Toon geen opstandige neigingen
’Ik heb geroepen, doch gij bleeft weigeren, . . . gij bleeft al mijn raad in de wind slaan, en mijn terechtwijzingen hebt gij niet aanvaard.’ — Spr. 1:24, 25.
1, 2. Wat was de eerste soort van zonde? Wat kan er toe leiden, en waar loopt het ten slotte op uit?
DE EERSTE zondige daad in hemel en op aarde was er een van opstandigheid. Ze leidde tot de veroordeling van hen wier hele leven één opstand is. Omdat de eerste opstandeling zich thans voor het laatst tegen Jehovah en Zijn loyale dienstknechten keert en zich daarbij van alle mogelijke listige middelen bedient, is het goed onze gedachten, beweegredenen, handelingen en gedragingen nauwkeurig te onderzoeken, zodat wij op onze hoede kunnen zijn.
2 Willen wij onze gedachten behoeden, dan dienen wij te erkennen dat ’s mensen oordelen of conclusies alleen dan juist zijn wanneer ze in overeenstemming zijn met Jehovah’s in zijn Woord geopenbaarde beslissingen. Druisen ze hier op enigerlei wijze tegenin dan treedt aan het daglicht dat men de neiging heeft zich door de gedachten van schepselen te laten leiden. Dit is een vorm van opstand, welke in het begin wellicht heel onbeduidend lijkt; wanneer men zich echter voortdurend laat bezoedelen met eigenzinnige menselijke gedachten en beslissingen kan het ten slotte zover komen, dat dat geschiedt waarover Jakobus sprak: „Elk wordt echter beproefd doordat hij door zijn eigen verlangen wordt uitgelokt en verleid. Wanneer het verlangen daarna vruchtbaar is geworden, baart het zonde; wanneer de zonde op haar beurt is bedreven, brengt ze de dood voort.” — Jak. 1:14, 15.
3. Waardoor wordt iemands gedrag bepaald, en hoe kan het worden veranderd?
3 Wanneer wij eens letten op de gedragingen van de mensen der oude wereld, bemerken wij dat hun gedachten en gedrag verraden dat ze afkomstig zijn van de „god van deze wereld,” de oorspronkelijke opstandeling, die Satan werd. Evenals de karaktertrekken en -eigenschappen van kinderen zijn terug te voeren op hun ouders, is het aan de oorspronkelijke opstandige ouders en hun zondige gedrag in de hof van Eden te wijten dat de mens thans wel in sterke mate behept is met de zonde van opstandigheid. Daarom is het noodzakelijk dat wij allen gebruik maken van de ouderlijke voorziening welke Jehovah God voor de mens heeft getroffen, namelijk zijn Zoon Jezus Christus (Joh. 3:16). Hiertoe behoeven wij niet fysiek wedergeboren te worden, maar men moet de Zoon aanvaarden door zijn geest te hervormen en de „nieuwe persoonlijkheid” aan te doen „die door nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van haar schepper.” — Kol. 3:10.
4, 5. (a) Waarop was Jezus’ volmaakte voorbeeld gebaseerd? (b) Waarom is het zo belangrijk dat men zich volledig onderwerpt aan de wil van de Vader?
4 Christus Jezus’ levenswandel was volmaakt en omdat hij absoluut geen opstandige karaktertrekken had, is hij het volmaakte model. Hij nam zelf geen beslissingen. „Ik kan niets op eigen initiatief doen; zoals ik hoor, oordeel ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil maar die van hem die mij heeft gezonden.” „Ik ben uit de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van hem die mij gezonden heeft.” ’Ik doe altijd wat hem behaagt.’ Welk een prachtig voorbeeld van volledige, exclusieve toewijding aan de Vader zonder enige neiging tot opstandigheid, wat een onvergelijkelijke demonstratie van volledige dienstbereidheid. Hij nodigde anderen uit hem te volgen evenals hij slechts zijn Vader volgde: „Wanneer gij mijn geboden in acht neemt, zult gij in mijn liefde blijven, evenals ik de geboden van de Vader in acht heb genomen en in zijn liefde blijf.” Dit zei hij natuurlijk tot hen die zich van de wereld hadden losgemaakt en zich aan de zijde van de Meester hadden geschaard. Hij getuigde: „Zij zijn geen deel van de wereld evenals ik geen deel van de wereld ben.” — Joh. 5:30; 6:38; 8:29; 15:10; 17:16.
5 Uit zijn woorden blijkt dat wij volledig in overeenstemming met hem en zijn Vader moeten zijn om als kinderen erkend te worden. Afdwalen vinden zij onaangenaam en hierdoor komen wij in opstand tegen wat juist is. Om opstand te vermijden, moeten wij daarom goed toezien op de beslissingen waardoor wij ons bij onze handelingen laten leiden, op onze gedragingen en beweegredenen.
6. Waartoe leidt het wanneer een schepsel zich persoonlijke vrijheden veroorlooft met betrekking tot Gods Woord?
6 Daar de rechtvaardige instructies van de Vader volmaakt en veeleisend zijn, kunnen engelen noch mensen zich met betrekking hiertoe vrijheden veroorloven. In de hof van Eden is een vooraanstaand hemels schepsel zelf een verraderlijke of weerspannige weg ingeslagen en heeft er daarna anderen toe verleid hetzelfde te doen. Personen met een opstandige aard zijn er bijna altijd op uit anderen ook in zo’n geestesgesteldheid te brengen, zodat die hen navolgen in hun opstandige gedrag. Deze handelwijze van de opstandeling leidde er toe dat hij werd verdreven. Later werden de „engelen die niet in hun oorspronkelijke positie zijn gebleven” maar op hun eigen inzicht hebben gesteund, uit de gemeenschap gesloten of geëxcommuniceerd. Het eerste mensenpaar, Adam en Eva, werd uit hun door Jehovah gegeven tehuis en woonplaats in het paradijs verbannen omdat zij het zelfzuchtig en begerig verkozen naar de Slang te luisteren en daardoor het ware woord Gods verwierpen. Daar Jehovah ’niet verandert’ zijn Adam en Eva ongetwijfeld heel goed op de hoogte geweest van Jehovah’s raad zoals deze later in Spreuken 3:5, 6 werd opgetekend: „Vertrouw met geheel uw hart op Jehovah en steun op uw eigen inzicht niet. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken.” — Judas 6.
7. Wat was het verschil tussen Eva’s zonde en Adams overtreding, alhoewel beiden hadden gezondigd?
7 Uit het Genesis-verslag kunnen wij opmaken dat Eva tot het volgen van een opstandige handelwijze werd verleid: „Dientengevolge zag de vrouw dat de vrucht van de boom goed was tot voedsel en een behagen voor de ogen, ja, de boom was begeerlijk om aan te zien. Daarom begon zij van zijn vrucht te nemen en er van te eten. Daarna gaf zij er ook van aan haar echtgenoot toen deze bij haar was en hij begon er van te eten.” Adam was echter opzettelijk opstandig en gaf geen blijk van berouw, waardoor hij het ongunstige oordeel van Jehovah over zichzelf en zijn vrouw bracht. — Gen. 3:6, 17-19.
JEHOVAH VERLATEN
8, 9. Welke opstandige dwaling begingen de Israëlieten?
8 Alhoewel de Israëlieten op de hoogte waren van het historische bericht over wat er eerst in de hof van Eden en naderhand ten tijde van de Vloed was gebeurd en zij bovendien hadden gezien hoe Jehovah zijn macht jegens hen had tentoongespreid toen hij hen van de onderdrukkende hand der Egyptenaren bevrijdde, gingen zij op zichzelf vertrouwen, daardoor te kennen gevend dat zij de begunstigde positie welke Jehovah hen onder de natiën had doen innemen niet op hoge prijs stelden. Zij konden zich laten leiden door het geschreven woord Gods en het rechtstreekse getuigenis van hun voorvaders betreffende de opmerkelijke tentoonspreiding van Jehovah’s sterkte en liefde ten behoeve van hen. Jehovah gaf zijn volk zelfs een nog grotere beveiliging door hun via Mozes de wet te geven, niet alleen de Tien Geboden — die hij rechtstreeks met zijn eigen vinger had geschreven — maar nog vele andere wetten aangaande minder belangrijke aangelegenheden als een wacht voor hun hele gedrag, voor al hun doen en laten.
9 Toen zij het hun door Jehovah gegeven land binnentrokken, waarschuwde hij hen nadrukkelijk voor de praktijken der daar wonende afgoden aanbiddende heidenen. Hun werd bevolen alle plaatsen van Baälaanbidding neer te halen, zodat zij er niet door verstrikt zouden worden, doch zij sloegen dit in de wind. Dit was onverholen ongehoorzaamheid. Vele Israëlieten hielden zich niet meer nauwgezet aan Jehovah’s Woord en hun aandacht werd gevangen door de valse aanbidding welke God hun bevolen had uit te roeien. Hun opstandigheid had dan ook tot gevolg dat zij in knechtschap aan valse aanbidding geraakten. Joas moest op een keer de macht van de valse god Baäl uitdagen door tot de Israëlieten te zeggen: „Zult gij Baäl wettelijk verdedigen om te zien of gij hem kunt redden? Al wie hem wettelijk verdedigt, behoort ter dood gebracht te worden” (Richt. 6:31). Hieruit blijkt dat sommigen, in strijd met Jehovah’s bevel om ieder spoor er van te verwoesten, afgodische praktijken beoefenden en trachtten deze vreemde religie te ondersteunen en te verdedigen.
10. In welke overeenkomstige positie bevonden de Israëlieten zich in Jehovah’s ogen wanneer zij gehoorzaam en wanneer zij opstandig waren?
10 Verder kregen de Israëlieten de raad om geen uit steen of hout gesneden beeld in hun land op te zetten noch zich er voor te buigen, omdat deze vorm van aanbidding beoefenen gelijk stond met die der omringende heidense natiën. Hoe passend dan ook de instructie in het zesentwintigste hoofdstuk van Leviticus: „Indien gij in mijn verordeningen blijft wandelen en mijn geboden houdt en ze volbrengt, zal ik u stellig regenbuien op hun tijd geven en zal het land inderdaad zijn gewas geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven. Uw dorstijd zal stellig tot uw druivenpluk reiken” (Lev. 26:3-5). In dit zelfde hoofdstuk toont hij vervolgens hoe hij voor al hun behoeften zal zorgen en hen zelfs zal helpen en met hen zal zijn wanneer zij de vreemdelingen uit het land verdrijven. In de verzen 14 tot 16 waarschuwt hij echter voor de straffen die zij zich door ongehoorzaamheid op de hals zouden halen: „Indien gij niet naar mij zult luisteren, al deze geboden niet zult houden en mijn verordeningen zult verwerpen . . . in de mate dat gij mijn verbond ontwijdt, zal ook ík het volgende doen en stellig plotselinge schrik over u brengen.” Dit was zeer duidelijke taal maar toch sloegen de Israëlieten de bepalingen in de wind. Hun hele leven was één en al opstand. Het is wellicht werkelijk klein begonnen, maar door hiermee voort te gaan werd men Jehovah op den duur volledig ontrouw en verloren zij zijn gunst. Hieruit dienen wij een les te leren, namelijk om gehoorzaam en niet opstandig te zijn.
11. (a) Hoe werden de overtreders gestraft? (b) welke plicht ruste op hen die een verantwoordelijke positie bekleedden?
11 Wanneer een Israëlitische man of vrouw zich niet aan de verbondsvoorwaarden hield, moest er krachtig tegen deze uiting van opstandigheid worden opgetreden. Zij die een verantwoordelijke positie in de natie bekleedden, werd gezegd overtreders te verwijderen en te stenigen, omdat zij Gods Woord hadden ontheiligd en deswege de dood waardig waren (uit de gemeenschap gesloten moesten worden). Ja, zouden de verantwoordelijke personen er niet op toezien dat de natie in haar doen en laten rein en vrij van opstandigheid was, dan zouden zij zich eveneens Jehovah’s ongunstige oordeel op de hals halen, omdat zij dan zouden tonen dat zij op hun eigen ideeën vertrouwden en geen rekening hielden met Gods vereisten. Zij droegen de grootste verantwoordelijkheid, zoals in Deuteronomium 17:2-7 wordt geïllustreerd: „Ingeval er in uw midden in een uwer steden die Jehovah uw God u geeft, een man of een vrouw wordt aangetroffen die beoefent wat kwaad is in de ogen van Jehovah, uw God, door zijn verbond te overtreden en naar andere goden te gaan, ze te aanbidden en zich er voor te buigen, of voor de zon, de maan of het gehele hemelheir, wat ik niet heb geboden, en het is u aangezegd en gij hebt het gehoord en het grondig onderzocht en, zie! de zaak is als de waarheid bevestigd, dit verachtelijke is in Israël gedaan! dan moet gij die man of die vrouw die dit kwaad heeft gedaan, buiten uw poorten brengen, ja, de man of de vrouw, en gij moet hen met stenen stenigen opdat zij sterven. . . . en gij moet het kwaad uit uw midden verwijderen.” De verantwoordelijke personen waren verplicht er op toe te zien dat elke vorm van opstandigheid van hen die Jehovah hadden verlaten, werd verwijderd. Het was duidelijk dat Jehovah opstandigheid verafschuwde en eiste dat zijn volk zich verre van deze onreinheid hield.
12. Hoe redeneren sommigen wellicht ten aanzien van hun onjuiste gedrag omdat niemand hun eigenzinnige handelwijze heeft opgemerkt?
12 Toen men vrij met de heidense natiën begon om te gaan, zette men de eerste stap op de weg van afval van Jehovah, die eiste dat men zich daar volledig van onthield. Bezoedeld door deze omgang duurde het niet lang of van velen in de natie Israël was de hartetoestand gelijk aan die der heidenen. Daarom zeiden zij: „God ziet onze wegen niet” (Jer. 12:4, LV). Zij dachten schijnbaar dat God hun afschuwelijke praktijken en openlijke opstand niet zag en dat zij er ongestraft mee konden doorgaan. Niets is echter verborgen voor Gods blik, en hij gaf dit aldus te kennen: „Zij zijn teleurgesteld over hun oogst, wegens de vurige toorn van de Eeuwige” (Jer. 12:13, Mo). Ja, toen zij aan de kaak werden gesteld, oogstten zij doornen. Hun opzettelijke opstand kon onmogelijk vruchten, doch slechts doornen voortbrengen. Verfoeilijke werken kunnen geen goede vruchten opleveren. Er zijn thans mensen die dezelfde geestesgesteldheid bezitten en teleurgesteld worden wanneer Gods toorn door middel van zijn organisatie tegen hen ontbrandt en zij worden buitengeworpen. Ook al is Jehovah’s zichtbare organisatie niet op de hoogte van hun heimelijke boosheden zodat ze het juiste strenge onderricht niet kan toedienen, zij kunnen het toch niet verborgen houden voor Jehovah en zij worden spoedig geestelijk ziek omdat zij Jehovah’s gunst niet genieten en zijn zegeningen of zijn geest niet meer ontvangen. Jehovah duldt de wettelozen niet. Thans wordt een weerspannige houding even zwaar bestraft als in de dagen van de natie Israël, want wanneer een opstandeling zich niet aan Jehovah’s strikte, rechtvaardige beginselen houdt — in tegenstelling tot Zijn ware dienstknechten die hem volledig toegewijd en loyaal zijn — wordt hij uit Jehovah’s gunst verwijderd.
13, 14. (a) Waartoe leidt het wanneer men op zijn eigen oordeel vertrouwt? (b) Welke straffen liet Jehovah over hen komen?
13 Jehovah te verlaten is de zonde van opstand, voortvloeiend uit zelfvertrouwen of het zich verlaten op het oordeel van een ander menselijk schepsel. Jeremia zei hierover: „Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, wiens hart van den HERE wijkt.” Hij beschreef treffend de positie van een dienstknecht van Jehovah God die Hem verlaat: „Want mijn volk heeft twee boze daden bedreven: Mij, de bron van levend water, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.” Door geen geestelijke waarheden te drinken, lijdt men geestelijke dorst en zou men in deze loopbaan volharden, dan leidt ze uiteindelijk tot de dood. Bovendien stelde God het Israël uit de oudheid deze vraag: „Waarom zou Ik u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij en zweren bij niet-goden. Toen Ik hen verzadigd had, pleegden zij echtbreuk, ja, in een hoerenhuis zijn zij thuis. . . . zou Ik aan een volk als dit Mij niet wreken?” — Jer. 17:5; 2:13; 5:5-9, NBG.
14 Jehovah straft hen die zijn instructies of raadgevingen in de wind slaan rechtstreeks, zoals in Deuteronomium 28:20 staat opgetekend: „Jehovah zal over u de vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij onderneemt en tracht te volbrengen, totdat gij verdelgd zijt en haastiglijk te gronde gaat vanwege de slechtheid uwer daden, omdat gij mij verlaten hebt.” Hoe volkomen leeg en rampspoedig was de toestand van hen die door hun opstandige weg Jehovah’s wet hadden verzaakt!
15. Beschrijf de opstandige aard waarvan Jezus’ volgelingen blijk gaven.
15 Alhoewel talloze malen was gebleken welk een strik het was om nadat men een verbondsverhouding met Jehovah was aangegaan niet uitdrukkelijk acht te slaan op zijn Woord, bleef men ook na die tijd Jehovah verlaten, zelfs in Jezus’ dagen. Jezus wist vlak voordat hij gevangengenomen zou worden, dat enkelen van zijn discipelen onder de druk der omstandigheden zouden murmureren en zei: „Enkelen uwer geloven niet.” Wie niet meer gelooft in Jehovah’s Woord steunt op zijn eigen wijsheid of op de mening van andere onvolmaakte schepselen en hij geeft geen acht meer op de weg der wijsheid, hetwelk een kenmerk van opstandigheid is. Onder een dergelijke omstandigheid vroeg Jezus zijn discipelen: „Wilt gij ook niet gaan?” Petrus gaf hierop het juiste antwoord: „Meester, naar Wie zullen wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven, en wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij de Heilige Gods zijt.” Zij die destijds bleven murmureren, verlieten de Meester. Thans zal Jehovah de murmureerder die zoiets doet, verlaten. — Joh. 6:64, 67-69.
16. Toon aan welke opstand zich niet lang daarna nog meer in de kerk zou voordoen.
16 Ook de apostel Paulus gaf te kennen dat in de toekomst nog veel meer mensen Gods weg zouden verlaten: „Ik weet dat na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen en de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan en verdraaide dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” Nog meer mensen zouden op hun eigen verstand gaan steunen, in opstand komen en weer een groter aantal tot hetzelfde verleiden. Bovendien waarschuwde Jezus dat er in de ’laatste dagen,’ waarin wij thans leven, in het bijzonder ten tijde van zijn onzichtbare tweede tegenwoordigheid, een soortgelijke afval zou zijn. Hij illustreerde dit door over een ’dwaze maagd’-klasse te spreken die niet voldoende olie in hun lampen zouden hebben om ze gedurende de periode van duisternis brandende te houden. Zij kregen de raad zich op Jehovah’s Woord te verlaten en dit hun richtsnoer voor het leven te laten zijn, maar hun lampen waren niet voldoende gevuld en daarom hadden zij geen geestelijk licht waardoor zij zich konden laten leiden. Dit nu kwam omdat zij inzake geestelijke dingen op hun eigen oordeel hadden gesteund, hetgeen er toe leidde dat velen onverrichter zake moesten terugkeren. — Hand. 20:29, 30; Matth. 25:1-13.
17. Voor wat voor soort van dwaling moet een christen tegenwoordig op zijn hoede zijn?
17 Dat wij daarom op onze hoede en waakzaam zijn en niet in de strik vallen om zelf conclusies te trekken en aldus het pad der opstandigheid opgaan. Voor hen die naar rechtvaardigheid verlangen en getrouw willen blijven, bevatten de bladzijden van de bijbel talloze aanwijzingen waardoor zij zich kunnen laten leiden. Jehovah staat niet toe dat zijn aardse organisatie zich door menselijk oordeel laat leiden, maar eist dat de mens zich volledig aan zijn goddelijk oordeel onderwerpt. Zij die hun diensten vrijwillig hebben aangeboden en hun leven aan hem hebben opgedragen, zijn hem exclusieve toewijding verschuldigd. — Joz. 24:19, 20.
OPSTANDIGHEID IN DE CHRISTENHEID
18. (a) In welk opzicht is datgene wat zich christenheid noemt tegen Jehovah’s regels en beginselen in opstand gekomen? (b) Welke tegenstrijdige leerstellingen, waardoor Jehovah wordt onteerd, hebben zij verdedigd?
18 De religieuze groepen der christenheid zijn opgestaan tegen de aanvaarding der heerschappij door Jehovah via zijn dienstdoende vertegenwoordiger, Christus Jezus. Niet alleen wijzen zij de bewijzen dienaangaande uit de mond van hen die Gods heerschappij onder zijn Zoon verdedigen van de hand, maar zij vervolgen Gods ware dienstknechten zelfs. Terwijl er in Gods Woord staat dat een christen zich afgescheiden van de wereld moet bewaren, verbinden zij zich met de politieke en commerciële elementen der wereld en maken er een integrerend deel van uit (Jak. 4:4; 2 Kor. 6:17). God eist dat christenen vrij van bloedschuld zijn, maar de christenheid zondigt hier vrijelijk tegen door zich met de strijdende natiën te verbinden. De christenheid is tegen Jehovah’s rechtvaardige beginselen in opstand gekomen en zelfs zozeer dat ze overspel in haar gebied tolereert, ja, er haar goedkeuring aan hecht, doordat ze de overspeligen en andere overtreders niet uitsluit (1 Kor. 6:9, 10). Zij zijn tegen de oppermacht van Jehovah God in opstand gekomen door de leerstelling der drieëenheid, waarin Jehovah en Jezus gelijke macht en eeuwigheid worden toegezegd, te ondersteunen en te verdedigen (Joh. 14:28; Openb. 3:14). Zij geven blijk van opstandigheid doordat zij de bijbelse waarheid verwerpen dat de ziel sterft en aanvaarden daarentegen de valse, heidense leerstelling van de aangeboren onsterfelijkheid der ziel. (Ezech. 18:4; Pred. 9:5, 10; 1 Kor. 15:53). Zij zijn net zo goed een deel van de wereld als de Baäl-aanbiddende Israëlieten en kunnen worden vergeleken met de schriftgeleerden en Farizeeën uit Jezus’ dagen. — Matth. 23:9, 13, 15.
19. Welk onderscheidingsvermogen moet een christen gebruiken?
19 Hoe duidelijk is het dus dat een ware christen zich volledig afgescheiden moet houden van de politieke, clericale, commerciële en materialistische invloeden van dit samenstel van dingen. Wanneer men de handelwijze der wereld weer tot de zijne maakt, houdt dit stellig in dat men op zijn eigen verstandelijke conclusies steunt en zich van Gods Woord en de daarin opgetekende gezonde raad afkeert. Jehovah’s Woord, de bijbel, is de ene veilige gids die ons op het juiste pad zal leiden.
TOON GEEN MATERIALISTISCHE NEIGINGEN
20. Welke voorbeelden hebben wij van een juiste christelijke beweegreden?
20 Een christen moet zich door zuivere beweegredenen laten leiden en bij zijn werk slechts één doel voor ogen hebben. Hij moet evenals Christus Jezus naar rechts noch links zien: ’Ik heb behagen om uw wil te doen, o mijn God!’ Geen enkele andere hem voorgestelde handelwijze, zoals de materialistische verzoeking door de grote opstandeling Satan, die hem alle koninkrijken der wereld aanbood, maakte enige indruk op hem. Ook Paulus bezat dezelfde onwrikbare geest toen hij zei dat niets hem van zijn doelbewust gekozen loopbaan van volledige dienstbaarheid aan Jehovah kon scheiden (Fil. 3:7-14). Door geen andere belangen kon de apostel Paulus overmeesterd worden, met inbegrip van zijn eigen persoon of de materiële goederen waardoor zijn leven geriefelijker gemaakt kon worden.
21. Hoe worden christenen er in de bergrede voor gewaarschuwd om de belangrijke dingen in het leven op hun juiste waarde te schatten?
21 Krachtige steun vindt deze raad aangaande het materialisme in Jezus’ bergrede: „Houdt er mee op bezorgd te zijn over uw ziel met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of over uw lichaam met betrekking tot wat gij zult dragen. Betekent de ziel [of, het leven] niet meer dan spijs en het lichaam niet meer dan kleding” (Matth. 6:25, voetnoot). Jezus verwachtte dat sommige mensen overdreven bezorgd zouden zijn voor de dingen van dit leven, ja zelfs in die mate, dat zij deze materiële dingen en de liefde er voor inbreuk zouden laten maken op hun Koninkrijksbediening. Wanneer ons denken voortdurend door zulke vleselijke begeerten wordt geleid en zich er aldoor mee bezighoudt, steunen wij op onszelf en op ons eigen oordeel. Jehovah God kent de stoffelijke behoeften van zijn volk en ziet er op toe dat hiervoor wordt gezorgd. Wij geven er door onze handelwijze blijk van of wij dit al dan niet geloven. Misschien verlangen wij wel veel meer dan wij werkelijk nodig hebben en voor deze verlangens moeten velen bezwijken. Jezus waarschuwde hier aldus voor: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of, ’Wat zullen wij drinken,’ of, ’Wat zullen wij aandoen?’” (Matth. 6:31). De mensen dezer wereld kennen deze zorgen omdat zij een onbevredigd verlangen hebben naar gerieflijke huizen, luxueuze auto’s, een prachtige omgeving en vele levensgemakken. „Want dit alles streven de natiën vurig na.” Deze dingen zijn niet noodzakelijk om de bediening met succes te volbrengen. De betrouwbare raad in Gods Woord luidt: „Blijft dan eerst het koninkrijk en zijn rechtvaardigheid zoeken, en al het andere zal u worden toegevoegd. Weest dus nooit bezorgd voor de volgende dag, want de volgende dag zal zijn eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” — Matth. 6:32-34.
22. Welke zegeningen ontvangt degene die op de figuurlijke rotsmassa bouwt?
22 De christen die zijn leven volledig naar Jehovah’s Woord indeelt, wordt met een beleidvol mens vergeleken die zijn huis op de rotsmassa heeft gebouwd. Stormen, stortvloeden en winden mogen er tegen beuken, maar ze zullen het niet van zijn hechte fundament kunnen krijgen. Steunt men echter op zijn eigen verstand en slaat men Jehovah’s wijze raad in dit opzicht in de wind, zijn gedachten en aandacht richtend op het pad der natiën, door grote rijkdommen op te stapelen, dan verlaat men moedwillig zijn op soliede fundamenten gebouwde huis en betrekt er een dat op het zanderige fundament van het materialisme is gebouwd. Men volgt de weg van opstand, want men handelt tegen beter weten in daar er terdege is gewaarschuwd voor de dwaasheid van zulk een handelwijze. Men legt een zwak fundament wanneer men volgens zijn eigen oordeel te werk gaat door eerst de rijkdommen der natiën te zoeken en de Koninkrijksbelangen op de tweede plaats te stellen. — Matth. 7:24-27.
23. Door welke doeleinden worden velen verstrikt?
23 Soms gaan christenen zo op in hun eigen plannen en zijn zij zozeer afhankelijk van materiële goederen dat zij het allerbelangrijkste, overeenkomstig hun opdrachtsgelofte aan God te leven, vergeten en aldus hun energie verspillen aan het verwerven van rijkdommen. Salomo voorzei deze dwaze handelwijze: „Wederom aanschouwde ik een ijdelheid onder de zon: daar is er een zonder metgezel, ook zoon of broeder heeft hij niet, en er is geen einde aan al zijn zwoegen; ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom; — voor wien tob ik mij dan af en ontzeg ik mij het goede [alle genot]? Ook dit is ijdelheid en een kwaad ding.” Wanneer men het geld en de genoegens dezer wereld zoekt, duurt het niet lang of men komt in opstand en wijst de vreugde van Gods dienst van de hand. De apostel Paulus gaf de raad: „Beveel hen die in het tegenwoordige samenstel van dingen rijk zijn, niet arrogant te zijn, en hun hoop niet op onzekere rijkdommen te vestigen, maar op God.” Wie zijn vertrouwen op materiële rijkdom stelt, vertrouwt hierop voor redding. Geld is een kracht en een verdediging maar het leidt degene die er naar zoekt niet tot eeuwig leven. Neen, godsvrucht met tevredenheid, dàt is een groot gewin. De getrouwe Mozes zei: ’Opdat misschien niet zilver en goud bij u toeneemt en al het uwe vermeerdert; en uw hart zich misschien werkelijk verheft en gij Jehovah, uw God, die u in de woestijn met manna heeft gevoed, werkelijk vergeet.’ Wij kunnen dus beter op Jehovah’s sterke arm vertrouwen dan op de zwakke ondersteuning der rijkdom of zelfs op de sterkte van vorsten. — Pred. 4:7, 8, NBG; PC; 1 Tim. 6:17; Deut. 8:13, 14, 16; Ps. 118:9; 146:3.
24. (a) Is het bezitten van rijkdom op zich een zonde? (b) Toon aan hoe de liefde voor geld opstandigheid kan zijn.
24 Wie rijk is, weet dat dit op zich niet kwaad is, maar wanneer men er liefde voor gaat koesteren of zich er voor redding op gaat verlaten, vloeien er kwade gevolgen uit voort. Wie niet rijk is maar het wel graag zou willen zijn, vervalt tot kwade dingen wanneer hij er naar blijft verlangen en er voortdurend op uit is schatten te verwerven, want dan gebruikt men daarvoor tijd en energie welke aan Jehovah’s dienst zijn toegewijd, en deze weg kan alleen maar op teleurstelling uitlopen omdat de ondersteunende kracht van rijkdom zelfs in het gunstigste geval maar van korte duur is. Hoe volslagen dwaas is het daarom de rijkdommen van Jehovah’s dienst te verlaten voor dit vergankelijke beetje zekerheid. „’s Mensen drukke leven is inderdaad maar een schim, hij maakt lege drukte, vergaart rijkdom en weet niet voor wie het door hem opgepotte zal zijn” (Ps. 39:6, Mo; vs. 7, SV). Hoe licht kan de liefde voor geld ’s mensen geest binnendringen, gelijk een boosaardig gezwel worden en gelijk een niet te bevredigen verlangen de liefde voor God verdringen. Toch schenkt het zelfs degene die het verwerft geen blijvend genoegen zoals uit Prediker 5:10-12 (PC) blijkt: „Wie het geld bemint, heeft nooit genoeg; wie aan rijkdom hangt, heeft er geen voordeel van: ook dit is ijdelheid. Waar rijkdom is, zijn vele klaplopers; en de bezitter zelf heeft er geen genot van dan wat lust van de ogen. . . . de overvloed van den rijke stoort hem nog in de slaap.” Hoe dwaas het is op materiële goederen te vertrouwen, wordt ook in Spreuken 11:4 (NBG) aangetoond: „Rijkdom baat niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid redt van den dood.” Vaak zegt iemand die in zijn zaken of op materialistisch gebied succes begint te boeken: ’Ik ga zo nog even door en dan zal ik voldoende hebben om mezelf te verzorgen, zodat ik de volle-tijd-dienst kan ingaan.’ Er volgt succes op succes en steeds weer komt het oude refrein boven. Zo iemand moet uitermate op zijn hoede zijn om dan niet te vallen, zoals de succesvolle rijke man uit Jezus’ gelijkenis. Deze zei na enige tijd; ’Ik heb nergens iets om mijn gewas te vergaderen.’ In plaats dat hij tevreden was met wat hij bezat, zei hij: „Dit zal ik doen: Ik zal mijn voorraadschuren afbreken en grotere bouwen, en daar zal ik al mijn graan en al mijn goede dingen vergaderen, en ik zal tot mijn ziel zeggen: ’Ziel, gij hebt veel goederen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en geniet.’” Dit is de natuurlijke gedachtengang van iemand die zich op zijn eigen gedachten verlaat. Merk echter op welke noodlottige gevolgen dit had: „God zei echter tot hem: ’Onredelijke, deze nacht eist men uw ziel van u op. . . .’ Zo gaat het degene die schatten voor zichzelf oplegt, maar niet rijk is jegens God.” Ook de apostel Paulus getuigde dat het dwaas is zich op zijn eigen gedachten te verlaten en de door de wereld uitgestippelde weg te bewandelen: Gij moet „niet langer . . . blijven wandelen als de natiën, in de vruchteloosheid van hun verstand en wegens hun onwetendheid, hun ongevoelig hart, in geestelijke duisternis verkerend en vervreemd van het leven dat God toebehoort.” De mensen der wereld verkeren uiteraard in geestelijke duisternis en daarom zijn zij vervreemd van Jehovah. Het voorbeeld der wereld te volgen, is daarom vruchteloos en zou van opstandigheid jegens Jehovah’s wijze instructies getuigen. Christenen dienen zulk een weg te mijden en zich niet door de gedachten en voorbeelden van anderen te laten misleiden. — Luk. 12:16-21; Ef. 4:17, 18.
MURMUREREN
25, 26. (a) Hoe gaven de Israëlieten blijk van een opstandige geest? (b) Hoe waarschuwde Paulus voor murmureren? Welk murmureren dienen wij thans te vermijden, en waarom?
25 De Israëlieten werden rijk gezegend op hun tocht van Egypte naar het Beloofde Land en er werden vele wonderen ten behoeve van hen verricht. Toch murmureerden zij tegen Jehovah. Met zo’n geestesgesteldheid duurde het niet lang of zij verloren de uit Jehovah’s liefderijke hand afkomstige zegeningen uit het oog. Zij vertrouwden niet meer op Jehovah maar gingen op hun eigen verstand steunen en ten gevolge hiervan murmureerden zij tegen Hem, omdat zij niet genoeg van ’s werelds goederen hadden. Alhoewel zij goed en voldoende voedsel kregen, eisten zij nog meer en beter voedsel, zij vroegen vlees en al klagend riepen zij uit dat zij beter in dienstbaarheid in Egypte hadden kunnen blijven. Hierdoor gaven zij blijk van een in en in opstandige houding ten aanzien van Jehovah. Dit kan voor christenen in deze tijd een waarschuwend voorbeeld zijn, zodat zij geen deel gaan uitmaken van dezelfde groep opstandige personen door tegen Jehovah of zijn hedendaagse organisatie te murmureren. Paulus waarschuwde welk lot de murmureerders te wachten stond en gaf christenen de uitdrukkelijke raad deze handelwijze te mijden: „Zijt evenmin murmureerders, zoals sommigen van hen murmureerden, met als enige resultaat dat zij omkwamen door de verdelger” (1 Kor. 10:10). Dit werd tot voorbeeld gegeven opdat hedendaagse christenen niet zo’n droevige weg zouden gaan bewandelen. Wanneer iemand zich niet bewust is van zo’n geestesgesteldheid en er niet voor op zijn hoede is, ontdekt men spoedig dat men niet gelukkig of tevreden is met de wijze waarop Jehovah zijn organisatie leidt, hoe hij zijn verscheidene dienstknechten in verantwoordelijke posities aanstelt waar hij wil dat ze dienen.
26 Als een getrouwe dienstknecht Gods die zich aan Hem heeft opgedragen, met murmureren te beginnen, zou het begin kunnen zijn van een opstandige houding en er toe kunnen leiden dat de persoon die zich aan deze vorm van opstandigheid overgeeft en daarin volhardt, uiteindelijk streng onderricht zal worden. In het verleden was Jehovah misnoegd wanneer zijn volk een opstandige geest aan de dag legde en hij heeft zijn gevoelens in dit opzicht kenbaar gemaakt opdat zij die heden ten dage zulk een weg zouden blijven bewandelen, terdege zouden weten dat zij Jehovah’s gunst zouden verliezen. Een murmureercampagne tegen Jehovah of enig deel van zijn organisatie wordt niet getolereerd. Zij die met het toezicht over de gemeenten zijn belast, moeten handelend optreden tegen hen die door hun gemurmureer en opstandige weg tweedracht zaaien.
27. Welke opstandige houding wordt in Jakobus 3:14-17 onthuld?
27 Opstandigheid gaat gewoonlijk gepaard met een geest van rivaliteit en jaloezie, welke in strijd is met de geest van liefde welke in Jehovah’s organisatie heerst. Door zo te handelen zou men zijn broeder tot zijn vijand maken. In Jakobus 3:14-17 wordt in dit opzicht raad gegeven: „Indien gij echter bittere jaloezie en twist in uw hart hebt, roem dan niet en lieg niet tegen de waarheid. Die wijsheid komt niet van boven, maar ze is aards, dierlijk, demonisch. Want waar jaloezie en twist zijn, is wanorde en allerlei verachtelijks.” Let vervolgens op de tegenstelling: „De wijsheid van boven is . . . allereerst eerbaar, dan vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en goede vruchten, geen partijdig onderscheid makend, niet huichelachtig.” Door jaloezie en wedijver geeft men er blijk van geestelijk ziek te zijn en dit kan evenals andere vormen van opstandigheid tot verlies van het leven leiden.
EIGENZINNIGHEID EN WEERSPANNIGHEID
28. Waarvan getuigen eigenzinnigheid en weerspannigheid?
28 Eigenzinnigheid en weerspannigheid zijn geen christelijke hoedanigheden en worden in Jehovah’s organisatie niet beoefend. Jehovah’s ware dienstknechten handelen volkomen naar zijn goddelijk Woord. Zij worden er toe aangemoedigd daarmee voort te gaan en er voortdurend naar te streven om vorderingen te maken in de richting van een voor een christen betamelijk rijp gedrag. Wie weerspannig en eigenzinnig is, geeft er blijk van dat hij niet voldoende vervuld is van Gods Woord. Jehovah heeft ten aanzien hiervan in 2 Koningen 17:14, 15 krachtige raad gegeven: „Zij luisterden niet maar bleven hun nek verharden gelijk hun voorvaders, die geen geloof hadden geoefend . . . zij bleven zijn voorschriften en verbond verwerpen . . . zelfs in nabootsing van de natiën overal rondom hen.” In Jeremia 7:24 (NBG) zei Jehovah hierover nog: „Doch zij hoorden niet, noch neigden hun oor, maar zij wandelden naar de verstokte overleggingen van hun boos hart en keerden zich achterwaarts en niet voorwaarts.”
29. Wat doet men in werkelijkheid wanneer men weigert Gods raad ter harte te nemen?
29 Wie weigert de uit Jehovah’s Woord of van zijn organisatie afkomstige raad ter harte te nemen en de terechtwijzing in de wind slaat, verwerpt de raad van de Almachtige God. ’Keer u om op mijn terechtwijzing. . . . doch gij bleeft weigeren, . . . en gij bleeft al mijn raad in de wind slaan, en mijn terechtwijzing hebt gij niet aanvaard.’ — Spr. 1:23-25.
30. Welke straf deed Jehovah weerspannige kinderen gevoelen?
30 Kinderen zijn dikwijls weerspannig. De ouders zijn er voor verantwoordelijk het kind in dit opzicht de juiste leiding te geven, zodat deze neiging zich niet kan ontwikkelen en het geen wezenlijke eigenschap van het kind kan worden naarmate het opgroeit. Wanneer deze neiging voor het eerst tot uiting komt, moet het op de juiste wijze streng onderricht en geleid worden, anders is de kans groot dat het in zijn latere leven Jehovah’s gunst zal verliezen. Zijn de ouders niet opgewassen tegen de situatie, dan mogen zij de hulp inroepen van een rijpe broeder of van leden van het dienstcomité der gemeente. In Deuteronomium 21:18-21 lezen wij wat Jehovah’s Woord dienaangaande te zeggen heeft: „Ingeval iemand een weerspannige en opstandige zoon zou hebben, die niet naar de stem van zijn vader of de stem van zijn moeder luistert, en zij hem berispt hebben, maar hij niet naar hen wil luisteren, dan moeten zijn vader en moeder hem grijpen en naar de oudere mannen der stad en naar de poort van zijn plaats brengen en tot de mannen van zijn stad zeggen: ’Deze, onze zoon, is weerspannig en opstandig, hij luistert niet naar onze stem, is een slemper en brasser.’ Dan moeten alle mannen van zijn stad hem met stenen stenigen en hij moet sterven. Zo moet gij het kwaad uit uw midden verwijderen, en geheel Israël zal het horen en inderdaad bevreesd worden.” De hedendaagse jeugdige dienstknecht van God dient stellig te weten dat hij de gunst van zijn God, Jehovah, zal verliezen wanneer hij als maar weerspannig en eigenzinnig blijft. Deze hoedanigheden komen alleen in Satans wereld voor en zou een van Jehovah’s kinderen, jong of oud, ze tentoonspreiden en er in volharden, dan wordt hij of zij van Jehovah’s reine en zuivere organisatie afgesneden.
ZOGENAAMDE VRIJHEID
31. Waarom komen velen in opstand tegen Jehovah’s maatstaven van rechtvaardigheid?
31 Vele zich buiten Jehovah’s organisatie bevindende personen in deze tijd verheugen zich volgens hen in „volledige vrijheid” van gedachten en handelingen. Zij gaan uit van de filosofie dat zij alles mogen doen waar ze zin in hebben. Omdat zij in geen enkel opzicht aan banden gelegd willen worden, weigeren zij het zuivere Woord van God als richtsnoer te aanvaarden en vervolgen hun weg van zogenaamde vrijheid. Dit getuigt van opstandigheid en het maakt zulke personen alleen maar geschikt voor vernietiging in de strijd van Armageddon. Velen van hen nemen deze houding aan omdat zij op tegenstrijdigheden stuiten in de dwalingen der zogenaamde religie en de filosofie der religieuze leiders, hetgeen hen tot het besluit brengt dat zij net zo goed zelf maatstaven ten aanzien der ethica kunnen aanleggen.
32. Waarom is de filosofie van een „onafhankelijke geest” zo populair, en waarom is ze misleidend? Welk lot wacht hen die er door worden overmeesterd?
32 Deze soort van filosofie staat de persoon vervolgens toe datgene te doen waar hij zin in heeft, zonder enige beperking ten aanzien van zijn verlangens. Men kan zijn eigen maatstaven en zedenwetten vaststellen. Omdat deze filosofie van een „onafhankelijke geest” zo populair is in de wereld, worden zij die zich niet overeenkomstig Gods oprechte en lofwaardige morele maatstaven gedragen, er spoedig toe verleid een lage, eigenzinnige weg te volgen, zodat zij zelfs omgang zoeken met anderen die er net zo over denken, om samen hun verzinnelijkte en ontuchtige zingenot te delen. Wanneer christenen niet door Jehovah’s zuivere Woord en zijn organisatie geleid zouden worden, zouden zij eveneens het slachtoffer kunnen worden van deze bedrieglijke redenering en in dezelfde strik kunnen vallen waarin de „onafhankelijke geesten” verward raken.
33. Waarvan zijn christenen zich daarentegen bewust? Hoe behoeden zij zich?
33 Jehovah heeft zijn volk niet verlaten zodat zij eveneens het slachtoffer van misleiding zouden worden. De „onafhankelijke geesten” laten wellicht toe dat zij ten gevolge van hun verstandelijke redenatie tot een immorele weg vervallen. Jehovah’s dienstknechten zijn zich er echter zeer goed van bewust dat overspelers en hoereerders het Koninkrijk niet kunnen verwerven. Zij houden deze raad steeds voor ogen en door dit leidinggevende beginsel houden zij hun levensweg volledig rein en zuiver voor Jehovah’s dienst. Zij weten dat er in het menselijke lichaam sterke krachten schuilen die, wanneer ze niet in bedwang worden gehouden, tot een ontaarde handelwijze kunnen leiden. Jonge mannen en vrouwen in Jehovah’s organisatie letten er daarom op dat zij zich rein houden en zich niet immoreel gedragen, opdat zij niet door hun eigen zelfzuchtige begeerten worden verdorven. Zouden zij hun gevoelens niet in toom hebben, dan zouden zij zich laten leiden door hun eigen wil, of de wil van het vlees, in plaats van door Jehovah’s wil en dit zou van rechtstreekse opstand tegen Jehovah’s wijze raad getuigen. Ook al ziet men zulke praktijken in de ons omringende christenheid door de vingers, Jehovah staat ze in zijn organisatie nu eenmaal niet toe.
34. (a) Wat dient de houding van ouders te zijn wanneer zij kinderen hebben die voor immorele daden zijn bezweken? (b) Hoe kunnen de ouders medeschuldig worden aan een verkeerde praktijk?
34 Wanneer ouders de tekortkomingen van hun kinderen dienaangaande te weten komen — dat ze geen weerstand konden bieden aan een immorele verhouding met iemand van de andere sekse — zijn zij dikwijls onwillig dit te rapporteren aan de verantwoordelijke personen in de organisatie die haar van zulke praktijken rein moeten houden. Omdat de er bij betrokken persoon hun vlees en bloed is, laten zij toe dat ook zij medeschuldig worden aan de wetteloze handelwijze. Deze intieme verhouding mag niet van invloed zijn op de gerechtigheid. Wanneer er zoiets voorvalt, dient dit aan de verantwoordelijke personen in de gemeente te worden bericht, ook al betreft het iemand die in zo’n nauwe verhouding tot u staat als uw eigen kind of iemand anders in de christelijke gemeente. Indien iemand in de organisatie van zulk een situatie afweet en het niet rapporteert, wordt hij medeschuldig en gedraagt hij zich opstandig. Er is in Jehovah’s reine organisatie geen plaats voor een onjuist gedrag en een getrouwe dienstknecht moet zoiets niet willen doodzwijgen, zodat de hiertoe gerechtigde personen in deze niet handelend kunnen optreden. Wanneer iemand deze christelijke plicht niet nakomt, vertrouwt hij op zijn eigen gedachten en is eigenzinnig, welke handelwijze tot opstand tegen Jehovah’s reine organisatie leidt.
35. Waarom geeft een zich aan God opgedragen christen blijk van grove onrijpheid wanneer hij met iemand trouwt die zich niet heeft opgedragen?
35 Een aan God opgedragen christen beseft dat hij volledig afgescheiden van de wereld moet blijven, ook wat het uitkiezen van een huwelijkspartner betreft. Evenals Jehovah de Israëlieten destijds niet toestond een huwelijksverhouding met de heidense vrouwen aan te gaan, gaan christenen in deze tijd lijnrecht tegen Jehovah’s raad in wanneer zij een levenspartner kiezen die zich niet aan Jehovah’s dienst heeft opgedragen. Het juk van zulk een band wordt zwaar en ondraaglijk, omdat Jehovah’s zegen er niet op rust (2 Kor. 6:14). Toont iemand die in dit opzicht lijnrecht tegen Jehovah’s bevel en raad in gaat niet dat hij op zijn eigen oordeel vertrouwt en eigenzinnig is en is dit niet een neiging tot opstand? In ieder geval zou het van grove onrijpheid getuigen en wie zo handelt komt niet in aanmerking om Jehovah’s zuivere organisatie in de hoedanigheid van opziener in de gemeente te vertegenwoordigen.