwen te kijken of er op vertegenwoordigde wijze in te wonen, hoeveel te min zou hij afdalen tot het niveau van de mens zodat hij nota zou nemen van een man of vrouw op aarde? Zo zouden wij geneigd zijn te denken. Wij zelf zijn zo onbeduidend, en zo voelen wij ons vooral wanneer wij geen grote naam voor ons zelf in de wereld maken of niet zulk een vooraanstaande positie bekleden of geen macht hebben, maar slechts nederig, niet aanmatigend, betrekkelijk onopgemerkt zijn, datgene doen wat algemeen of gewoon is en nimmer wijd en zijd vermaard of beroemd worden. Hoe oneindig klein zijn wij individueel voor God! Stelt u zich onze aarde voor, gereduceerd tot de grootte van een weegschaal van een balans. Op deze weegschaal ligt een dun laagje fijn stof, net genoeg om de glans van de schaal weg te nemen en deze dof te maken. Welnu, alle natiën met hun gehele bevolking, zijn precies gelijk dat fijne stof, zo licht dat het gewicht er van niet wordt opgemerkt of niet te meten is behalve met een microbalans. Een ieder van ons is nu zo’n heel klein deeltje stof. Jehovah herinnert ons hieraan, zeggende: „Ziet, de volken [natiën] zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal.” — Jes. 40:15, AS.
10. Waarnaar kijkt Jehovah liever dan naar door mensen gemaakte tempels, zoals hij door middel van Jesaja 66:1, 2, 5 zegt?
10 Luister niettegenstaande naar Jehovah’s woorden die tot uitdrukking brengen waarnaar hij liever kijkt dan naar een luisterrijke met handen gemaakte tempel: „Aldus zegt Jehovah: De hemel is mijn troon, en de aarde is mijn voetbank: wat voor soort van huis zult gij voor mij bouwen? en welke plaats zal mijn rust zijn? Want al deze dingen heeft mijn hand gemaakt, en aldus zijn al deze dingen ontstaan, zegt Jehovah: maar naar deze mens zal ik kijken, zelfs naar hem die arm [bedroefd, Da] is en een berouwvolle geest heeft, en die voor mijn woord beeft.” Omdat zij ontzag voor Zijn woord hebben, richt hij zijn woord tot hen en belooft hun vreugde door de openbaring van zijn heerlijkheid, zeggende: ’Hoort het woord van Jehovah, gij die voor zijn woord beeft: Uw broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams wil, zeggen: Dat Jehovah zijn heerlijkheid tone, opdat wij uw vreugde aanschouwen. Maar zij zelf zullen beschaamd staan.’ — Jes. 66:1, 2, AS; 66:5, NBG.
11. Voor wie heeft Jehovah, volgens Jesaja 57:13-16, consideratie ondanks zijn hoogheid, enz.?
11 Denkt u eens in! Ondanks dat Jehovah zo hoog, zo verheven, zo eeuwig en zo heilig is, heeft hij zoveel consideratie dat hij nota neemt van hen die gebroken van hart zijn over zonde en dwaling en die nederig en berouwvol zijn. Wij behoeven nimmer te denken dat wij zo weinig te beduiden hebben en zo klein en onwaardig zijn, dat de Allerhoogste God nimmer aandacht aan ons zou schenken of er nimmer de tijd voor zou nemen om nota van ons te nemen. Tot aanmoediging van ons zegt hij: „Wie bij Mij schuilt, zal het land beërven en mijn heiligen berg bezitten. [En men zal zeggen]: Verhoogt, verhoogt, bereidt den weg. Verwijdert de struikelblokken van den weg mijns volks. Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij den verbrijzelde en nederige van geest, om den geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven. Want Ik zal niet altoos twisten noch voor eeuwig toornig zijn, anders zou de geest voor mijn aangezicht bezwijken, [en de zielen, die ik gemaakt heb]” (Jes. 57:13-16, NBG, Statenvert.). De hoge, verheven en eeuwige God kijkt liever naar zulke bedroefden die een verbrijzelde, berouwvolle en nederige geest hebben dan naar opgesmukte door mensen gemaakte tempels.
12. Wie hadden in 1919 een geest zoals juist is beschreven, en hoe vervulde Jehovah die profetie ten behoeve van hen?
12 Omdat het overblijfsel van zijn gezalfde getuigen na hun gevangenschap in het mystieke Babylon gedurende de eerste Wereldoorlog zulk een berouwvolle, nederige geest had, daalde Jehovah God tot hun niveau af ten einde nota te nemen van hun droefheid en hij bevrijdde hen in 1919. Zij beefden voor zijn Woord en hadden er respect voor in plaats van voor menselijke overleveringen en waren altijd bezorgd dat zij er van beroofd zouden worden en niet zouden doen wat het zegt. Daarom verhoogde en bereidde Jehovah een weg voor hen opdat zij naar theocratische vrijheid konden vluchten. Hij verwijderde de struikelblokken van hun weg en leidde hen uit het mystieke Babylon en bracht hen naar zijn pasgeboren land van theocratie en naar zijn heilige berg van aanbidding, alwaar zij mochten deelnemen aan tempelwerk.
13, 14. Hoe heeft de Christenheid Jehovah verlaten, en welke toestand waarin de natiën verkeren, bewijst dat hij thans in zijn heilige tempel is?
13 De Christenheid heeft Jehovah verlaten en heeft zijn heilige berg van aanbidding vergeten en heeft gemene zaak gemaakt met de natiën van deze wereld. Daarom zal ze in hun bestemming delen en in de strijd van Armageddon met hen worden vernietigd (Jes. 65:11-15). Doordat de natiën zich zo bezorgd maken over de economische, militaire en politieke beheersing van de aarde, vergeten ze datgene wat in deze tijd van het voornaamste belang is, dat wij Jehovah God moeten dienen in zijn tempel, zijn geestelijke huis, dat wij veeleer liefhebbers van God moeten zijn dan liefhebbers van genoegens en de kracht moeten blijken te bezitten van godvruchtige toewijding in plaats van er slechts een vorm van te hebben (2 Tim. 3:1-5, NW). Ten einde Jehovah in zijn geestelijke tempel te aanbidden, richten wij ons aangezicht niet naar de aarde, niet naar een stad, hetzij Jeruzalem, Rome, of Mekka, en niet naar een religieus gebouw op aarde. Door bemiddeling van Christus, de hoeksteen van het fundament van Gods tempel van levende stenen, richten wij ons aangezicht hemelwaarts. Jehovah is thans in zijn heilige tempel, en de gehele aarde dient te kalmeren en stil te zijn om naar zijn Woord te luisteren (Hab. 2:20). Maar de natiën doen dit niet. Ze woeden wegens het feit dat hij als Koning in zijn heilige tempel regeert. Dat ze thans zo woeden, is het zichtbare bewijs voor het feit dat de verheven, ongeziene Jehovah in zijn tempel tegenwoordig is, want aldus wordt het woeden van de natiën in de profetie verklaart, wanneer ze zegt:
14 „En er waren luide stemmen in de hemel te horen, die zeiden: ’Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal tot in alle eeuwigheid als koning regeren.’ . . . ’Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, hij die is en die was, omdat gij uw grote macht hebt opgenomen en zijt begonnen als koning te regeren. Doch de natiën werden vergramd, en uw gramschap kwam, en de bestemde tijd . . . [om] te verderven die de aarde ruïneren.’ En het tempelheiligdom van God, dat in de hemel is, werd geopend, en de ark van zijn verbond werd in zijn tempelheiligdom gezien. En er deden zich bliksems en stemmen en donderslagen en een aardbevingen een grote hagel voor.” — Openb. 11:15-19, NW.
15. Waarom wordt er met dat visioen in Openbaring niet bedoeld dat de letterlijke ark van Gods verbond in 607 v. Chr. naar de hemel werd overgebracht?
15 De bestemde tijden der natiën, waarin ze de heerschappij over de gehele aarde zouden voeren, begonnen bij de verwoesting van Jeruzalem en haar tempel en haar land in 607 v. Chr. en hun 2520-jarige periode eindigde in 1914 (n. Chr.). Toen nam Jehovah God de Almachtige zijn grote macht op om door bemiddeling van zijn Christus als koning te heersen, niet slechts over Palestina, maar over de wereld. De natiën werden hierop toornig, en hun eerste vlaag van woede uitte zich in de eerste Wereldoorlog. Sedert die tijd moet Jehovah, volgens de Openbaring, in zijn heilige tempel in de hemel tegenwoordig zijn. Dat de ark van zijn verbond in zijn tempelheiligdom werd gezien, maakt dit zeker. De letterlijke, originele ark van Jehovah’s verbond verdween toen in 607 v. Chr. Salomo’s tempel door Babylon werd vernietigd. Waar ging ze naar toe? Niet naar de hemel, „voordat de heidense natiën de kans hadden haar te verontreinigen of te vernietigen,” zoals sommigen beweren. Zulke stoffelijke dingen beërven de hemel niet. De hemelen zijn Jehovah’s troon, en hij behoeft niet het gouden verzoendeksel van de ark te hebben om daarop tussen de twee gouden cherubs te zitten. Toen Jezus Christus uit de doden werd opgewekt en later opsteeg om in Gods tegenwoordigheid te verschijnen met de levenswaarde van zijn vergoten menselijke bloed, sprenkelde hij zijn offerandelijke bloed niet op de letterlijke, stoffelijke ark des verbonds zoals de Levietische hogepriester op de verzoendag placht te doen. Jezus bood Jehovah God de loskopende waarde van zijn bloed aan (Hebr. 9:11, 12, 24). Waarheen de letterlijke ark des verbonds ging, weten wij niet.
16. Wat bevatte volgens de geschiedenis, het heilige der heiligen in de herbouwde tempel te Jeruzalem?
16 Toen de tempel door de landvoogd Zerubbabel werd herbouwd, werd de ark des verbonds niet wederom in het heilige der heiligen geplaatst. In de dagen van Jezus was er in het heilige der heiligen van Herodes’ tempel geen ark des verbonds te vinden waarop de Joodse hogepriester eens per jaar het verzoenbloed kon sprenkelen. Het heilige der heiligen werd niet verlicht door een wonderbaarlijk Shekinah-licht en was ledig, behalve dat een grote steen zich in het midden er van bevond waar de hogepriester het gouden wierookvat plaatste waarop wierook werd gestrooid voordat het bloed van de offeranden die op de verzoendag werden gebracht, werd gesprenkeld. De Joodse Mishnah, Yoma, 5, II zegt: „Nadat de Ark werd weggenomen, bleef er sedert de tijd van de vroege Profeten een steen, en hij werd ’Shetiyáh’ [dat wil zeggen ’Fundament; Basis’] genoemd. Hij was drie vingerbreedten hoger dan de grond. Hierop placht hij [de Joodse hogepriester] [de vuurpot] te plaatsen.”
17. Wat werd er dan door te kennen gegeven dat Johannes de ark des verbonds in het tempelheiligdom zag, en wanneer werd dit een feit?
17 Toen de apostel Johannes dientengevolge zes en twintig jaar na de verwoesting van Jeruzalem in 70 n. Chr. de openbaring werd gegeven en hij Gods tempel in de hemel geopend zag, was de verschijning van de ark van zijn verbond in het heiligdom of heilige der heiligen een ongewone gebeurtenis. Er werd zinnebeeldig door voorgesteld dat Jehovah in zijn heilige tempel was en op zijn troon was gezeten zoals werd afgebeeld door het verzoendeksel van de ark. In het visioen volgde het openen van de tempel en de onthulling van de tegenwoordigheid van de ark nadat Jehovah zijn grote macht had opgenomen om door bemiddeling van Jezus Christus als Koning te heersen en nadat het begin van de gramschap der natiën tot uitdrukking was gebracht in de eerste Wereldoorlog, hetgeen in 1914 geschiedde. Dit is een bewijs te meer dat Jehovah sedert 1918 in zijn geestelijke tempel is. Daar dat het geval was, werd zijn tegenwoordigheid in de tempel een feit voordat het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen in 1919 uit het mystieke Babylon werd hersteld, opdat zij wederom tempelaanbidding zouden gaan beoefenen.
18. Wat zeide Jehovah met betrekking tot Zerubbabels tempel in vergelijking met Salomo’s tempel, en wanneer zou, volgens Paulus’ aanhaling, de tijd zijn waarin de profetie in vervulling zou gaan?
18 Dat in 1919 de tempelaanbidding wederom door het herstelde overblijfsel beoefend zou worden, werd voorschaduwd in Haggaï’s tijd toen de landvoogd Zerubbabel en de hogepriester Jozua de bouw van de tempel te Jeruzalem hervatten. Destijds beloofde de in aanbouw zijnde tempel niet veel te worden in vergelijking met de met goud belegde tempel van Salomo. Die dag der kleine dingen moest echter niet worden veracht. Jehovah beloofde dat de heerlijkheid van de herbouwde tempel die van Salomo’s tempel verre zou overtreffen. De hemel, de aarde, de zee en alle natiën zouden op vreselijke wijze worden geschokt, en „de wens aller natiën zal komen; en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt Jehovah der heerscharen” (Hag. 2:1-9, Da). Meer dan vijfhonderd jaar nadat Haggaï zijn profetie had uitgesproken, bracht de apostel Paulus de vervulling van Haggaï’s woorden van toepassing op een nog steeds in de toekomst liggende tijd, zeggende: „Toen [de tijd toen God bij de berg Sinaï door bemiddeling van Mozes het Wetsverbond met Israël sloot] heeft zijn stem de aarde geschokt, maar nu heeft hij beloofd, zeggende: ’Nog eenmaal zal ik niet alleen de aarde maar ook de hemel in beroering brengen.’ De uitdrukking nu ’Nog eenmaal’ duidt op de verwijdering van de dingen die worden geschokt als dingen die zijn geschapen, opdat de dingen die niet worden geschokt, kunnen blijven. Aangezien wij daarom een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, laten wij voortgaan onverdiende goedgunstigheid te hebben, door middel waarvan wij op aanvaardbare wijze heilige dienst voor God kunnen verrichten met godvruchtige vrees en ontzag” (Hebr. 12:26-28, NW). De verwijdering van de symbolische hemel en aarde geschiedde niet in de dagen van de apostel, doch thans hebben wij de aanwijzingen en bewijzen dat hun spoedige verwijdering ophanden is in onze tijd sedert 1914 n. Chr.
19. Hoe zijn de hemelen geschokt, en welke reden gaf Jehovah de aarde, het droge land en de zee om te schokken?
19 Het koninkrijk dat Jehovah in 1914 in de hemelen heeft opgericht doordat hij zijn grote macht opnam en zijn Christus op de troon plaatste, kan niet worden geschokt, kan derhalve niet worden verwijderd en zal gedurende deze periode waarin het universum wordt geschokt, intact blijven. Doch zowel alle zichtbare als onzichtbare delen van Satans wereldorganisatie, zinnebeeldig voorgesteld door de zee, het droge land, de aarde en de hemel, zijn vreselijk geschokt. Door de „oorlog in de hemel”, die in 1914 begon, werden de Duivel en zijn onzichtbare organisatie van demonenengelen geschokt en naar beneden geworpen zodat zij niet langer een plaats in Gods hemelen boven hebben, terwijl het pasgeboren Koninkrijk ongeschokt, onwrikbaar en zegevierend bleef staan. Wat het zichtbare gedeelte van de organisatie des Duivels betreft, de zee, het droge land en de aarde, deze ondergingen wat Jezus een „begin van smarten der ellende” noemde, namelijk, natie stond op tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk, voedseltekorten, pestilentiën, aardbevingen, en dit alles in een weergaloze mate. Alhoewel Jehovah God niet rechtstreeks veroorzaakte dat de natiën en koninkrijken zich in die eerste wereldoorlog begaven, welke voedseltekorten en pestilentiën teweegbracht, gaf hij alle natiën goede reden om te schokken. Hoe dat zo? Door in 1914 een einde te maken aan de „bestemde tijden der natiën”. Nauwelijks waren die bestemde tijden waarin de natiën zonder tussenkomst van zijn koninkrijk heerschappij over de aarde voerden, geëindigd of Jehovah richtte zijn koninkrijk op en legde het uitvoerende deel er van in handen van de Rechtmatige, Jezus Christus, de Zoon en Erfgenaam van koning David.
20. Waarom voorspelde dit geen goeds voor de natiën, en hoe handelden zij ten aanzien van Gods opgerichte koninkrijk?
20 Dit voorspelde geen goeds voor de natiën, want Jezus Christus zou over hen heersen met een ijzeren roede en hen in de strijd van Armageddon in stukken slaan. Er kwam dus voor de natiën een einde aan hun vrijheid van handelen en het gemakkelijke leven van voor 1914, en ze hadden reden voor hun toekomstige bestaan te vrezen. Thans moesten ze rekening houden met Gods koninkrijk. Het schokken van Satans hemelen, hetgeen leidde tot hun val naar de aarde, bracht hevige trillingen over op zijn aardse organisatie, en zijn natiën kwamen in beroering over de strijdvraag der wereldheerschappij. Ze wensten Jehovah’s Koning niet en ze woedden tegen Jehovah’s gezalfde getuigen, die overal de Schriftuurlijke betekenis van het jaar 1914 verkondigden. Aldus gaven de natiën blijk van hun woede tegen Gods opgerichte koninkrijk en tegen enige inmenging van de zijde van zijn Koning in hun aardse aangelegenheden.
21. Wat voor soort van nieuws predikten Jehovah’s getuigen tot de natiën, doch wat nog meer in verband met hen gaf de natiën reden te schokken?
21 Dit prediken van wat 1914 beduidde en dit bekendmaken van de naderende „dag der wrake van onzen God” was schokkend nieuws voor alle natiën. Maar het onverwachte te voorschijn komen van de Nieuwe-Wereldmaatschappij in 1919 en hun phaenomenale groei daarna diende er toe de natiën nog meer te schokken, niet alleen door verbazing maar ook door vrees, want dit was het concrete bewijs dat deze boodschap iets inhield en hier een onoverwinlijke beweging was, en dat de prediking door deze beweging, indien ze bewaarheid zou worden, het einde van alle natiën zou betekenen. Waarlijk, voordat Armageddon losbreekt en op gewelddadige wijze alle natiën verwijdert, zullen de hemelen, de aarde, de zee en alle natiën van Satans wereld in een zeer ontredderde toestand hebben verkeerd, in beroering zijn gebracht en zijn geschokt.
„DE WENS VAN ALLE NATIËN”
22. Wat zou volgens Haggaï’s zeggen komen als gevolg van het schokken van Satans wereld, en hoe werd dit in 1886 en in 1931 uitgelegd?
22 Haggaï zeide dat als gevolg van het door Jehovah veroorzaakte schokken van Satans wereld iets groots zou binnenkomen. Wat? „De wens van alle natiën zal komen.” Aldus luidt de King James Version, ook Darby’s vertaling. „En de lust van alle natiën zal binnenkomen,” zegt de vertaling door Rotherham. Eerst werd dit van toepassing gebracht op de komst van Gods onwrikbare koninkrijk. In 1886 publiceerde het Watch Tower Bible and Tract Society het boek getiteld „The Divine Plan of the Ages”. Op bladzijde 266 werd in dit boek het volgende gezegd: „De uiterste nood van de mens zal aldus Gods gelegenheid worden, en ’de wens van alle natiën zal komen’ — het Koninkrijk Gods, in macht en grote heerlijkheid. — Hag. 2:8.” (Zie ook in het Nederlands, „Het goddelijke plan der eeuwen,” blz. 267.) Vijf en veertig jaar later werd de toepassing van de profetie beperkt tot één persoon, Jezus Christus, de Koning. In het tijdschrift De Wachttoren, in zijn uitgave van april 1931, verscheen een artikel over „Zijn Tempel” en hierin werd het volgende gezegd (§33): „Christus Jezus, het Hoofd van den Christus, [moet] in de eerste plaats ’de lust aller volken’ zijn, wanneer zij hem zullen kennen, omdat hij Gods vertegenwoordiger is. Jezus Christus kwam tot den tempel als de plaatsvervanger van Jehova. Hij is het ’zaad van belofte’ en den wensch aller natiën en volken, al kennen zij hem nu nog niet.”
23. Op welke oude vertaling van de Bijbel was die vertolking in werkelijkheid gebaseerd, en waarom kon de hier beschreven gebeurtenis niet in 1918 geschieden?
23 Deze laatste vertolking was gebaseerd op de populaire King James Version, die Haggaï 2:7 (vers 8 in de Statenvertaling) in overeenstemming met de oude Latijnse Vulgaat vertolkte. De vertolking van de Vulgaat, zoals weergegeven door de katholieke Belgische Professoren Bijbel, luidt: „En komen zal de gewenschte aller volkeren.” In de Rooms-Katholieke liturgie wordt dit in de tijd van de Advent van toepassing gebracht op Jezus’ komst naar de aarde; niet op zijn komst tot de tempel. Er wordt begrepen dat zijn komst tot de grote geestelijke tempel van God voor oordeelswerk onzichtbaar is geschied in de lente van het jaar 1918. Maar Haggaï 2:8 is een profetie die spreekt over de herstellingsperiode van Gods volk en kan daarom niet worden teruggezet op het jaar 1918 voordat hun herstelling begon. In het geval van het toenmalige Joodse overblijfsel kon Haggaï 2:8 pas worden vervuld toen zij Gods huis hadden herbouwd. Ten gevolge van hun vrees en nalatigheid gedurende zestien jaar, bleek dit een en twintig jaar te zijn nadat zij uit Babylon waren teruggekeerd. In het geval van het geestelijke overblijfsel van tegenwoordig was de komst van datgene wat wenselijk was, eveneens niet van toepassing voordat zij in 1919 uit het mystieke Babylon werden hersteld en zelfs nog niet in dat jaar, toen zij juist aanvingen met het tempelwerk.
24. Waarom verbiedt de Hebreeuwse tekst zelf zulk een vertolking, en hoe vertolkte de Griekse Septuaginta derhalve het Hebreeuws?
24 Nog één opmerkenswaardig punt: De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst verbiedt dat Haggaï 2:8 van toepassing wordt gebracht op de Here Jezus bij zijn komst tot de tempel in 1918. Hoe dat zo? Op de volgende wijze: Alhoewel het woord dat met „wens” of „gewenschte” of „lust” is vertaald, in het enkelvoud staat, is het Hebreeuwse werkwoord dat dit woord vergezelt, in het meervoud. Eeuwen voor de Latijnse Vulgaat werd dit feit door Hebreeën die de Griekse Septuaginta vertaalden, opgemerkt. Derhalve vertolkten zij het enkelvoudige Hebreeuwse zelfstandige naamwoord in de collectieve betekenis en deden hun vertaling als volgt luiden: „En de uitverkoren dingen [of, voortreffelijke dingen] van alle natiën zullen komen.”
25. Hoe vertolken dientengevolge vrijwel alle moderne vertalingen de Hebreeuwse uitdrukking?
25 Vrijwel alle moderne vertalingen, Joodse, Katholieke en Protestantse, uit het Hebreeuws trachten de kracht van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst in overeenstemming met de Griekse Septuagintaa tot uitdrukking te brengen. De English Revised Version van 1884 vertolkte de Hebreeuwse tekst als volgt: „En ik zal alle natiën schokken, en de gewenste dingen van alle natiën zullen komen, en ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen.” De Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap van 1951, en ook de American Standard Version van 1901, en de Hebreeuwse Leeser Version van 1905 zeiden: „de kostbaarheden van alle volken (natiën)”; en de Hebreeuwse Soncino uitgave zeide: „de voortreffelijkste dingen van alle natiën”; de vertaling van Obbink en Brouwer, de Leidsche Vertaling en An American Translation zeiden: „de schatten van alle volkeren (volken; natiën)”; en Maredsous zeide: „de rijkdommen van alle volken.”
26. Hoe wordt door andere moderne vertalingen aangetoond dat deze dingen zouden binnenkomen als resultaat van het schokken?
26 Andere vertalingen geven te kennen dat het doel waarvoor Jehovah alle natiën schokte, was, dat deze dingen zouden binnenkomen. In overeenstemming met de Leidsche Vertaling en de Franse L’Ecole Biblique, luidt de Revised Standard Version van 1952: „En ik zal alle natiën schokken, zodat de schatten van alle natiën zullen binnenkomen, en ik zal dit huis met luister vervullen, zegt de HERE der heerscharen.” Moffatt gaat verder en luidt: „En alle natiën schokken totdat de schatten van alle natiën herwaarts zijn gebracht en mijn Huis hier is vervuld met luister (zegt de Here der heerscharen).” Dat wil zeggen, dat het door Jehovah veroorzaakte schokken van alle natiën zekere resultaten zou opleveren ten aanzien van zijn huis. Wat voor resultaten?
VERVULLING
27. Hoe toont Jehovah ons waarnaar wij in de vervulling moeten uitzien, en wat zou het overblijfsel, zoals in Jesaja 66:10-14 wordt gezegd, zien?
27 Door Jehovah uitgesproken parallelprofetieën tonen ons waarnaar wij in de vervulling van Haggaï 2:8 moeten uitzien, en de ontwikkelingen van de tegenwoordige geschiedenis bewijzen dat Jehovah’s profetieën in dit opzicht waarachtig zijn. Wanneer Jehovah de grote profetie van herstel betreffende zijn vrouw, zijn universele organisatie Jeruzalem, uitspreekt, wanneer zij sedert 1919 de overgeblevenen van haar zaad als een theocratische natie voortbrengt, laat hij zijn profeet Jesaja de volgende woorden uitroepen, waarnaar zijn volk in deze tijd dient te luisteren: ’Verblijdt u met Jeruzalem, en verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen, die over haar zijt treurig geweest! Opdat gij moogt zuigen, en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen, en u verlusten met den glans harer heerlijkheid. Want alzo zegt Jehovah: Ziet, Ik zal den vrede [voorspoed, AT] over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen; gij zult op de zijden gedragen worden [gelijk een geliefd kind], en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden. Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten; ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden. En gij zult het zien, en uw hart zal vrolijk zijn, en uw beenderen zullen groenen als het tedere gras’ (Jes. 66:10-14). De leden van het overblijfsel van het zaad van Gods vrouw Jeruzalem zien dit thans en hun hart is verheugd, en zij erkennen dat de hand van Jehovah het heeft gedaan.
28. Wat voorzegt Jesaja 61:1-7 in verband met het overblijfsel?
28 Dezelfde profeet sprak nog een profetie uit over hoe Jehovah zijn gezalfde getuigen uit het mystieke Babylon zou herstellen en hun zou opdragen een blijde boodschap te prediken, de gebrokenen van hart te verbinden, voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis, en alle treurenden te troosten. Vervolgens voegde hij er aan toe: ’Vreemden [vreemdelingen, AS] zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen [buitenlanders, AS] zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; maar gij zult priesters van Jehovah heten, dienaars van onzen God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken [natiën, LV] genieten en u op hun heerlijkheid beroemen. In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden’ (Jes. 61:1-7, NBG). Het gezalfde overblijfsel geniet tegenwoordig in het theocratische land, dat in 1919 werd geboren, een geestelijke voorspoed welke het dubbele bedraagt van de schande, smaad en verdrukking die het gedurende de eerste Wereldoorlog heeft verduurd.
29. Wat doet zulk een voorspoed van het overblijfsel sterk uitkomen, en waarom erkent de grote schare mensen van goede wil dat de leden van het overblijfsel Gods dienaren en priesters zijn?
29 Ten einde zulk een voorspoed sterk te doen uitkomen, doen de vreemdelingen en buitenlanders van goede wil, geestelijk gesproken, dienst als akkerlieden, wijngaardeniers en hoeders van de kudde, en Jehovah’s „dienaren” en leden van Zijn „koninklijke priesterschap” worden door zulke diensten geholpen en trekken er voordeel uit. Het is een oneindige bron van vreugde voor hen. Een ieder, wie dan ook, mag zich thans een van deze vreemdelingen en buitenlanders van goede wil betonen, die bereid en verheugd is tezamen met het overblijfsel God te dienen, hoe groot deze schare mensen van goede wil ook moge worden. Maar dit is niet het geval met de „koninklijke priesterschap” onder Christus, wier aantal is beperkt tot 144.000 leden. Men moet gewijd zijn om in dat exclusieve priesterlijke lichaam te worden toegelaten, en alleen Jehovah God wijdt degenen die hij roept tot dat hoge geestelijke ambt. De vreemdelingen en buitenlanders van goede wil zien dit in en erkennen dat de leden van het geestelijke overblijfsel Gods dienaren en Jehovah’s priesters zijn.
30. Hoe hebben, volgens Zacharia 8:20-23, tien mannen de slip van een joodse man vastgegrepen en zijn zij met hem opgegaan om te aanbidden?
30 Toen Jehovah in 1919 op wonderbaarlijke wijze zijn overblijfsel uit Babylon herstelde en hen als zijn aanbidders en dienstknechten aan het werk zette door hen dienst in zijn tempel te laten verrichten, was dit voor de oprechten van hart uit alle natiën, die hierover vernamen, een bewijs dat Jehovah’s getuigen een werkelijke God hadden en dat hij waarlijk met hen was om hen te bevrijden en te zegenen. Zij hoorden de leden van het gezalfde overblijfsel, zij die innerlijk Joden zijn, elkander aanmoedigen om op te gaan naar Jehovah’s tempel, zeggende: „Laten wij spoedig gaan om Jehovah te smeken, en Jehovah der heerscharen te zoeken: Ik zal ook gaan.” Toen wilden zij meegaan, en zij grepen het overblijfsel van geestelijke Joden vast. „Alzo zegt Jehovah der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen, uit alle talen der natiën, vastgrijpen, ja zullen vastgrijpen de slip van hem die een Jood is, zeggende: Wij willen met u [lieden] gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is” (Zach. 8:20-23, Da). De God wiens naam Jehovah is, wiens daden, beloften en voornemens in de Bijbel staan opgetekend, is de grote magnetische aantrekkingskracht en zij worden er toe getrokken Hem te aanbidden in gezelschap van het overblijfsel van geestelijke Joden. Zij tellen reeds meer dan tien zulke mensen van goede wil voor één zo’n geestelijke Joodse man. Dit zou nimmer zijn geschied indien het gezalfde overblijfsel niet was opgegaan en geen tempelwerk had verricht in Jehovah’s huis.
31. Over wie is Jehovah, volgens Jesaja 60:1-16, met heerlijkheid opgegaan, en welk gebod wordt daarom gegeven, en wat zou het resultaat zijn van gehoorzaamheid aan dit gebod?
31 Toen hij gedurende de periode van de eerste Wereldoorlog toornig was op de leden van het overblijfsel van het zaad van zijn vrouw, „het Jeruzalem dat boven is,” verkeerden zij in dikke donkerheid en duisternis. Doch in 1919 ging Jehovah met gunst over zijn vrouw op en het licht van zijn gunst werd weerkaatst op haar gezalfde overblijfsel op aarde. Zijn gebod gericht aan haar was eveneens van toepassing op haar overblijfsel, en o hoe groots zijn de resultaten die zijn voortgesproten uit hun gehoorzaamheid aan het gebod: „Sta op, schijn; want uw licht is gekomen, en de heerlijkheid van Jehovah is over u opgegaan. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken, en grote donkerheid de volkeren; maar over u zal Jehovah opgaan, en zijn heerlijkheid zal op u worden gezien. En natiën zullen tot uw licht komen, en koningen tot de glans van uw opgaan. . . .” „Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot u komen. . . . Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in mijn toorn heb Ik u geslagen, maar in mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. En uw poorten zullen bestendig open staan, dag noch nacht zullen zij gesloten worden, opdat men tot u inbrenge het vermogen der volken, terwijl hun koningen worden meegevoerd. Want het volk en het koninkrijk, die u niet willen dienen, zullen te gronde gaan, en die volken zullen zeker verwoest worden. . . . En gij zult de melk der volken zuigen, ja koninklijke borsten zuigen, en gij zult weten, dat Ik, [Jehovah], uw Redder ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.” — Jes. 60:1-4, AS; 5-16, NBG, AS.
32. Hoe gaf Jehovah als antwoord op de vraag: Zijn de gewenste dingen van alle natiën binnengekomen? in 1953 een zichtbaar antwoord in het Yankee Stadion?
32 Nu onze ogen zijn verlicht door deze verklarende profetieën hebben wij de tijd bereikt waarin wij kunnen vragen: Zijn de gewenste dingen, de kostbare dingen, de schatten, de voortreffelijkste dingen van alle natiën binnengekomen? Gij duizenden van het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen die hier vandaag zijn, heft uw ogen op en laat ze over dit kolossale gebouw van het Yankee Stadion gaan en aanschouw de tien en nog eens tienduizenden mensen van goede wil uit talloze natiën en talen. Daar is het antwoord van Jehovah der heerscharen op de vraag. Hij heeft alle natiën geschokt door de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en de gewenste dingen der natiën zijn reeds binnengekomen, en een onnoemelijk aantal van hen zal nog binnenkomen voordat Jehovah een einde maakt aan de grote schokking door de strijd van Armageddon te strijden en de schuddende hemelen en aarde van de organisatie des Duivels geheel en al te verwijderen. — Hag. 2:21-24.
33. Waarmede heeft Jehovah, benevens het voorbeeld van de getuigen uit de oudheid, zijn geestelijke overblijfsel in deze tijd omringd, wat een stimulans voor hen is in de wedloop tot het einde?
33 Eens dachten wij als leden van het overblijfsel dat het in de tijd van de grootste beproeving, de laatste beproeving, van het overblijfsel vóór of te Armageddon, voor Jehovah God noodzakelijk zou worden de „zulk een grote wolk van getuigen” uit de oudheid, de „vorsten” (die in het geheel precies op zeventig werden geschat), uit de doden op te wekken ten einde het geestelijke overblijfsel te sterken en hun goddelijke verzekering te geven te midden van hun moeilijkste beproeving. Maar gij leden van het overblijfsel, slaat in deze tijd uw ogen op, ziet de zulk een grote wolk van tegenwoordige getuigen waarmede Jehovah God u heeft omringd, die allen blijk geven van het oprechte geloof van Abraham, Izak, Jakob en alle profeten, zelfs al moeten zij er voor sterven zoals achter het „IJzeren gordijn” of elders. Kan het gezalfde overblijfsel thans om nog meer wonderen van God vragen? Het loyale gezelschap en de ondersteuning van deze „grote schare” van tegenwoordige getuigen van Jehovah en hun ijver en getrouwheid in het nakomen van zijn geboden, alsmede het voorbeeld van „zulk een grote wolk” van getuigen uit de oudheid, zijn een machtige stimulans om de wedloop die ons is voorgesteld, te lopen tot het einde, tot de overwinning! — Hebr. 12:1, 2, NW.
34. Hoe heeft Jehovah hen uit alle natiën vergaderd, en door wie worden zij gewenst en waarom?
34 Door het Koninkrijksgetuigenis, tot het prediken waarvan Jehovah zijn overblijfsel heeft gezalfd en uitgezonden, heeft hij uit alle natiën degenen vergaderd die hij wenst en die door het overblijfsel terecht worden gewenst, de mensen die van zulk een goede wil jegens Jehovah zijn dat zij zich door bemiddeling van Christus, de regerende Koning, aan hem opdragen. Hoe arm, nederig en alledaags deze mensen ook mogen zijn, en alhoewel de natiën hen mogen geringschatten en nu mogen gaan haten, zijn zij toch in Jehovah’s ogen de voortreffelijkste dingen die de natiën hebben, omdat zij gehoor geven aan het Koninkrijksgetuigenis, zij nemen er ook deel aan en zij sluiten zich bij het gezalfde overblijfsel aan in het bekendmaken er van aan nog meer anderen. Voor Jehovah is hun leven kostbaar en hij zal hen te Armageddon beschermen voor zijn strijdmachten die het oordeel zullen voltrekken, en hij zal hun het leven schenken en de aangename voorrechten er van in de nieuwe wereld. Zij zijn werkelijke schatten voor Hem, en zij zijn te vergelijken met zijn getrouwe getuigen uit de oudheid.
HOE VERVULD?
35. Hoe hebben zij getoond dat zij Jehovah’s aanspraak op het zilver en het goud beseffen, en hoe heeft Jehovah „dit huis met heerlijkheid” vervuld?
35 Jehovah brengt hen helemaal tot in de tempel, opdat zij aldaar naast het gezalfde overblijfsel in reine, onbesmette religie mogen aanbidden, want daar is hun hart. Zij beseffen de woorden van God: ’Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, spreekt Jehovah der heirscharen’ (Hag. 2:9). Wanneer zij daarom in zijn huis van aanbidding komen, komen zij hun schatten van zilver en goud brengen, want zij sluiten al zulke schatten in wanneer zij zichzelf en alles wat zij hebben door bemiddeling van Christus aan God opdragen. Gaarne getroosten zij zich financiële en andere offers ten einde over de gehele wereld de Koninkrijksprediking voort te zetten totdat te Armageddon het einde van de wereld komt. Doordat dus de gewenste dingen van alle natiën binnenkomen, is de belofte van Jehovah aan zijn overblijfsel van gezalfde tempelwerkers vervuld: ’En Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt Jehovah’ (Hag. 2:8). Destijds in 1919 was het voor de tempelwerkers de dag der kleine dingen, dingen die schijnbaar zo klein waren dat ze door de trotse natiën werden veracht. Maar Jehovah’s profetie waarborgde grote resultaten voor dat tempelwerk, die hervatting van zijn aanbidding in zijn reine huis: „De laatste heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt Jehovah der heerscharen” (Hag. 2:9, AS; 2:10, Statenvert.). „De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige.” — NBG.
36. Hoe heeft Jehovah zijn woord reeds vervuld dat de laatste heerlijkheid van dit huis groter zou zijn dan de vorige?
36 Hoe waar is dat reeds in deze tijd! Door het binnenkomen van de gewensten met hun schatten van liefderijke toewijding en van theocratische dienst, die zij „dag en nacht in zijn tempel” verrichten, is het huis van Jehovah’s aanbidding vervuld met een heerlijkheid die niet alleen dat wat met Salomo’s tempel gebeurde, overschaduwt maar eveneens datgene wat gedurende alle negentien eeuwen is geschied waarin Jehovah de „levende stenen” bereidde voor de oprichting van een volledige tempel, „een geestelijk huis.” Nimmer is er zoiets geweest gelijk dit waardoor het huis van Jehovah’s aanbidding werd versierd en verheerlijkt. Het aantal van het geestelijke overblijfsel zal ieder jaar kleiner worden wanneer Jehovah enkelen van hen van deze aardse steengroeve van voorbereiding verwijdert en hen als „levende stenen” in de hemelse tempel plaatst. Maar o de menigten van honderdduizenden van de voortreffelijkste klasse mensen uit alle natiën die thans het huis van Jehovah’s aanbidding overvol maken, en hun aantal wordt ieder jaar met duizenden vermeerderd! Wat een heerlijkheid, wat een indrukwekkend gewicht geeft dit aan Jehovah’s huis, een heerlijkheid die nimmer afneemt maar steeds toeneemt naarmate de tijd voortschrijdt naar Armageddon! Waarlijk, alle natiën moeten thans weten dat Jehovah een huis van aanbidding heeft en dat het vol is met aanbidders. Zijn aanbidding is een werkelijkheid die net zo min vernietigd kan worden als mensen zijn „geestelijke huis”, zijn tempel van „levende stenen”, zouden kunnen vernietigen.
VREDE
37. Welke verzekering geeft Haggaï’s profetie ons dat de onenigheid en strijd van de natiën buiten, dit huis niet zullen binnendringen?
37 De geschillen, onenigheid en strijd van de wereldse natiën buiten zullen het heilige van Jehovah’s huis van aanbidding nimmer binnendringen. Interne tweedracht en strijd zullen nimmer de aanbidding van het gezalfde overblijfsel en hun gewenste metgezellen van goede wil verwoesten, en zijn huis aldus van zijn alles overtreffende heerlijkheid beroven. ’De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt Jehovah der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt Jehovah der heirscharen’ (Hag. 2:10). Niet de Verenigde Naties, maar Jehovah’s huis van aanbidding, is thans op aarde de enige plaats van vrede, en de natiën van deze wereld kunnen die vrede niet wegnemen. Het is de gave van Jehovah God aan ons.
38. Hoe heeft Jehovah, als vervulling van Zacharia 9:9, 10, de wagens, de paarden en de strijdboog uit Efraïm en Jeruzalem te niet gedaan?
38 Toen Jehovah voorzeide hoe zijn Koning Jezus Christus zou komen en als het beproefde en getoetste fundament van de nieuwe wereld in het hemelse Zion gelegd zou worden, verklaarde hij: „Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen, ook de strijdboog wordt teniet gedaan; en hij zal den volken [natiën] vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier [Eufraat, eens door Babylon beheerst] tot de einden der aarde” (Zach. 9:9, 10, NBG, Da). Wagens, paarden en de strijdboog waren alle oude symbolen van vleselijke oorlogvoering. Nu en dan gebruikten de Israëlieten, verdeeld onder het koninkrijk onder leiding van Efraïm en het koninkrijk onder leiding van Jeruzalem, dit oorlogstuig in een broederstrijd tegen elkander. Doch ten slotte verenigde Jehovah Efraïm en Jeruzalem als één volk en hij deed de oorlogswapens te niet zodat zij ze niet meer tegen elkander gebruikten. Zo is het ook met het overblijfsel van zijn geestelijke Israëlieten: Het doet er niet toe wat voor religieuze of politieke overtuigingen zij vroeger waren toegedaan en aan wat voor religieuze of politieke richting zij vroeger trouw waren, Jehovah verenigt hen door bemiddeling van zijn Koning als één natie en hij helpt hen door zijn heilige geest om hem in vrede te aanbidden en te dienen. De geestelijke Israëlieten ondersteunen eensgezind Jehovah’s Koning.
39. Waarom spreekt Jehovah’s Koning thans geen vrede tot de wereldse natiën, en waarvan worden Jehovah’s getuigen daarom weerhouden?
39 Zijn Koning, de „Vredevorst”, zal zijn regering van vrede niet tot een verenigd, vrede-bewarend geestelijk Israël beperken. Jehovah zegt: „Hij zal vrede spreken tot de natiën” (Da). Hoe kan dit zo zijn, daar Jezus Christus thans geen vrede spreekt tot de natiën van deze wereld? Hij zwaait de ijzeren scepter om alle natiën te Armageddon gelijk louter pottenbakkersvaten aan stukken te slaan. Hij daagt alle natiën uit aldaar tegen hem te strijden, in overeenstemming met Jehovah’s bekendmaking aan de natiën: „Wijdt den oorlog, doet opstaan de helden; dat alle krijgslieden aantreden, oprukken! Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden om, uw sikkelen tot lansen; zelfs de krachtelooze zegge: Ik ben een held! Sluit u aaneen en komt allen, gij omwonende natiën, en verzamelt u!” (Joël 3:9-11, LV) Daar Jehovah’s getuigen het, bevel hebben ontvangen deze oorlogsverklaring aan alle natiën te doen, kunnen zij en zullen zij zich bij geen enkele pacifistische organisatie aansluiten die er in naam van het Christendom op aandringen dat de nationale regeringen de oorlog staken. Jehovah’s getuigen zullen geen enkele ondersteuning verlenen aan de Ontwapeningsresolutie die op 8 april van dit jaar door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties werd aangenomen waardoor wordt voorgegeven in het belang van blijvende vrede onder de wereldse natiën te werken. Zoiets te doen, zou in de eerste plaats nutteloos zijn. Ten tweede, en dit is belangrijker, zou het in strijd zijn met Jehovah’s bevel aan zijn getuigen.
40. Naar welke bijzondere profetie van Jesaja worden wij uitgenodigd te luisteren ten einde het antwoord te vinden op onze vraag in welk opzicht de Koning vrede spreekt tot de natiën?
40 Wat betekent het dan dat de Koning vrede spreekt tot de natiën? Wanneer is dit van toepassing? Luister, en denk, terwijl gij luistert, aan het binnenkomen van de gewenste dingen van alle natiën in Jehovah’s huis van aanbidding: ’En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van Jehovah vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg van Jehovah, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en Jehovah’s woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren.’ — Jes. 2:2-4, NBG.
41. Wanneer zal er van de zijde der wereldse natiën totale en blijvende ontwapening zijn? Waarom?
41 De natiën dezer wereld zijn niet degenen die aandacht aan Jehovah’s oordelen schenken of die zijn terechtwijzing ter harte nemen. Hun ontwapeningsconferenties en -resoluties zijn niet voor totale ontwapening maar voor slechts beperkingen met betrekking tot bewapening, en ze hebben er nimmer toe geleid en zullen er aan deze zijde van Armageddon nimmer toe leiden dat de natiën hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen en dat ze het zwaard zullen neerleggen en de oorlog niet meer zullen leren. Wanneer de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” hen treft, zullen ze volledig bewapend zijn met alle verbeterde wapens der moderne techniek, vele waarover wij thans nog niets weten. Maar wanneer Armageddon is geëindigd, zal Jehovah’s Koning al die natiën welke tegen het Koninkrijk zijn gekant, aan stukken hebben geslagen. Eerst dan zal er van de zijde dier natiën totale ontwapening zijn en dat blijvend.
42. Wie dan van de natiën slaan thans acht op Jehovah’s oordelen en terechtwijzing, en hoe zullen zij dat zelfs te Armageddon doen? Waarom?
42 Derhalve is het de „grote schare” van gewensten uit al zulke natiën en volkeren die thans acht slaan op Jehovah’s oordelen en terechtwijzing en thans wandelen in de paden die hij hen van Zion en haar tempel uit leert. Zij nu beoefenen totale ontwapening, door datgene wat vroeger aan strijd op leven en dood was gewijd, aan te wenden voor vredige, winstgevende doeleinden, door het zwaard neer te leggen dat zij letterlijk tegen elkander ophieven en zulke vleselijke oorlogvoering niet meer te leren. Wanneer het uur van Armageddon slaat en Jehovah zijn vijanden in verwarring brengt, zullen die vijanden een ieder zijn hand tegen zijn broeder keren. Doch deze „grote schare” die uit alle natiën is gekomen tot de hoog verheven „berg van Jehovah” zal dit evenwel niet doen! In hun geval zal een ieder de helpende hand aan zijn broeder lenen, opdat zij allen verenigd mogen standhouden in de „vrede Gods die elke gedachte overtreft”. Dit zal zijn omdat zij allen zijn samengestroomd naar het huis van Jehovah, „den God Jakobs,” en aldaar zal Hij kracht bijzetten aan zijn voornemen: ’In deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt Jehovah der heirscharen.’ — Hag. 2:10.
43. Hoe worden wij gezegend, doordat wij getuige zijn van welk schouwspel, en hoe zullen wij in dit verband verder worden gezegend?
43 Aanschouw dan thans zijn huis van aanbidding, vervuld met heerlijkheid, begiftigd met vrede van God. Gezegend zijn wij dat wij leven en getuige zijn van dit schouwspel ter rechtvaardiging van Jehovah’s woord. Gezegend zullen wij zijn wanneer wij in zijn huis blijven, hem op zuivere wijze, „in heilige opstelling en kledij,” aanbiddend en onvermoeid er voor werkend dat zijn huis met nog grotere heerlijkheid wordt vervuld door alle overige gewensten van alle natiën te helpen binnen te komen.
[Voetnoten]
a Youngs vertaling, welke zeer letterlijk is, voegt hier het voorzetsel tot tussen en doet de betwistbare passage als volgt luiden: „En zij zijn gekomen tot de wens aller natiën, en Ik heb dit huis met eer gevuld, zeide Jehovah der heerscharen.” Het is echter niet noodzakelijk een woord tussen te voegen, en een passende vertaling van de Hebreeuwse tekst zou kunnen luiden „En zij, de wens van alle natiën, zullen binnenkomen.”