Blijf „onbevlekt van de wereld”
„De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren.” — JAKOBUS 1:27.
1, 2. Wat zijn enkele vereisten waaraan de reine aanbidding moet voldoen?
JEHOVAH verlangt reine aanbidding (Joh. 4:23, 24). Onbesmette religie zet onder meer aan tot actieve, liefderijke bezorgdheid voor de behoeftigen (Gal. 2:10). Ze doordringt ons ook van de noodzaak ons onbevlekt te bewaren van de wereld, dat wil zeggen, van de onrechtvaardige mensenmaatschappij die van God vervreemd is en „in de macht van de goddeloze”, Satan de Duivel, ligt. — 1 Joh. 5:19.
2 „De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze”, schreef de discipel Jakobus, „voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren.” Een andere vertaling luidt: „Zuivere, onbedorven religie is in de ogen van God, onze Vader, deze: wezen en weduwen te hulp komen wanneer zij het nodig hebben, en ervoor zorgen dat men niet door de wereld bezoedeld wordt.” — Jak. 1:27, The Jerusalem Bible.
3. Welke vragen gaan wij nu beschouwen?
3 Maar hoe kunnen wij als Jehovah’s dienstknechten ervoor zorgen dat wij „niet door de wereld bezoedeld” worden? Wat is de schriftuurlijke zienswijze ten aanzien van dingen in de wereld om ons heen, zoals haar maatschappelijke aangelegenheden, regelingen voor een hogere opleiding, het zakenleven en de activiteiten op het gebied van ontspanning?
’Ervoor zorgen dat wij niet door de wereld bezoedeld worden’
4. Wat wordt in Johannes 17:14 en Jesaja 2:2-4 te kennen gegeven met betrekking tot de verhouding waarin wij tot deze wereld staan?
4 Aangezien wij als getuigen van Jehovah „geen deel van de wereld” zijn, moeten wij anders zijn dan de onrechtvaardige mensenmaatschappij (Joh. 17:14). Dit betekent onder meer dat wij neutraal moeten blijven met betrekking tot de politieke aangelegenheden van de wereld. Wij moeten ook alle betrokkenheid bij het geweld van de wereld mijden en vrede nastreven als personen die hun ’zwaarden tot ploegscharen hebben geslagen’. — Jes. 2:2-4.
5. Wat moeten wij, zoals uit (a) 1 Korinthiërs 6:9-11 en (b) Efeziërs 5:3-5 blijkt, doen om niet door deze wereld bezoedeld te worden?
5 Als mensen die niet door deze wereld bezoedeld willen worden, moeten wij de spraak, het gedrag en de geesteshouding vermijden die zo gewoon zijn onder wereldse personen maar die niet stroken met Gods Woord. Voor haat, hebzucht, schandelijk gedrag en ontuchtig gescherts bijvoorbeeld is geen plaats in ons leven (1 Kor. 6:9-11; Ef. 5:3-5). Het wekt geen verbazing dat onze daden en geesteshouding anders zijn dan die van wereldse mensen, want zij delen onze christelijke hoop niet.
De tijd is kort voor deze wereld
6. Hoe dienen Jehovah’s Getuigen met het oog op 1 Korinthiërs 7:29-31 het huwelijk, bezittingen of andere aardse zaken te bezien?
6 De apostel Paulus schreef: „We hebben nog maar kort tijd. Laten in de tijd die nog rest, de getrouwde mannen leven als hadden ze geen vrouw; wie huilen, als huilden ze niet; wie zich verheugden, als verheugden ze zich niet; wie iets kopen, als bezaten ze het niet; wie met aardse goederen omgaan, als gingen ze er niet in op. Want de wereld is in zijn huidige vorm aan het voorbijgaan” (1 Kor. 7:29-31, Groot Nieuws Bijbel). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat ofschoon christelijke echtgenoten zich van hun huwelijksverplichtingen moeten kwijten, zij niet uitsluitend voor het huwelijk moeten leven. Bij de dood zullen door de geest verwekte christenen alle aardse banden, vreugden, verdrietigheden en bezittingen voor altijd achterlaten. En zelfs nu kan het gebeuren dat christenen, of zij nu een hemelse of een aardse hoop hebben, hun vrouw of materiële bezittingen verliezen! Bovendien zullen tijdens de „grote verdrukking” levens, niet materiële bezittingen, worden gespaard (Matth. 24:21; Pred. 9:11). Geen enkele getuige van Jehovah in deze tijd dient dus het huwelijk, bezittingen of andere aardse zaken op de eerste plaats in zijn leven te laten komen. In plaats daarvan dienen alle christenen het allergrootste belang toe te kennen aan een goede verhouding met Jehovah God. Dit is vooral zo omdat wij in „de laatste dagen” leven en ’de wereld in zijn huidige vorm aan het voorbijgaan is’. — 2 Tim. 3:1.
7. Van welke groei is volgens een econoom de groei in het onderwijs, het inkomen, enzovoort, vergezeld gegaan?
7 Veel mensen maken zich zorgen over de toekomst van ’de wereld in zijn huidige vorm’. De journaliste Nancy Brown citeerde bijvoorbeeld de econoom Ezra Misham, die over de groei in het onderwijs en het inkomen had gezegd: „[Die heeft] geen maatschappelijke verbetering gebracht. Naast de groei op wetenschappelijk terrein, de vooruitgang op het gebied van het onderwijs en de toegenomen welvaart, is de maatschappij ook getuige geweest van een groei in geweld, criminaliteit, kruimelmisdaad, vandalisme, doodslag en zelfmoord, grofheid en onzedelijkheid.” Veelbetekenend was de eerste zin van dit kranteartikel: „Alleen een goddelijk ingrijpen kan de wereld voor zelfvernietiging behoeden.” — Times-Colonist, Victoria, Brits Columbia (Canada), 25 maart 1982.
8. Waarom moeten wij niet alles uit deze wereld proberen te halen wat wij kunnen?
8 Natuurlijk heeft Jehovah de aarde niet geschapen om bewoond te worden door een onrechtvaardige mensenmaatschappij, maar door rechtvaardige, volmaakte mensen (Jes. 45:18; Ps. 37:29, 38). God zal dus niet toelaten dat de mensheid zichzelf vernietigt. Maar het lijdt geen twijfel dat deze oude wereld weldra volkomen zal verdwijnen. Daarom dienen opgedragen dienstknechten van Jehovah niet „ten volle” gebruik te maken van de wereld. Of, zoals één vertaling het stelt: „Ook al maakt u gebruik van de wereld, probeer er niet alles uit te halen wat u kunt, aangezien deze wereld in haar huidige vorm aan het voorbijgaan is.” — 1 Kor. 7:31, The New Testament in the Language of Today, door William F. Beck.
Kunnen wij wel in zekere mate van deze wereld gebruik maken?
9. (a) In welke mate kan Jehovah’s volk terecht gebruik maken van deze wereld? (b) Hoe dienen wij, met het oog op Matthéüs 6:31-33 en 1 Timótheüs 6:7, 8, tegenover materiële dingen te staan?
9 Is het voor ons als opgedragen getuigen van Jehovah dan wel juist om iets uit deze wereld te halen? Ja, want Paulus gaf te kennen dat wij gebruik kunnen maken van de wereld, zij het niet ten volle. Ten einde ons te kwijten van onze schriftuurlijke verplichtingen en onze verantwoordelijkheid de Koninkrijksboodschap te prediken, kunnen wij derhalve gebruik maken van de wettelijke voorzieningen die de wereld biedt (1 Tim. 5:8; 6:17-19). Aangezien wij ons echter „onbevlekt van de wereld” willen bewaren, zou het niet juist zijn als wij verwikkeld raakten in haar geschilpunten, protestmarsen, koude en hete oorlogen of wat dies meer zij. Zelfs dienen wij niet heimelijk de ene partij boven de andere te prefereren. Ook dienen wij ons niet al te zeer bezorgd te maken om ons levensonderhoud en onze materiële voorspoed, want Jezus zei: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” En Jezus bracht in praktijk wat hij predikte, want ofschoon vossen holen hebben en vogels slaapplaatsen, had hij geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. Mogen wij derhalve tevreden zijn met voedsel, kleding en onderdak terwijl wij „eerst het koninkrijk” zoeken. — Matth. 6:31-33; Luk. 9:58; 1 Tim. 6:7, 8.
10. Welke vragen over een wereldse opleiding zijn het waard onder gebed beschouwd te worden, en hoe zou u die vragen beantwoorden?
10 Hoe staat het dan met een wereldse carrière? Zou het, aangezien deze wereld in onze tijd zal voorbijgaan, van gezond verstand getuigen als wij ons hele leven erop zouden richten om vooruit te komen in de wereld? (Matth. 24:34) Nee toch? En deze opvatting zou toch vanzelfsprekend van invloed zijn op onze houding ten opzichte van een wereldse opleiding? Hoewel een basisopleiding nodig is, is het op scholen waar een hogere opleiding wordt gegeven bijna onmogelijk eraan te ontkomen door het heersende getij van werelds denken meegesleept te worden. Natuurlijk is het een persoonlijke zaak welke wereldse opleiding iemand wil volgen (Gal. 6:5). Maar het is de moeite waard vragen als de hier volgende onder gebed te overdenken: Zijn studenten in de jaren die zij op de universiteit hebben doorgebracht ook in staat geweest ’eerst het Koninkrijk en Jehovah’s rechtvaardigheid te zoeken’? Hebben de theorieën en filosofieën waardoor het ware geloof wordt ondermijnd, totaal geen vat op hen gehad? (Kol. 2:8) Hebben wereldse metgezellen een goede invloed op hen gehad of is dit soort van omgang geestelijk nadelig voor hen geweest? (1 Kor. 15:33) En zijn veel personen die hoger onderwijs hebben genoten werkelijk nederig gebleven? — Fil. 2:2, 3.
11. Hoe worden wij, ongeacht de aard van onze opleiding, door deze paragraaf geholpen onze beweegredenen te toetsen?
11 Trouwens, ook sommigen die een vakopleiding volgen, kunnen zo volkomen in een bepaald beroep opgaan dat er niet veel tijd overblijft om aan de dienst voor Jehovah te besteden. Wat dus ook de aard van de wereldse opleiding is, veel hangt af van de beweegredenen die iemand heeft. Is de voornaamste factor het verlangen naar onafhankelijkheid en rijkdom? Zal de opleiding een drastische vermindering van uw dienst voor Jehovah tot gevolg hebben of zult u erdoor worden geholpen in uw levensonderhoud te voorzien zodat u onbezorgd uw heilige dienst kunt verrichten? Tracht u zich als een christen die niet door de wereld bezoedeld zou mogen worden, veeleer in dit samenstel van dingen te nestelen, of wordt u werkelijk volledig in beslag genomen door uw streven de Koninkrijksbelangen de eerste plaats in uw leven toe te kennen?
12. Wat heeft sommige personen met een hogere opleiding ertoe gebracht de Koninkrijkswaarheid te aanvaarden?
12 Wij vinden het fijn dat sommige personen met een hogere opleiding de Koninkrijkswaarheid hebben aanvaard. Maar zij hebben dit niet op grond van hun hogere opleiding gedaan. In plaats daarvan kwamen zij tot het besef dat hun leven ondanks het hogere onderwijs dat zij genoten hadden zinloos was omdat zij zonder God waren en geen vaste hoop hadden. Nu weten zij dat ’niet veel wijzen en machtigen en niet veel mensen van edele geboorte’ Gods goedkeuring genieten (1 Kor. 1:26-31). Maar zij zelf zijn er verrukt over dat zij ten langen leste een echt doel in het leven hebben gevonden als getuigen van Jehovah.
„De zakelijke bezigheden van het leven”
13. Welke gedachte oppert 2 Timótheüs 2:3, 4 met betrekking tot het zakenleven en de opgedragen christen?
13 Hoe dienen wij, aangezien wij ons niet door deze wereld willen laten bezoedelen, tegenover het zakenleven te staan? Wel, de apostel Paulus schreef aan Timótheüs: „Draag als een voortreffelijk soldaat van Christus Jezus uw deel in het lijden van kwaad. Niemand die als soldaat dient, verwikkelt zich in de zakelijke bezigheden van het leven, opdat hij de goedkeuring moge verwerven van degene die hem als soldaat in dienst heeft genomen” (2 Tim. 2:3, 4). Christenen moeten werken en eerlijk in het onderhoud van zichzelf en hun gezin voorzien. Maar zou het niet vreemd zijn als een opgedragen christen voornamelijk bekend zou staan als de directeur van een zaak en niet veeleer als een bedienaar van het evangelie? Zou men hem niet in de eerste plaats moeten kennen als een Koninkrijksverkondiger en „een voortreffelijk soldaat van Christus Jezus”?
14. Hoe kan Hebreeën 13:18 op onze zakelijke transacties worden toegepast?
14 Wanneer wij in het zakenleven zitten, is het derhalve nodig dat wij ons in verscheidene opzichten aan een zelfonderzoek onderwerpen. Het feit bijvoorbeeld dat wij met zelfzuchtige wereldse mensen te maken kunnen hebben, geeft ons geen vrijbrief om hun gewiekste, oneerlijke praktijken en hun slechte taal over te nemen. Wij moeten ons veeleer „in alle dingen eerlijk . . . gedragen” (Hebr. 13:18). Het is waar dat keiharde zakenlieden van deze wereld ons misschien niet zo behandelen, maar wij kunnen er zeker van zijn dat Jehovah ons vanwege onze eerlijke handelwijze zal zegenen, en dit is één manier waarop wij „de leer van onze Redder, God,” kunnen sieren. — Tit. 2:9, 10.
15. Welke schriftuurlijke raad wordt gegeven in verband met zakelijke ondernemingen?
15 Als personen die niet door deze wereld bezoedeld willen worden, dienen wij „het goede [te] doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Gal. 6:10). Maar dit doen wij niet wanneer wij zelfzuchtig een zakelijke onderneming opzetten door gebruik te maken van onze connecties binnen Gods volk met de bedoeling ons ten koste van hen financieel te bevoordelen. Vanzelfsprekend moeten christenen ’als wijzen wandelen’ (Ef. 5:15). Het feit dat iemand die een broeder wordt genoemd ons benadert met een plan om snel rijk te worden, dient voor ons geen reden te zijn om ons er gemakkelijk toe te laten overhalen ons geld erin te steken. Terecht heeft Gods organisatie af en toe gewaarschuwd voor personen die voorgeven onze geestelijke broeders te zijn maar die eropuit zijn misbruik te maken van Jehovah’s „schapen”.
In elk opzicht onwerelds
16. Wat zijn enkele manieren waarop wij er blijk van kunnen geven dat wij ons „onbevlekt van de wereld bewaren”?
16 Het spreekt vanzelf dat wij niet elke manier kunnen vermelden waarop Jehovah’s Getuigen er blijk van geven dat zij zich „onbevlekt van de wereld” bewaren. Wij bewaren ons echter stellig niet onbevlekt van deze wereld als wij ons te buiten gaan aan alcoholische dranken, ons verlustigen in sporten waarbij het wedstrijdelement zeer zwaar telt of die gewelddadig zijn, urenlang kijken naar films of tv-programma’s waarin gangsters, moordenaars en andere immorele figuren een rol spelen, van seks doordrenkte boeken lezen en gewelddadige videospelletjes spelen (1 Kor. 6:9, 10; 15:33; Gal. 5:19-26; 1 Petr. 4:3). Jehovah verwacht van zijn getuigen dat zij de excessen, de immoraliteit en het geweld van deze wereld mijden. Wij dienen er dus geen moeite voor te doen op de hoogte te raken van wat er in de wereld aan slechtheid te koop is of op dat gebied ervaring op te doen, maar wij dienen onschuldige „kleine kinderen ten opzichte van het slechte” te zijn. — 1 Kor. 14:20; vergelijk 1 Johannes 3:2, 3.
17. Hoe dient het feit dat wij ons onbevlekt van de wereld bewaren van invloed te zijn op onze betrekkingen met anderen?
17 Onbevlekt te zijn van deze wereld strekt zich tot elk aspect van ons leven uit en zeker ook tot onze betrekkingen met anderen. Terwijl hoedanigheden als bittere jaloezie, twistgierigheid, snoeven en liegen zo algemeen zijn in deze wereld, is er onder ons geen plaats voor, want Jakobus schreef: „Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn voortreffelijke gedrag zijn werken met een zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort. Maar indien gij bittere jaloezie en twistgierigheid in uw hart hebt, snoeft en liegt niet tegen de waarheid. Dit is niet de wijsheid die van boven neerdaalt, maar ze is aards, dierlijk, demonisch. Want waar jaloezie en twistgierigheid zijn, daar is wanorde en allerlei verachtelijks” (Jak. 3:13-16). Hoe belangrijk is het dat wij „een zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort” ten toon spreiden en ’naar vrede met alle mensen streven’! (Hebr. 12:14) Als loyale getuigen van Jehovah mogen wij onze verhouding met onze broeders en zusters in het geloof beslist niet door louter persoonlijke verschillen van mening te gronde laten richten. In plaats daarvan moeten wij ’elkaar verdragen en vergevensgezind zijn, zoals Jehovah ons vrijelijk vergeven heeft’ (Kol. 3:13). Dit is niet de manier waarop mensen in de wereld gewoonlijk met elkaar omgaan, maar het is wel Gods manier.
18. Door welk werk treedt vooral aan het licht dat wij ons afgescheiden houden van de wereld?
18 Vrede nastreven met mensen binnen en buiten de christelijke gemeente is een veelzeggende manier om te tonen dat wij niet door deze wereld bevlekt zijn. Maar onze afgescheidenheid van de wereld treedt vooral aan het licht wanneer wij pal staan als dappere soldaten van Jezus Christus, volledig bekleed met de geestelijke wapenrusting van God, terwijl onze ’voeten geschoeid zijn met de toerusting van het goede nieuws van vrede’ (Ef. 6:11-18). Grote menigten hongeren en dorsten nog steeds naar de levengevende Koninkrijksboodschap. Mogen wij derhalve onze bezittingen, geestelijke vermogens en kracht onzelfzuchtig aanwenden voor de grootse verkondiging van het „goede nieuws” in de korte tijd die ons nog rest totdat dit stelsel aan zijn eind komt. — Matth. 24:14.
19. Wat kunnen wij verwachten dat Satan in deze snel voorbijgaande laatste dagen zal doen, maar waarin zullen wij met Gods hulp slagen?
19 In deze snel voorbijgaande laatste dagen zal Satan, de god van deze wereld, nog verdere verbeten aanvallen op ons als Jehovah’s loyale getuigen doen. In een laatste wanhopige poging om ons van de heilige dienst voor onze God af te brengen, zal de Duivel de stoffelijke rijkdommen van de wereld, haar opzichtige attracties, haar hogere opleiding en nog veel meer in de strijd werpen. Maar met Gods nimmer falende hulp zullen wij erin slagen ons tot lof van onze heilige God Jehovah „onbevlekt van de wereld” te bewaren.
Hoe zou uw antwoord luiden?
◻ Wat zijn volgens Jakobus 1:27 enkele vereisten waaraan de ware aanbidding moet voldoen?
◻ Wat zijn enkele manieren waarop wij ervoor kunnen zorgen dat wij niet door deze wereld bezoedeld worden?
◻ Hoe kan het feit dat deze wereld aan het voorbijgaan is, heel goed van invloed zijn op onze zienswijze ten aanzien van een hogere opleiding?
◻ In welke opzichten is met betrekking tot zakelijke transacties zelfonderzoek noodzakelijk?
◻ Hoe kunnen Jehovah’s Getuigen tonen dat zij in hun gedrag en hun betrekkingen met anderen „onbevlekt van de wereld” zijn?
[Illustratie op blz. 27]
Als neutrale christenen mijden Jehovah’s Getuigen werelds geweld
[Illustratie op blz. 28]
Vooruitkomen in de wereld is niet de manier om Gods goedkeuring te verkrijgen
[Illustraties op blz. 30]
Jehovah verwacht van zijn getuigen dat zij zich onbevlekt bewaren van alle excessen, immoraliteit en geweld van deze wereld