De God die belooft
WIE is de God die de mensheid bevrijding belooft? Waarom dienen wij zijn belofte te geloven en hoe kunnen wij erop vertrouwen?
Om zo’n belofte te kunnen waarmaken, moet hij de Schepper van alle dingen, de Almachtige God, zijn. De bijbel identificeert hem als zodanig. Er behoeft geen twijfel te bestaan over zijn bereidheid de mensheid te bevrijden tot leven in een rechtvaardige nieuwe ordening; dit blijkt uit zijn belofte dat hij dit zal doen. Maar willen wij voor onszelf de verzekering hebben dat hij dit zal doen, dan moeten wij een onderzoek instellen naar zijn daden en handelingen en naar de wijze waarop hij andere beloften die hij heeft gedaan, heeft vervuld.
Afgezien van zijn belofte dat hij de mensheid door middel van zijn Messiaanse koninkrijk zal bevrijden, is de belangrijkste belofte die hij heeft gedaan de belofte betreffende de eerste komst van de Messías. Is het werkelijk zo gegaan als God had beloofd?
VERSLAG OVER DE EERSTE VERSCHIJNING VAN DE MESSÍAS
Dat dit inderdaad het geval is, kan aan de hand van het historische verslag worden aangetoond. Vanaf heel vroege tijden vermeldde de bijbel bepaalde vereisten waaraan de Messías moest voldoen, opdat hij zonder enige twijfel geïdentificeerd kon worden. Enkele van deze vereisten zijn:
1. Hij moest uit de stem Juda en de geslachtslijn van koning David komen:
„De scepter [symbool van heerschappij] zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren” (Gen. 49:10). „Jehovah heeft aan David gezworen, waarlijk, hij zal er niet op terugkomen: ’Van de vrucht van uw buik zal ik op uw troon zetten.’” — Ps. 132:11; Jes. 9:7.
Jezus behoorde tot dit geslacht, zoals zijn stamboom, door de geschiedschrijvers Matthéüs en Lukas uit het openbare register overgenomen, aantoont (Matth. 1:3, 6, 16; Luk. 3:23, 31, 33). Aangezien deze stamboom uit de eigen officiële archieven van de joden was overgenomen, hebben de joodse leiders uit de eerste eeuw G.T. deze niet betwist, hoewel zij Jezus op elk punt aanvielen dat zij maar konden bedenken.
2. Hij moest in Bethlehem worden geboren:
„En gij, O Bethlehem Efratha, die te klein zijt om onder de duizenden van Juda gerekend te worden, uit u zal mij voortkomen degene die heerser in Israël zal worden.” — Micha 5:2.
Matthéüs, die de voorgaande tekst aanhaalt, bericht: „Nadat Jezus . . . te Bethlehem in Judéa geboren was . . . „ — Matth. 2:1, 5, 6.
3. Hij moest aan het einde van negenenzestig „jaarweken” (483 jaar) na de herbouw van Jeruzalems muur (in 455 v.G.T.) komen:
„En gij dient te weten en het inzicht te hebben dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messías de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken, zullen zijn. . . . En na de tweeënzestig weken zal Messías worden afgesneden, met niets voor zichzelf.” — Dan. 9:25, 26.
Jezus bood zich inderdaad op tijd aan, in 29 G.T. (483 jaar na 455 v.G.T.), om door Johannes gedoopt te worden. Hij werd toen de Messías (Gezalfde), die door Gods geest was gezalfd (Luk. 3:21-23). De joden waren van deze tijdprofetie op de hoogte en waren „vol verwachting” toen Johannes, Jezus’ voorloper, begon te prediken. — Luk. 3:15.
Eveneens als een vervulling van de profetische belofte werd Jezus ongeveer drie en een half jaar na zijn doop als een loskoopoffer voor de mensheid in de dood „afgesneden”. De offerandelijke dood van de Messías was eveneens door Jesaja voorzegd. — Jes. 53:10-12.
Dat Jezus Christus hier op aarde heeft geleefd en een opmerkelijk onderwijzer was, wordt door de wereldlijke geschiedenis bevestigd. Flavius Josephus, een joodse geschiedschrijver uit de eerste eeuw die geen christen was, schreef dat Jezus gedurende het bestuur van Pontius Pilatus leefde, dat hij een invloedrijk leraar was en dat hij de Christus was; ook vermeldde hij dat Pilatus hem ter dood veroordeelde en dat hij op de derde dag weer levend aan zijn discipelen verscheen. — Joodsche Oudheden, Boek XVIII, inst. III, par. 3 (uitgave bewerkt door Dr. W.A. Terwogt); Joh. 19:15, 16; 20:1, 19; Matth. 27:63, 64; Hand. 10:40.
Sommigen zullen het getuigenis van Christus’ eigen discipelen met betrekking tot zijn opstanding misschien niet geloven, maar beschouwt u de volgende feiten eens: Er waren meer dan vijfhonderd getuigen. De discipelen waren geen machtige of invloedrijke mensen die de militaire wachten bij het graf konden overmeesteren of omkopen. Het was zeer onwaarschijnlijk dat er onder zovelen een geheime verstandhouding bestond, vooral met betrekking tot iets dat hun geen persoonlijk materieel gewin zou schenken. Voor het getuigenis dat zij van de opstanding gaven, konden zij geen zelfzuchtige beweegreden hebben; zij werden hierdoor aan lijden en de dood blootgesteld. Zij gaven hun getuigenis daar waar de bitterste vijanden van de Messías waren en waar oneerlijkheid beslist ontdekt zou worden. En zij wachtten er niet mee maar gaven onmiddellijk getuigenis, toen de woede van de joodse leiders op zijn hoogst was. — 1 Kor. 15:3-8; Hand. 2:32; 3:15; 4:10, 18-20; 7:55-58; 8:1.
Dat deze getuigen van Jezus’ opstanding hun verhaal niet ’verzonnen’, blijkt verder uit het feit dat de opstanding volkomen als een verrassing voor hen kwam in hun wanhopige en neerslachtige toestand. Aangezien zij hadden gedacht dat hij een menselijke koning zou worden, waren zij helemaal van streek toen hij stierf (Luk. 24:13-43; Joh. 20:24-29). Jezus’ opstanding was juist datgene wat hun de moed gaf getuigenis af te leggen, moed die onder de wreedste vervolging niet gebroken kon worden.
God heeft zijn belofte van de Messías in de bovengenoemde alsook in andere profetieën op zulk een in het oog springende wijze tot in de kleinste details vervuld, dat ieder verstandig persoon die de bewijzen beschouwt, wel móet zeggen: ’God is beslist iemand die zijn beloften vervult.’
GETUIGENIS VAN ANDERE OP DE VOORGROND TREDENDE PERSONEN
Dat God zijn belofte om zijn Messías te zenden, heeft vervuld, vormt een belangrijk voorbeeld van zijn betrouwbaarheid. Maar er zijn er nog veel meer. Veel mensen die God in het verleden dienden, hebben Gods betrouwbaarheid in het vervullen van zijn beloften niet slechts eenmaal, maar verscheidene malen in hun leven gezien en ervaren. Hiertoe behoren Jozua, David en Salomo.
Jozua zei in zijn afscheidstoespraak tot Israël:
„Gij weet zeer goed met geheel uw hart en met geheel uw ziel dat niet een woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, onvervuld is gebleven. Alles is voor u uitgekomen. Geen woord daarvan is onvervuld gebleven.” — Joz. 23:14.
Koning David getuigde: „De woorden van Jehovah zijn zuivere woorden.” — Ps. 12:6.
Zijn zoon, koning Salomo, zei in gebed ten aanhoren van geheel Israël:
„Gezegend zij Jehovah, die zijn volk Israël een rustplaats heeft gegeven overeenkomstig alles wat hij beloofd heeft. Niet één woord van heel zijn goede belofte die hij door bemiddeling van zijn knecht Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven.” „O Jehovah de God van Israël, er is in de hemel of op de aarde geen God als gij, die zich houdt aan het verbond en de liefderijke goedheid . . . gij die jegens uw knecht David, mijn vader, gehouden hebt wat gij hem beloofd hadt, zodat gij met uw mond de belofte hebt gedaan, en met uw eigen hand hebt gij de vervulling tot stand gebracht, zoals blijkt op deze dag.” — 1 Kon. 8:56; 2 Kron. 6:14, 15.
Deze mensen waren geen dwazen. Het waren verstandige mannen en leiders van een grote natie, en zij erkenden dat de vervullingen alleen door Gods toezicht en loyaliteit ten opzichte van zijn beloften tot stand waren gekomen. En zij waren geen bedriegers. De openhartigheid van de schrijvers van de Schrift, die zowel hun eigen fouten als die van hun regeerders en hun natie aan de kaak stelden, getuigt van hun waarheidsgetrouwheid.
LEER DEZE GOD BETER KENNEN
Als wij er oprecht belangstelling voor hebben van de corruptie van dit huidige samenstel van dingen bevrijd te worden, zullen wij Gods belofte zeer aandachtig beschouwen. Er is geen enkele andere bron die de belofte geeft van een aards paradijs, een terugkeer van onze geliefden door middel van een opstanding en eeuwig leven. De beloften die mensen van een betere wereld geven, zijn in vergelijking hiermee armzalig — en zelfs deze kunnen zij niet vervullen.
Bovendien heeft God de mens, de schepping van zijn handen, lief. Hij belooft bevrijding, niet omdat hij hiertoe verplicht is, maar uit liefde. Dat zijn Zoon naar de aarde werd gezonden, was een daad waartoe God zelf het initiatief heeft genomen en waardoor het fundament voor de bevrijding van de mensheid werd gelegd. De apostel Paulus schreef: „God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren.” — Rom. 5:8.
Waarom zouden wij zo’n liefdevolle voorziening dan in twijfel trekken of verwerpen? Zorg er veeleer voor dat u meer kennis over God en zijn beloften verkrijgt. Jehovah’s getuigen zullen u er graag bij willen helpen de geïnspireerde raad op te volgen: „Vergewist u van alles, houdt vast aan dat wat voortreffelijk is.” — 1 Thess. 5:21.