Waarom zal de christenheid niet blijven bestaan?
„Ziet! Zij hebben Jehovah’s wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan? . . . van de profeet tot zelfs de priester handelt ieder bedrieglijk.” — Jer. 8:9, 10.
1. Waarom is het niet vreemd dat Jeruzalem als vredesfactor teleurstellend zal blijken te zijn?
HET huidige Jeruzalem, de stad die door drie van de grote religies van deze wereld als zeer belangrijk wordt geacht, schijnt opnieuw een rol van wereldbetekenis te spelen. Zal ze alsnog de stad van de Vredevorst blijken te zijn? Zal ze alsnog de essentiële factor voor de totstandkoming van wereldvrede blijken te zijn? Ze zal degenen die haar een grote religieuze waarde toekennen, in deze opzichten teleurstellen. Dit behoeft ons niet te bevreemden, want zelfs het oude Jeruzalem voldeed niet aan verwachtingen van God zelf, Degene wiens glorierijke tempel bovenop de berg Moría, een van haar beroemde heuvels, prijkte.
2. (a) Wat kunnen wij mislopen door naar de woordvoerders van de christenheid te luisteren? (b) Wat heeft Jehovah verwekt om de christenheid te waarschuwen?
2 Laten wij niet tot degenen behoren die in deze tijd de handelwijze volgen die onvermijdelijk tot teleurstelling leidt. De christenheid, die hoge verwachtingen heeft met betrekking tot het hedendaagse Jeruzalem, heeft reeds lang een invloedrijke stem in religieuze en politieke aangelegenheden. Ondanks haar prestige zouden wij het eeuwige leven dat wij graag willen hebben, kunnen verbeuren wanneer wij luisteren naar wat haar woordvoerders in deze kritiekste tijd van de gehele menselijke geschiedenis hebben te zeggen. Volgens het onfeilbare Woord van de God die de christenheid beweert te aanbidden, is dat naam-christendom ten ondergang gedoemd, evenals dit met het Jeruzalem uit de tijd van de profeet Jeremia het geval was (Jer. 6:1-8). Via personen die zich evenals Jeremia volledig aan God hebben opgedragen, is de christenheid grondig gewaarschuwd voor de zekere vernietiging die haar wacht. Ja, evenals in de laatste dagen van het Jeruzalem in Jeremia’s tijd, heeft Jehovah God zijn gezalfde getuigen verwekt om als een hedendaagse Jeremiaklasse te dienen (2 Kron. 36:15, 16). Jehovah heeft deze christelijke getuigen van hem geregeld naar de kerklidmaten van de christenheid gestuurd, waarbij hij als het ware ’dagelijks vroeg op was om hen te zenden’ (Jer. 7:25, 13). Dit alles heeft niet mogen baten!
3. Welk voorbeeld met betrekking tot de reactie op zulk een waarschuwing hebben de „profeten” en „priesters” van de christenheid gevolgd?
3 De „profeten” en „priesters” van de christenheid hebben echter geweigerd op hun woorden acht te slaan. Zij hebben niet graag dat hun „kudden” verontrust raken. Daarom geven zij hun kerklidmaten valse verzekeringen die in strijd zijn met Gods profetieën. Zo was het ook in Jeremia’s tijd en in de dagen van Christus’ apostelen (Jer. 5:20, 21; Matth. 13:13-15; Hand. 28:25-27). Willen wij als die misleide mensen zijn, zodat wij weigeren op Gods woorden acht te slaan? Neen!
MISPLAATST VERTROUWEN IN RELIGIEUZE ONKWETSBAARHEID
4, 5. (a) In wat voor stelsel stellen de mensen van de christenheid thans vertrouwen? (b) Hoe beschrijft Jeremia mensen in zijn tijd die net zo’n fout maakten?
4 Miljoenen stellen in deze tijd hun vertrouwen in een ten ondergang gedoemd religieus stelsel. De geestelijken van de christenheid sporen hun kerklidmaten ertoe aan dit te doen. In de dagen van Jeremia hebben de inwoners van Jeruzalem en de bewoners van het land Juda een overeenkomstige fout gemaakt. Wij willen hen niet navolgen. Jeremia ontving van Jehovah het gebod in de poort van de tempel van Jeruzalem te gaan staan en openlijk tot degenen die daar binnengingen te zeggen:
5 „’Stelt uw vertrouwen niet in bedrieglijke woorden, doordat men zegt: „De tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah zijn zij!” . . . Gij stelt uw vertrouwen in bedrieglijke woorden — het zal stellig niets baten. Wat? Stelen, moorden en overspel plegen en vals zweren en offerrook aan Baäl brengen en andere goden achternalopen die gij niet gekend hadt — en moet gij voor mijn aangezicht komen staan in dit huis waarover mijn naam is uitgeroepen en moet gij zeggen: „Wij zullen stellig bevrijd worden”, ondanks dat gij al deze verfoeilijkheden doet? Is dit huis waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen niet meer dan een rovershol geworden? Ziet, ook ikzelf heb het gezien’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 7:4-11.
6. Tijdens welk optreden bediende Jezus zich van Jeremia’s beeldspraak betreffende de tempel van Jeruzalem?
6 Jeremia had niet de machtiging ontvangen de tempel te reinigen van alle verontreinigende dingen die daar waren neergezet door degenen die Jehovah’s aanbidding met de heidense afgodenaanbidding wilden vermengen (Jer. 7:30, 31). Meer dan 630 jaar na de verwoesting van die tempel heeft Jezus Christus, als de Zoon van God, de herbouwde tempel van Jeruzalem echter bij twee gelegenheden gereinigd. Hierbij bediende Jezus zich van Jeremia’s beeldspraak. Wij lezen: „Jezus ging de tempel binnen en wierp allen die in de tempel verkochten en kochten, eruit en keerde de tafels van de geldwisselaars en de banken van hen die duiven verkochten, om. En hij zei tot hen: ’Er staat geschreven: „Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd”, maar gij maakt het tot een rovershol’” (Matth. 21:12, 13; zie ook Johannes 2:15, 16). Die verontreinigde tempel werd in 70 G.T. vernietigd.
7. (a) Waarin veranderen die religieaanhangers van de christenheid hun religieuze stelsel, terwijl zij tegelijkertijd hun aanbidding beoefenen? (b) Hoe noemen zij Jezus Christus, en hoe zal hij hen niettemin noemen?
7 Vooral sinds 1919 G.T. heeft de hedendaagse Jeremiaklasse de wereld op de verontreinigde toestand van de christenheid opmerkzaam gemaakt. Terwijl kerklidmaten hun aanbidding in dit zogenaamde christelijke samenstel van dingen beoefenen, nemen zij tegelijkertijd ook deel aan „stelen, moorden en overspel plegen en vals zweren”. Zij brengen hun religieuze slachtoffers aan nog andere goden (Baäls, Heren) behalve de Heer Jezus Christus. Op materialistische wijze veranderen zij hun religieuze stelsel in „niet meer dan een rovershol” (Jer. 7:9-11). Ondanks al deze dingen die verfoeilijk zijn in Jehovah’s ogen, schenken de religieaanhangers van de christenheid Jezus Christus lippendienst en noemen zij hem „Heer”. Zij denken dat alles dan wel in orde is en dat hun aanbidding aanvaardbaar is in de ogen van God en Christus. Jezus Christus zal hen echter verrassen door hen „werkers der wetteloosheid” te noemen, omdat zij niet de wil van zijn Vader doen. — Matth. 7:21-23.
8. Waarom geloven de religieaanhangers van de christenheid dat hun religieuze stelsel onkwetsbaar is?
8 Evenals de Israëlieten aan wie Jeremia Jehovah’s boodschap bekendmaakte, beschouwen de religieaanhangers van de christenheid hun „tempel”, waarover zij de naam van Christus uitroepen, als een soort talisman tegen van God afkomstige rampspoed. Zij wijzen op hun zogenaamde christelijke stelsel en zeggen: „De tempel van Jehovah zijn zij!” (Jer. 7:4) De Rooms-Katholieke Kerk beweert apostolisch te zijn door een lijn van apostolische opvolgers samen te stellen die helemaal tot Christus’ twaalf apostelen teruggaat. De Anglicaanse Kerk van Groot-Brittannië doet iets overeenkomstigs met betrekking tot haar „bisschoppen” (episcopale geestelijken). De patriarchaten van de Oosters-Orthodoxe Kerken steunen op een veronderstelde ononderbroken opvolging van hun bisschoppen, welke teruggaat tot op de twaalf apostelen die, zoals zij beweren, apostolische opvolgers hadden. Het pausdom van Rome is gebaseerd op de stelling dat het op de apostel Petrus als „deze steenrots” is gebouwd, waardoor de „poorten der hel” het niet zouden kunnen overweldigen (Matth. 16:18, 19, Willibrordvertaling). Gezien zulk een veronderstelde voortduring van dingen vanaf Christus’ eigen tijd, gaan zij ervan uit dat de christenheid onkwetsbaar is en niet uitgeroeid kan worden.
9, 10. (a) Welke vraag rijst er over aanbidders die vertrouwen stellen in de ’onkwetsbaarheid’ van de christenheid? (b) Wat droeg Jehovah Jeremia op over de joden te zeggen die op hun tempel vertrouwden?
9 Indien iemand zijn vertrouwen in de ’onkwetsbaarheid’ van de christenheid stelt, vormt dit er dan een waarborg voor dat hij niet te zamen met de christenheid zal worden vernietigd en rampspoed zal ondergaan? De apostel Paulus waarschuwt dat mensen in de „laatste dagen . . . een vorm van godvruchtige toewijding [zouden] hebben, maar de kracht ervan niet [zouden] blijken te bezitten; en”, zo voegde hij eraan toe, „keer u af van dezen” (2 Tim. 3:1-5). Wanneer mensen dus uiterlijke formaliteiten verrichten in huizen of instellingen die zogenaamd aan God opgedragen zijn maar tegelijkertijd verontreinigd zijn door een mengsel van valse aanbidding en wereldsgezindheid, vormt dit er dan een verzekering voor dat zulke personen voor Gods uitdrukking van rechtvaardig misnoegen gespaard zullen blijven? Welnu, wat droeg Jehovah Jeremia op tot de Israëlieten te zeggen die op hun „tempel” vertrouwden? Luister:
10 „’Gaat nu naar mijn plaats die in Silo was [ongeveer 32 kilometer ten noorden van Jeruzalem], waar ik mijn naam eerst heb doen wonen, en ziet wat ik daarmee heb gedaan wegens de slechtheid van mijn volk Israël. En nu, omdat gij al deze werken bleeft doen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik tot u bleef spreken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet hebt geluisterd, en ik u bleef roepen, maar gij niet hebt geantwoord, wil ik ook met het huis waarover mijn naam is uitgeroepen, waarop gij vertrouwt, en met de plaats die ik aan u en aan uw voorvaders heb gegeven, net zo doen als ik met Silo heb gedaan. En ik wil u van voor mijn aangezicht wegwerpen, net zoals ik al uw broeders, het gehele nageslacht van Efraïm, weggeworpen heb.’” — Jer. 7:12-15.
11. Wat gebeurde er in Samuëls dagen te Silo, waardoor de religieuze gevoeligheid van de Israëlieten werd geschokt?
11 Wat in de dagen van de jonge profeet Samuël met Silo gebeurde, schokte de religieuze gevoeligheid van de Israëlieten. Zij vertrouwden erop dat de heilige ark van het verbond hen ervoor zou behoeden door de Filistijnen verslagen te worden. Vandaar dat deze uit het Allerheiligste van de tabernakel, die in Silo was, werd gehaald, terwijl wetteloze priesters, de zonen van de hogepriester Eli, haar naar het strijdtoneel brachten. De Ark beschermde hen echter niet voor de gevolgen van hun overtredingen van Jehovah’s wet en viel helaas in handen van de heidense Filistijnen; Eli’s priesterlijke zonen, Hofni en Pinehas, werden gedood, en toen de corpulente hogepriester Eli het slechte nieuws hoorde, viel hij achterwaarts in zwijm, brak zijn nek en stierf. De onderdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen duurde voort en de Ark, het symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid, is nooit meer naar haar plaats in de heilige tabernakel in Silo teruggekeerd, ook al werd ze door de gekwelde afgodische Filistijnen teruggezonden. — 1 Sam. 3:1 tot en met 7:2.
12. Hoe behandelde Jehovah Jeruzalem en het land Juda zoals hij het eens begunstigde Silo had behandeld?
12 Via Jeremia liet Jehovah de waarschuwing horen dat hij Jeruzalem hetzelfde lot zou doen ondergaan als het eens begunstigde Silo. Vandaar dat hij Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs liet vernietigen. Zelfs de tempel die door koning Salomo was gebouwd en die de ark van het verbond bevatte, werd vernield. De Ark zelf verdween uit alle annalen, zodat haar verblijfplaats thans niet bekend is. Na de rampspoed over Silo lieten de Filistijnen de Israëlieten daar wonen. Maar nadat de Babyloniërs Jeruzalem en haar tempel hadden verwoest, deporteerden zij de meeste overlevende joden naar het ver verwijderde Babylon. De paar joden die werden achtergelaten, verlieten het land ten slotte vol angst en vluchtten naar Egypte. Hierdoor bleef het gehele land Juda onbewoond achter. Aldus wierp Jehovah die verbondverbrekende joden van voor zijn aangezicht weg!
13. Welke les dienen wij uit dat voorval van misplaatst vertrouwen te leren?
13 Laten wij hier thans een les uit leren. Laten wij geen vertrouwen stellen in wat volgens de geestelijken van de christenheid als een religieuze talisman zal dienen om haar voor vernietiging te vrijwaren. Wat Jeruzalem en haar tempel is overkomen, en wel zevenendertig jaar nadat Jezus de verontreinigde tempel van Jeruzalem, die in „niet meer dan een rovershol” was veranderd, had gereinigd, zal in het niet verzinken bij de „grote verdrukking”, die binnenkort over de christenheid zal komen. — Matth. 24:1, 2, 21, 22.
VAN RELIGIEUZE HEILIGHEID TOT VERONTREINIGING
14. Waarom dienen wij niet om het behoud van de christenheid te bidden?
14 Niemand die de God van de bijbel werkelijk liefheeft, zal bidden of zo iets vreemds de christenheid nooit mag overkomen. Jehovah beval zijn profeet Jeremia niet te bidden of Jeruzalem en haar verontreinigde tempel voor de uiting van Zijn rechtvaardige verontwaardiging gespaard mochten blijven. Jeruzalems hedendaagse tegenhanger, de christenheid, is onverbeterlijk gebleken. Na al deze jaren dat Jehovah zijn christelijke getuigen heeft uitgezonden om de mensen van de christenheid te waarschuwen, heeft ze in het voortdurend bedrijven van haar slechtheid het punt bereikt dat er voor haar geen vergeving mogelijk is. — Jer. 7:18-26; 5:7-9.
15, 16. (a) Met het oog op welke handelwijze verdient de christenheid geen medelijden? (b) Wat zei Jehovah bij wijze van illustratie in Jeremia 7:30, 31?
15 Wij dienen geen medelijden met de christenheid te hebben omdat er bij haar vernietiging zoveel mensenlevens betrokken zijn. Haar handelwijze heeft veel smaad over God gebracht. Waarom zouden wij niet in de allereerste plaats aan hem denken? Hij is belangrijker dan alle menselijke schepselen. Sta er eens bij stil hoe de christenheid, met haar honderden miljoenen kerklidmaten, smaad over zijn naam heeft gebracht en hoe ze zijn getrouwe getuigen, die zijn waarschuwingen en levenreddende besluiten bekendmaken, heeft vervolgd. Bekommeren wij ons meer om achteloze, ongehoorzame mensen dan om de naam van de Allerhoogste God? Dat zij met de christenheid omkomen, is inderdaad betreurenswaardig, maar hun huidige schandelijke religieuze gedrag is niet minder betreurenswaardig. Ter illustratie hiervan zei Jehovah:
16 „’De zonen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen” is de uitspraak van Jehovah. ’Zij hebben hun walgelijkheden geplaatst in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen, om het te verontreinigen. En zij hebben de hoge plaatsen van Tofeth gebouwd, dat in het dal van de zoon van Hinnom ligt [buiten de zuidelijke muur van Jeruzalem], om [wat te verbranden?] hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden, iets wat ik niet geboden had en wat in mijn hart niet was opgekomen’” — Jer. 7:30, 31; zie ook Leviticus 18:21; 20:2-5.
17. (a) Welke vraag rijst er over medelijden ten aanzien van de menselijke slachtoffers en de ouders die hen offerden? (b) Bij wie was de gedachte aan zulke menselijke slachtoffers ontsproten?
17 Wanneer het dus op medelijden aankomt, met wie hebben wij dan meer medelijden? Met de afgodische ouders, die zich tegenover Jehovah moesten verantwoorden? Of met de jonge zonen en dochters die schreeuwden wanneer zij op een hoog altaar in Tofeth, in het dal van de zoon van Hinnom, als mensenoffers aan de valse god Molech (Koning) werden geofferd? (Jer. 32:35) Hoe konden die harteloze ouders zo’n aanbidding van de duivelse afgod Molech in overeenstemming brengen met aanbidding in de heilige tempel even ten noorden van de vallei? Jehovah had hun niet geboden zulke levende mensenoffers aan een valse god te offeren. De gedachte aan zulke mensenoffers was destijds in het hart van de religieuze afvalligen opgekomen, maar nooit in het hart van Jehovah God. Wat is het verdiende loon voor mensen die zo’n aanbidding met Jehovah’s aanbidding trachten te vermengen?
18. Hoe laten zulke slachtoffers uit de oudheid zich qua aantal vergelijken met die welke de christenheid nu in nog geen eeuw tijd heeft geofferd?
18 De kinderoffers die de afvallige „zonen van Juda” destijds offerden, vallen qua aantal in het niet vergeleken met de mensenoffers die de christenheid in de loop der eeuwen aan haar onchristelijke goden heeft geofferd. Hoewel ze voorgeeft het zichtbare koninkrijk van de Vredevorst te zijn, heeft ze talloze zonen en dochters aan de oorlogsgod, haar Molech of „Koning”, geofferd. In minder dan een eeuw tijd heeft ze nu tientallen miljoenen van haar meest uitgelezen jonge kerklidmaten in de twee bloedigste oorlogen van de gehele menselijke geschiedenis en in vele kleinere oorlogen geofferd. De christenheid noemt dit op lasterlijke wijze christendom. Zulke offers beschouwt ze als „het grootste offer”, dat de geofferden een onmiddellijk paspoort tot in Christus’ tegenwoordigheid in de hemel zou verlenen!
DE OFFERS DIE JEHOVAH GOD BEHAGEN
19. Wat betekent het derhalve voor een christen zijn lichaam als een ’levend en heilig slachtoffer’ aan God aan te bieden?
19 Dit zijn niet de soort van offers die Jehovah God de volgelingen van zijn Zoon Jezus Christus aanraadt te offeren. In Romeinen 12:1, 2 inspireerde hij de apostel Paulus er veeleer toe te schrijven: „Ik [verzoek] u dringend, broeders, bij de meedogendheden Gods, uw lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en aan God welgevallig is, een heilige dienst met uw denkvermogen. En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” Wanneer een christen zijn lichaam als ’een levend en heilig slachtoffer’ aanbiedt, wil dit niet zeggen dat hij zelfmoord pleegt of zich door een religieuze priester laat doden en op een altaar laat offeren. Dat zou geen „heilige dienst met uw denkvermogen” zijn. Het betekent veeleer dat een christen ten behoeve van Gods dienst een leven van zelfopoffering leidt, en niet dat hij zich moedwillig, bij wijze van uiterlijk vertoon, tot een martelaar maakt.
20. Welke slachtoffers kan een levende christen aan God offeren door op zulk een ’aan God welgevallige’ wijze te leven?
20 Door op een ’aan God welgevallige wijze’ te blijven leven, kan een ware christen God de offers brengen die in Hebreeën 13:15, 16 worden genoemd: „Laten wij door bemiddeling van hem [Christus, Gods Hogepriester] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken. Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig.”
21. Wat achtte Jehovah voor zijn uitverkoren volk belangrijker dan het offeren van dierlijke slachtoffers, en wat valt er derhalve over menselijke slachtoffers te zeggen?
21 De aldus beschreven slachtoffers sluiten elke vermenging van Jehovah’s aanbidding met het offeren van menselijke of dierlijke slachtoffers aan de valse goden van deze wereld uit (Jes. 42:8). Wat God in de allereerste plaats van zijn volk verlangt, is gehoorzaamheid, en wel aan „de goede en welgevallige en volmaakte wil van God”. Toen Jehovah zijn uitverkoren volk uit de doodaanbrengende onderdrukking in het Egypte uit de oudheid bevrijdde, stelde hij het offeren van dierlijke slachtoffers niet als van het allergrootste belang op de eerste plaats: „Maar dit woord heb ik hun geboden, zeggende: ’Gehoorzaamt mijn stem en ik wil uw God worden en gíj zult mijn volk worden; en gij moet heel de weg bewandelen die ik u gebieden zal, opdat het u goed moge gaan’” (Jer. 7:22, 23; 1 Sam. 15:22). Indien Jehovah dus geen dierlijke slachtoffers van zijn uitverkoren volk verlangde, zou hij nog veel minder menselijke slachtoffers van hen vragen. De gedachte aan mensenoffers, zoals die welke aan Baäl of Molech werden geofferd, ’kwam zelfs niet in zijn hart op’. — Jer. 7:31.
22, 23. (a) Hoe is de christenheid, met heel haar bericht over het vergieten van menselijk bloed, in gebreke gebleven slachtoffers aan God te offeren die God welgevallig zijn? (b) Wat zou er met haar prototype in de oudheid gebeuren, waardoor wordt aangetoond of ze ongestraft zal blijven?
22 Ondanks haar bloedige bericht op het gebied van het vergieten van mensenbloed, heeft de christenheid God niet de slachtoffers gebracht die hem behagen. Het ontbreekt haar aan gehoorzaamheid aan de God van de bijbel (Micha 6:6-8). Tot op de huidige dag heeft ze geen berouw gehad van haar ongehoorzame handelwijze, als gevolg waarvan ze God een passend slachtoffer zou kunnen brengen: „De slachtoffers aan God zijn een gebroken geest; een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult gij niet verachten” (Ps. 51:17). Verdient ze het ongestraft te blijven? Zal ze ongestraft blijven? Haar prototype in de oudheid, Jeruzalem, onderging een passende straf, zoals Jehovah ook had gezegd:
23 „’Daarom, zie! er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’dat men het niet meer Tofeth en het dal van de zoon van Hinnom zal heten, maar het dal van het doden; en men zal in Tofeth moeten begraven zonder dat er genoeg plaats is. En de dode lichamen van dit volk moeten tot voedsel worden voor de vliegende schepselen van de hemel en voor de dieren der aarde, zonder dat iemand ze doet beven. En ik wil uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem van uitbundige vreugde en de stem van verheuging, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid; want het land zal tot niets dan een verwoeste plaats worden.’” — Jer. 7:32-34; 19:6-9.
24. Wanneer vond de typologische vervulling van die ernstige profetie plaats?
24 De vervulling van deze ernstige profetie geschiedde niet tijdens de regering van koning Josía, die de afgoden verpletterde en de plaatsen verontreinigde die aan de aanbidding van Molech en andere demonengoden waren gewijd (2 Kon. 23:3-20). In 607 v.G.T., toen het lang belegerde Jeruzalem de Babyloniërs in handen viel en de ellendige overlevenden werden gedeporteerd, waarna de stad verwoest werd achtergelaten, veranderden Tofeth en het dal van Hinnom in een dodendal, bezaaid met de niet begraven lijken van de Judeeërs, zodat de vleesetende vogels en viervoetige dieren nu vrij spel hadden ze te verslinden. Jeruzalem en Juda hebben 70 jaar lang woest gelegen. — 2 Kron. 36:17-21.
25. Aan de vervulling van welke profetie van Jeremia zal de christenheid, met het oog op het voorgaande, niet ontkomen?
25 Het zal de met bloedschuld beladen christenheid van thans, met haar heidense gewoonten, menselijke tradities en mengsel van heidense filosofieën en bijbelse leringen, niet beter vergaan dan haar prototype uit de oudheid. Ze zal er niet aan ontkomen in de vervulling te delen van Jehovah’s profetie: „Een zware storm zelf zal verwekt worden van de meest afgelegen delen der aarde. En zij die door Jehovah zijn neergeveld zullen op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen. Er zal niet over hen geweeklaagd worden, noch zullen zij bijeengezameld of begraven worden. Tot mest op de oppervlakte van de aardbodem zullen zij worden” (Jer. 25:32, 33). Neen! De christenheid zal de naderende „grote verdrukking” niet overleven (Matth. 24:1, 2, 21, 22). Bovendien zal de gehele rest van het wereldrijk van valse religie haar in haar val op de voet volgen en in haar vernietiging delen!
[Kader op blz. 8]
De bijbelse profetie van Jeremia geeft personen die rechtvaardigheid liefhebben, „de weg ten leven” aan. Ze beschrijft ook hoe Jehovah God het oordeel zal voltrekken aan valse religie en aan de natiën die zijn wil tegenstaan. Dat uur is nabij! Het is derhalve actueel dat „De Wachttoren” in deze en volgende uitgaven de hedendaagse vervulling Jeremia’s profetie bespreekt.