De geest van de christelijke bediening
„Zijt vurig van geest. Dient Jehovah als slaven.” — ROM. 12:11.
1. Hoe geeft iemand er blijk van dat hij een christelijke dienaar van God is?
IEMAND kan er slechts op één manier blijk van geven dat hij een christelijke dienaar van God is — door zijn daden. Wij kunnen dit opmaken uit de betekenis van het Griekse woord voor dienaar, diákonos. Eén autoriteit zegt: „Diákonos spreekt over de knecht die actief aan het werk is . . . Het woord spreekt over iemand die de geboden van een ander, vooral die van een meester, ten uitvoer brengt” (Studies in the Vocabulary of the Greek New Testament, door Kenneth S. Wuest). De schrijver legt er hier de nadruk op dat een dienaar of bedienaar zijn, niet zozeer betekent dat men een positie bekleedt als wel dat men er actief mee bezig is iets te doen.
2. Welk bewijs was er dat Timótheüs en Paulus ware dienaren van God waren?
2 De apostel Paulus zei bijvoorbeeld over Timótheüs: „Maar gij weet welk bewijs hij van zichzelf heeft geleverd, dat hij, gelijk een kind met een vader, met mij als een slaaf heeft gediend ter bevordering van het goede nieuws” (Fil. 2:22). Timótheüs werkte hard in de bediening. Niemand die zijn onbaatzuchtige arbeid zag, kon eraan twijfelen dat hij een ware dienaar van God was. Paulus schreef ook aan de christenen in Korinthe: „Gij zelf zijt onze [aanbevelings]brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen. Want het is duidelijk dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God” (2 Kor. 3:2, 3). Wanneer iemand deze bloeiende gemeente zag en wist dat God ze als een vrucht van Paulus’ bedieningswerk had voortgebracht, hoe zou hij er dan aan kunnen twijfelen dat Paulus een dienaar van God was?
3. Beschrijf de geest van een ware christelijke dienaar van God.
3 Houd echter in gedachte dat een dienaar van God zijn, niet slechts op het verrichten van „symbolische” dienst neerkomt, net genoeg om er ook nog bij te horen. Wij moeten de geest van de christelijke bediening ontwikkelen. Timótheüs diende „als een slaaf” aan de zijde van Paulus. De apostel zei zelf: „Wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” (1 Kor. 9:16) Bovendien schreef hij: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren, door verdrukkingen, door noden, door moeilijkheden.” Ja, Paulus gaf blijk van toewijding, ijver, een geest van dringendheid en een bereidheid te aanvaarden wat noodzakelijk was, zelfs „het verlies van alle dingen”, ten einde zijn bediening als christen te kunnen volbrengen (2 Kor. 6:3-10; Fil. 3:8). Alle ware christelijke bedienaren van het evangelie dienen een overeenkomstige geest aan de dag te leggen. — Luk. 9:23, 24.
4. Hoe kan iemand een bedienaar van het evangelie zijn als hij het grootste gedeelte van zijn tijd besteedt aan het behartigen van andere verplichtingen?
4 Evenals in de dagen van de apostelen zijn sommige bedienaren van het evangelie in deze tijd mannen of vrouwen die werelds werk verrichten om hun gezin te onderhouden. Anderen zijn nog op school. Hoe kunnen zij zeggen dat zij werkelijke dienaren van God zijn? Welnu, zij kwijten zich van hun andere verplichtingen en verheugen zich zelfs in een redelijke mate van ontspanning. Maar hun bediening is voor hen niet minder belangrijk dan deze andere dingen. Verder passen zij de bediening niet louter zo goed mogelijk in hun programma van ontspanning in en ook besteden zij er niet slechts weinig tijd per maand aan, als een soort van gebaar. Zij ’blijven eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken’. — Matth. 6:33.
Pionieren en de christelijke bediening
5. Wat is een voortreffelijke manier om de geest van de christelijke bediening aan de dag te leggen?
5 Degenen die zo’n geest aan de dag leggen, zijn ware christelijke dienaren van God, zelfs als zij gezinsverantwoordelijkheden of wereldse verplichtingen hebben. Maar sommigen kunnen de geest van de bediening op een speciaal lonende wijze aan de dag leggen. Hoe? Door te pionieren (aan het volle-tijdpredikingswerk deel te nemen), hetzij gedurende een beperkte periode als hulppionier of gedurende een langere tijd. Misschien kunnen zij zelfs op een van de bijkantoren van het Wachttorengenootschap werken of een aandeel hebben aan het zendingswerk of de reizende bediening, waarbij zij verschillende gemeenten bezoeken en opbouwen.
6. Wat zijn enkele deugdelijke redenen waarom elke getuige van Jehovah die hiertoe in de positie verkeert, dient te pionieren? (Luk. 6:46-49)
6 Waarom pionieren veel getuigen van Jehovah eigenlijk, terwijl zij, als zij iets minder tijd aan het dienen van God zouden besteden, het leven gerieflijker voor zichzelf zouden kunnen maken? Omdat zij Jehovah willen loven en anderen over zijn voornemens willen vertellen. Ook weten zij dat ’de wereld voorbijgaat en ook haar begeerte, terwijl hij die de wil van God doet, in eeuwigheid blijft’ (1 Joh. 2:17). Aangezien zij deze woorden en ook Gods beloften oprecht geloven, is het hun wens er zoveel mogelijk tijd aan te besteden het goede nieuws aan anderen te vertellen, opdat degenen die hier gunstig op reageren, ook de wil van God kunnen doen en eeuwig leven kunnen verwerven. Bovendien weten zij dat wij in de tijd leven waarin ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde zal worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen’ (Matth. 24:14). Zij herinneren zich dat Jezus tot zijn volgelingen heeft gezegd: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt” (Matth. 9:37, 38). Zij beseffen dat dit gebed thans zelfs nog passender is dan in Jezus’ tijd. Maar hoe zouden zij dit gebed oprecht kunnen uitspreken als zij er zelf terughoudend in zouden zijn om een zo volledig mogelijk aandeel aan de christelijke bediening te hebben?
7. Wat dient elke christelijke dienaar van God zich af te vragen?
7 Ja, elke christelijke dienaar van God dient onder gebed te beschouwen of hij kan pionieren of niet. Een Zuidafrikaans echtpaar dat al vijftien jaar pioniert, zei: „Waarom wij pionieren? Zouden wij het ooit voor Jehovah kunnen verantwoorden wanneer wij dit niet deden?” Velen die geen pionier zijn, zouden terecht de verwante vraag kunnen stellen: ’Kan ik het werkelijk voor Jehovah verantwoorden dat ik geen pionier ben?’
Onze gaven gebruiken
8. Hoe zouden veel jonge mensen, evenals Timótheüs in de positie kunnen verkeren om te pionieren?
8 Timótheüs bezat een speciale geestelijke gave waar hij in zijn bediening een goed gebruik van kon maken (2 Tim. 1:6). In deze tijd ontvangen wij geen speciale gaven van de geest, maar wij hebben wel andere gaven, en vaak banen deze gaven de weg tot de pioniersdienst. Jonge mensen die van school zijn gekomen, hebben bijvoorbeeld gaven. Hun schoolopleiding heeft hun een goede ontwikkeling gegeven. Ook zijn zij jong, evenals Timótheüs, en dat is een geweldig voordeel. Zij hebben gezondheid en kracht en ook een frisse en open geesteshouding. De grootste gave van allemaal is misschien wel dat zij tijd hebben. Over het algemeen gaan zij niet gebukt onder veel verantwoordelijkheden. De jeugd is daarom een uitstekende tijd om ernstig over de pioniersdienst na te denken. — Pred. 12:1.
9. Welke gaven zouden oudere mensen en anderen kunnen hebben waardoor zij in de gelegenheid worden gesteld te pionieren?
9 Oudere mensen hebben ook gaven. Een gepensioneerd echtpaar met volwassen kinderen kan ook tijd hebben die gebruikt zou kunnen worden om te pionieren. Vaak staan zij er financieel goed voor, hebben zij waardevolle levenservaring opgedaan en hebben zij een lang bericht van getrouwe dienst opgebouwd (Spr. 16:31). Dit zou allemaal heel goed in de pioniersdienst gebruikt kunnen worden. Anderen hebben misschien ook gaven. Sommige huisvrouwen hebben de gave dat zij goed kunnen organiseren, zodat zij zich van hun gezinsverantwoordelijkheden kunnen kwijten en erbij kunnen pionieren. Sommige huisvaders, die deze zelfde gave hebben, slagen erin zowel te pionieren als hun gezin in geestelijk en materieel opzicht van het nodige te voorzien. Hebt u de gave dat u goed kunt spreken, kunt onderwijzen of met mensen kunt omgaan? Sta er eens bij stil op welk een veel ruimere schaal zulke gaven tot ontplooiing kunnen komen wanneer u in de pioniersdienst bent.
10. (a) Waarom schromen sommigen de pioniersdienst op zich te nemen, maar hoe pakte één jong stel dit probleem aan? (b) Hoe kan de pioniersdienst voordeel afwerpen voor iemand die het moeilijk vind te prediken?
10 Sommigen schromen de pioniersdienst op zich te nemen omdat zij zich afvragen of zij het financieel wel redden. Een verloofd stel besprak deze vrees met elkaar. „Wij kwamen tot de conclusie dat het neerkwam op een gebrek aan vertrouwen in Jehovah’s vermogen om ons van het nodige te voorzien”, zeiden zij. „Na Matthéüs 6:25-33 beschouwd te hebben, waar Jezus onderwees dat als wij eerst het Koninkrijk zoeken, wij van alle noodzakelijke levensbehoeften zullen worden voorzien, stelden wij het ons ten doel gewone pioniers te zijn.” Kort daarna trouwden zij, gaven zij hun goedbetaalde betrekking op en werden zij pioniers. Anderen vinden het predikingswerk zelf moeilijk. U soms ook? Zo ja, dan kan pionieren een hulp vormen. Ja, de beste manier om u in de van-huis-tot-huisbediening op uw gemak te voelen, is door enige tijd in de pioniersdienst door te brengen. Eén bedienaar die een aandeel had aan de hulppioniersdienst, zei: „Er was nog een zegen. Ik ontspande mij meer in mijn van-huis-tot-huiswerk. In plaats dat de vrees mij bij elke deur om het hart sloeg, begon ik ernaar uit te zien met mensen te praten.” — Zie Filippenzen 4:13.
Pionieren — een gezinsaangelegenheid
11. Hoe werd Timótheüs gezegend door de opleiding die hij „van kindsbeen af” had ontvangen?
11 Timótheüs was „van kindsbeen af” op progressieve wijze voor de bediening opgeleid (2 Tim. 3:14, 15). Zijn moeder en grootmoeder bezaten kennelijk de geest van de christelijke bediening en hebben die geest aan hem overgedragen. Toen Paulus in Lystra aankwam, was Timótheüs, zonder dat hij hierin door iets werd belemmerd, gereed om hem in de volle-tijd predikingsactiviteit te vergezellen. — Hand. 16:1-5.
12. Hoe hebben veel ouders getoond dat zij de geest van de christelijke bediening hebben?
12 In deze tijd zijn veel christenen blij dat hun ouders een zelfde geest aan de dag hebben gelegd. Alice, een Ghanese pionierster, zei: „Bijna alle Getuigen die bij ons logeerden, waren volle-tijdpredikers. . . . Wat heb ik een voorrecht gehad om in zo’n theocratisch huisgezin op te groeien! Mijn vader heeft bij al zijn kinderen het verlangen post doen vatten het volle-tijdpredikingswerk op zich te nemen, en hij wees daarbij, als voorbeelden, op de broeders en zusters die dit werk doen. Het was alleen maar logisch dat ik na de school doorlopen te hebben, mij onmiddellijk als gewone pionierster liet inschrijven.” Ed, een jonge bedienaar in de Verenigde Staten, zei: „Ik denk dat ik erg geholpen ben door het feit dat mijn beide ouders twaalf jaar lang zendelingen in Zuid-Amerika zijn geweest en vóór die tijd pioniers waren. Zij hebben mij dan ook altijd de vreugden en voorrechten van de pioniersdienst voor ogen gesteld en mij gewezen op de zegeningen die Jehovah op pioniers uitstort. . . . Dit is iets wat alle ouders zouden moeten doen, want het heeft mij werkelijk geholpen. Zij kunnen de jongeren aanmoedigen Jehovah met hart en ziel en in een zo ruim mogelijke mate te dienen.”
13. Hoe worden pioniers geholpen moeilijkheden te overwinnen?
13 Soms moeten er offers worden gebracht wil men kunnen pionieren, maar echte bedienaren zijn wegens hun liefde voor Jehovah bereid deze offers te brengen. Bovendien zijn de beloningen groot. Michael en Theresa, een echtpaar in de Verenigde Staten, drukten het als volgt uit: „Als je geestelijk sterker wilt worden, is pionieren het beste wat je kunt doen. Je wordt afhankelijker van Jehovah en minder afhankelijk van jezelf. Hoewel wij als pioniers financiële problemen hebben gehad, heeft Jehovah altijd in onze behoeften voorzien. Wanneer je pioniert, verkeer je in de veiligste positie die er bestaat.”
14, 15. (a) Hoe brengen ouders van pioniers soms ook offers? (b) Welke precedenten hebben wij hiervoor in bijbelse tijden? (c) Hoe kunnen ouders in deze tijd de geest van de christelijke bediening aan de dag leggen?
14 Ouders van pioniers brengen soms ook offers. Het kan moeilijk voor hen zijn te zien dat hun kinderen „het nest verlaten” om in een andere plaats, misschien zelfs in een ander land, te gaan pionieren. In sommige opzichten zijn zulke ouders als Hanna en Elkana, die hun eerstgeborene, Samuël, wegzonden om Jehovah in de tabernakel te Silo te dienen (1 Sam. 1:1-3, 24-28). Ook zouden wij hen kunnen vergelijken met Jefta, die zijn enige dochter aan Jehovah’s dienst gaf, waardoor hij elk eventuele vooruitzicht om ooit toekomstige kleinkinderen te zien, opofferde (Recht. 11:36-40). Jehovah zal de onzelfzuchtigheid van zulke ouders beslist in gedachte houden en belonen.
15 Er kunnen zelfs financiële offers bij betrokken zijn. In sommige landen verlaten ouders zich erop dat wanneer zij eenmaal oud zijn geworden, hun kinderen hen zullen verzorgen. Ouders die werkelijk met de geest van de christelijke bediening zijn bezield, aarzelen op grond hiervan echter niet hun kinderen tot de pioniersdienst aan te moedigen. Toen een Ghanees genaamd Justice wilde pionieren, gaf zijn moeder hier toestemming toe en gaf zich voor haar ondersteuning volledig aan Jehovah over. Later vertelde zij haar zoon dat Jehovah haar, sinds zij dat besluit had genomen, op wonderbaarlijke wijze had ondersteund. Dit is ook een manier om ’eerst Gods koninkrijk te zoeken’, en Jehovah laat degenen die dit doen, niet in de steek. — Matth. 6:33, 34.
16. Waarom moeten degenen die in de volle-tijddienst zijn, ertoe worden aangemoedigd in deze dienst te volharden zolang de omstandigheden dit toelaten?
16 Het is droevig af en toe te horen dat ouders hun kinderen ertoe trachten over te halen met pionieren op te houden — niet omdat zij hun hulp nodig hebben, maar omdat zij van mening zijn dat hun kinderen lang genoeg in hun toewijzing zijn geweest en dat het nu tijd wordt om thuis te komen, een gezin te stichten en een „normaal” leven te leiden. Maar wij leven thans niet in een normale tijd, en naarmate het einde van dit samenstel dichterbij komt, zal het leven van iedereen steeds minder normaal worden. Pioniers, leden van Bethelfamilies, reizende bedienaren en zendelingen moeten ertoe aangemoedigd worden te volharden. — Tit. 2:12.
De geest van de bediening aan de dag leggen
17. (a) Hoe strekt het werk van pioniers en andere volle-tijdbedienaren de gemeenten tot voordeel? (b) Hoe kunnen allen tonen dat zij bezield zijn met de geest van de christelijke bediening? (Hebr. 13:15, 16)
17 De apostel Paulus schreef: „[God] heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op de opleiding van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus” (Ef. 4:11, 12). In deze tijd zijn er reizende bedienaren, pioniers en zendelingen die het grootste gedeelte van hun tijd besteden aan ’evangeliseren’, alsook leden van Bethelfamilies wier bedieningswerk omvat dat zij de gemeenten ook op andere manieren dienen. Zij allen dragen ertoe bij dat de gemeenten worden opgebouwd. (Vergelijk Handelingen 16:4, 5.) Daarom dienen alle christelijke bedienaren belangstelling te hebben voor de volle-tijddienst. Als zij in de positie verkeren dat zij pionier kunnen worden, dienen zij dit te doen. Zijn zij niet in staat zelf te pionieren, dan dienen zij degenen die dit wel kunnen, aan te moedigen. — Rom. 12:11.
18. Waarom is de christelijke bediening thans zo uiterst belangrijk?
18 Er bestaat een grote behoefte aan opgedragen getuigen van Jehovah met een dergelijke geest. Zelfs in gebieden waar in de loop der jaren vaak getuigenis is gegeven, reageren nog steeds duizenden personen gunstig op de prediking van het goede nieuws. Deze gunstig reagerende personen werden door het feit dat een christelijke bedienaar van het evangelie er de tijd voor nam om hen te bezoeken en hun over Gods voornemens te vertellen, in de gelegenheid gesteld eeuwig leven te verwerven (Rom. 10:13, 14; 1 Tim. 4:16). Hoeveel personen wachten er nog op om het goede nieuws te horen? Laten wij, of wij nu wel of geen aandeel aan de pioniersdienst kunnen hebben, een gevoel van dringendheid en de geest van zelfopoffering bezitten. Mogen wij bereid zijn om hard te werken in de christelijke bediening. — Gal. 6:10.
Beseft u volledig
□ Wat het betekent om bezield te zijn met de geest van de christelijke bediening?
□ Wat een „symbolische” dienst is, en wat hieraan mankeert?
□ Waarom alle christelijke dienaren van God er belangstelling voor dienen te hebben te pionieren?
□ Hoe alle opgedragen Getuigen een pioniersgeest aan de dag kunnen leggen?
□ Waarom de christelijke bediening thans uiterst belangrijk is?
[Illustratie op blz. 22]
Alle ware christelijke bedienaren van het evangelie hebben de geest van Paulus en Timótheüs