Neem met Jezus Christus vreugdevol deel aan Jehovah’s werk
„Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” — Joh. 5:17.
1. Wat kan ertoe bijdragen dat iemand een vreugdevolle werker wordt, en met welke resultaten?
BENT u een vreugdevolle werker? Bent u dat altijd geweest, of is het wel voorgekomen dat u zich om de een of andere reden moe en gefrustreerd voelde, met geen greintje energie of initiatief meer over? U voelde u alsof u geen stap meer kon verzetten. Toen gebeurde er onverwachts iets. U kreeg een ander soort werk, iets wat produktiever was, iets wat voortreffelijke vruchten of een geweldige oogst opleverde. En toen, in plaats dat u zich uit de gunst voelde en gekritiseerd door degene die u uw werk had toegewezen, kreeg u een glimlach en vielen u prijzende woorden ten deel. Wat een verschil maakte dat! U voelde u gestimuleerd en aangemoedigd om vol enthousiasme en ijver verder te gaan. Niets kon u tegenhouden. Ja, u werd een vreugdevolle werker!
2. Hoe spreekt Jesaja 12:1-6 over een onverwachte gebeurtenis in onze tijd die tot welke schitterende resultaat heeft geleid?
2 Het is opmerkelijk dat de bijbel op precies dezelfde manier spreekt over datgene wat Jehovah’s volk in onze tijd heeft ervaren. Er wordt in verteld over iets wat onverwachts gebeurde in het jaar 1919 G.T. Wij lezen erover in Jesaja hoofdstuk 12: „En op die dag zult gij stellig zeggen: ’Ik zal u danken, o Jehovah, want hoewel gij vertoornd op mij werdt, heeft uw toorn zich geleidelijk afgewend, en gij zijt mij gaan vertroosten. Zie! God is mijn redding. Ik zal vertrouwen en niet in angst verkeren; want Jah Jehovah is mijn sterkte en mijn macht, en hij werd mij tot redding.’” Dan volgt een beschrijving van ons schitterende werk: „Met uitbundige vreugde zult gijlieden stellig water putten uit de bronnen der redding. En op die dag zult gij stellig zeggen: ’Dankt Jehovah! Roept zijn naam aan. Maakt onder de volken zijn handelingen bekend. Vermeldt dat zijn naam hoog verheven wordt. Bezingt Jehovah met melodieën, want alles overtreffend is hetgeen hij heeft gedaan. Dit wordt op de gehele aarde bekendgemaakt. Jubel en juich, o gij inwoonster van Sion, want groot is in uw midden de Heilige Israëls.’” — 12 Vs. 1-6, herziene Engelse uitgave van 1971.
’ZAAI OVERVLOEDIG, OOGST OVERVLOEDIG’
3. (a) Hoe spreekt Psalm 126 op overeenkomstige wijze over een ommekeer die veel vreugde veroorzaakt? (b) Welk treffende contrast wordt in Psalm 126:5, 6 beschreven?
3 Bekijk in dezelfde geest eens Psalm 126, getiteld „Een lied der opgangen”, een psalm die tot een groep psalmen behoort die de Israëlieten waarschijnlijk zongen als zij opgingen naar Jeruzalem om vol vreugde de drie daar gehouden jaarlijkse feesten bij te wonen. Net als in hoofdstuk 12 van Jesaja, wordt erin verteld over degenen die in Sion, Gods organisatie, zijn gekomen. Let eens op wat er staat: „Toen Jehovah de gevangenen van Sion liet terugkeren, werden wij als degenen die droomden.” Het leek te mooi om waar te zijn! „In die tijd werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met vreugdegeroep.” Merk nu de bemoedigende verandering van bezigheid op waarover in de laatste twee verzen van de psalm wordt gesproken: „Wie met tranen zaaien, zullen zelfs met vreugdegeroep oogsten. Wie zonder mankeren heengaat, al is het wenend, terwijl hij een zak vol zaad bij zich draagt, zal zonder mankeren met vreugdegeroep terugkomen, terwijl hij zijn schoven draagt” (Ps. 126:1, 2, 5, 6). Hoewel het werk deze hier genoemde persoon aanvankelijk erg zwaar viel en hij schijnbaar niets als resultaat van zijn werk kon laten zien, wordt de ijver waarmee hij geduldig blijft zaaien, uiteindelijk beloond met een oogst die overvloediger is dan hij in zijn stoutste verwachtingen had kunnen hopen.
4. Had Jezus iets opmerkelijks te zeggen dat op de oogsttijd van toepassing gebracht kan worden, en tot welke vraag geeft dit aanleiding?
4 Ja, thans is het de oogsttijd. Wij bevinden ons nu in het besluit van het samenstel van dingen, en zoals Jezus in een van zijn gelijkenissen zei: „De oogst is een besluit van een samenstel van dingen” (Matth. 13:39). Jezus zei enkele interessante dingen over de oogst en het werk in verband daarmee, en in het bijzonder over zichzelf als werker. Laten wij daarom onze aandacht eens richten op onze sleuteltekst in Johannes 5:17. De joden vielen Jezus lastig omdat hij een goed werk deed op de sabbat, en hij antwoordde hun met de woorden: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” Weten wij hoe lang Jehovah is blijven werken?
5. Wat is Jehovah voor een werker, en wat zegt de Schrift hierover? (Ps. 33:4, 5)
5 Wonderlijk genoeg is er een schriftplaats die ons helpt die vraag te beantwoorden en die klaarblijkelijk betrekking heeft op Jezus in zijn voormenselijke bestaan als „het Woord” (genoemd in Johannes 1:1). Onder de personificatie van „wijsheid” sprekend, zegt hij, zoals opgetekend staat in Spreuken 8:22, 23: „Jehovah zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg, als het vroegste van zijn werken van lang geleden . . . vanaf tijden vroeger dan de aarde.” Ah! ja, Jehovah is een produktieve werker en dat is de sleutel om een gelukkige werker te zijn. Jehovah is een gelukkige werker omdat hij goede dingen tot stand brengt die zijn voortreffelijke eigenschappen weerspiegelen. Hij is „de Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid . . . rechtvaardig en oprecht is hij”. Jehovah is de „Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde”. — Deut. 32:4; Gen. 14:19, 22.
6. Welk verbazingwekkende inzicht geeft de bijbel ons met betrekking tot Jezus als een werker?
6 Spreuken hoofdstuk 8 vertelt ons ook iets over het tijdstip waarop Jezus als werker begon. Te beginnen bij 8 vers 29 lezen we: „Toen hij [Jehovah] de grondvesten der aarde verordende, toen kwam ik als een meesterwerker naast hem te staan . . . vrolijk over het produktieve land van zijn aarde.” Degene die Christus Jezus werd, was dus een werker vanaf het moment dat hij werd geschapen, vreugdevol met zijn Vader samenwerkend, „te allen tijde vrolijk . . . voor zijn aangezicht”. — Spr. 8:29-31.
7. Hoe trad samenwerking tussen deze twee werkers aan het licht, hetgeen tot welke goede resultaten leidde?
7 Klaarblijkelijk hebben die twee grote werkers nauw samengewerkt, helemaal tot aan de daad die de aardse schepping bekroonde, toen God zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.” Het was de bedoeling dat zowel de man als de vrouw vreugdevolle werkers zouden zijn, want God zegende hen en zei tot hen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt . . . elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” En God zag „alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed”. Het was zo gemaakt dat het produktief zou zijn. — Gen. 1:26-31.
DE GEEST VAN HET OOGSTEN
8. (a) Welke houding heeft Jezus gedurende zijn gehele bediening ten aanzien van werk aan de dag gelegd? (b) Hoe trad zijn liefde voor de mensen in dit verband aan het licht?
8 Toen Jezus naar de aarde kwam en met zijn bediening begon, gaf hij van dezelfde houding blijk. Hij werkte en toonde anderen hoe zij moesten werken. Hij gaf zijn mening hierover te kennen in verband met oogsten, zoals wij lezen in Johannes 4:34, 35: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig. Zegt gij niet dat het nog vier maanden zijn voordat de oogst komt? Ziet! Ik zeg u: Slaat uw ogen op en ziet de velden, dat ze wit zijn om geoogst te worden.” Om ons ervan te vergewissen wat voor oogst Jezus in gedachten had, lezen wij over een andere gelegenheid: „Jezus begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij . . . onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal . . . genas. Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder. Toen zei hij tot zijn discipelen: ’Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt’” (Matth. 9:35-38). In deze beide verslagen blijkt dus duidelijk dat de oogst waarover Jezus sprak, geen graanoogst was. Het was een oogst van mensen, van wie Jezus heel graag zag dat zij binnengehaald werden.
9. In wat voor geest wordt het oogstwerk verricht, en welke wens doet dit bij ons opkomen?
9 Er bestaat een sterke overeenkomst tussen die tijd en onze tijd, en Jezus wil dat wij, die zijn volgelingen zijn, ons de geest van het oogsten eigen maken. En die geest is er een van verheuging, een geest van een innig besef hoe waardevol het werk is, wat bij ons de wens doet opkomen het geheel en al volbracht te zien. Zo wordt het in Jesaja 9:3 onder woorden gebracht: „Gij hebt de natie volkrijk gemaakt; voor haar hebt gij de verheuging groot gemaakt. Zij hebben zich voor uw aangezicht verheugd als met de verheuging in de oogsttijd, zoals zij die blij zijn wanneer zij de buit verdelen.”
10. (a) Hoe verschaft Jehovah meer werkers voor de oogst? (b) Wat kunnen wij uit Spreuken 10:4, 5 leren?
10 In diezelfde geest smeken wij de Meester meer werkers uit te zenden. Jehovah verschaft die ’meer werkers’ niet door een wonder. In feite maakt dat allemaal deel uit van het oogstwerk, want het is niet alleen het middel om mensen in de waarheid te brengen, maar, zoals Jezus zei: „Gaat daarom en maakt discipelen . . . leert hun onderhouden [volvoeren] alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Dat is de geest die wij aan de dag dienen te leggen. Wij wensen meer werkers in het veld. Dat betekent dat wij zelf druk bezig en klaar wakker moeten blijven. Spreuken 10:4, 5 vermeldt de volgende tegenstelling: „Wie met lakse hand werkt, zal over weinig middelen beschikken, maar het is de hand van de vlijtige die iemand rijk zal maken. De zoon die met inzicht handelt, verzamelt gedurende de zomertijd; de zoon die schandelijk handelt, slaapt diep gedurende de oogst”. — Verschrikkelijk! Wat een contrast! Zulke lakse mensen ondervinden het tegenovergestelde van vreugde.
MINDER BELANGRIJKE DINGEN MOETEN TERZIJDE GESCHOVEN WORDEN
11. Hoe moet het oogstwerk bezien worden, en waarom?
11 Nog iets in verband met de oogsttijd is, dat het een bijzondere tijd is voor landbouwers. Zij kunnen niet van het standpunt uitgaan — en dat doen zij ook niet — dat de normale gang van zaken goed genoeg is, dat wat vandaag niet gedaan kan worden, morgen wel aan de beurt komt. De oogst moet binnengehaald worden wanneer het gewas rijp is. Alle arbeiders op de boerderij weten dat ook — er is geen tijd te verliezen. Andere dingen, die niet zo noodzakelijk zijn, worden terzijde geschoven. Zij zijn bereid van zonsopgang tot zonsondergang op de velden te werken.
12. Hoe beklemtoonde Jezus de belangrijkheid van de oogsttijd, en hoe kunnen wij dit in deze tijd toepassen?
12 Jezus gaf van dezelfde houding blijk. Onmiddellijk na de discipelen gezegd te hebben dat zij de Meester moesten smeken werkers in zijn oogst uit te zenden, vermeldt het verslag: „Hij dan riep zijn twaalf discipelen bij zich . . . Deze twaalf zond Jezus uit, terwijl hij hun de volgende opdracht gaf: . . . gaat . . . voortdurend naar de verloren schapen van het huis Israëls.” Zij deden dit met de Koninkrijksboodschap. En Jezus beklemtoonde de dringendheid ervan met de woorden: „Verschaft u geen goud of zilver of koper voor uw gordelbeurzen, ook geen voedselzak voor de reis, noch twee onderklederen, of sandalen of een staf; want de werker is zijn voedsel waard” (Matth. 10:1-10). Jezus wilde niet dat zij veel andere dingen aan hun hoofd zouden hebben. Hij wil niet dat zijn volgelingen in deze tijd op een zijspoor raken door materialisme of welke andere afleidende factor maar ook. Het is oogsttijd!
13. Welke opmerkelijke oogst werd er in de eerste eeuw binnengehaald?
13 Wij zouden ons kunnen afvragen: Werd er in de eerste eeuw geoogst? Beslist! Sta eens stil bij wat er op die pinksterdag van het jaar 33 gewone tijdrekening in de stad Jeruzalem gebeurde. Na geluisterd te hebben naar Petrus’ ’grondige getuigenis’ en aansporing, werden er „ongeveer drieduizend zielen” gedoopt en aan de oorspronkelijke gemeente van ongeveer 120 personen toegevoegd (Hand. 1:15; 2:37-42). En de gemeente zelf was in feite nog maar één dag oud!
14. Gezien welke tegenstand was er een treffend bewijs van Jehovah’s zegen op zijn dienstknechten?
14 Niet lang daarna zeiden die joodse geestelijken, die woedend waren toen zij zagen dat grote scharen acht sloegen op het Koninkrijksgetuigenis, tegen de apostelen: „Gij [hebt] Jeruzalem met uw leer vervuld.” Alhoewel de apostelen ’uitdrukkelijk werd bevolen niet te blijven onderwijzen’, bleven zij spreken en de oogst bleef binnenkomen (Hand. 5:28, 29). Er moet naar verhouding een heel groot aantal getuigen in die stad van ongeveer twee en een halve vierkante kilometer geweest zijn, maar zij gingen het niet kalmer aan doen. Zij gaven van een positieve houding blijk en bleven meer mensen zoeken. Handelingen 6:7 vermeldt dan ook: „Zo bleef het woord Gods groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen, en [zelfs] een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam.” Ja, dat was een geweldige oogst!
ER IS NOG VEEL MEER TE DOEN!
15, 16. (a) Zouden wij thans kunnen zeggen dat Jehovah’s werk zo goed als klaar is? (b) Verschaf voorbeelden uit het Jaarboek 1978 waaruit blijkt dat onze krachtsinspanningen rijkelijk worden gezegend, zodat er goede mogelijkheden zijn voor groei.
15 Hoe bezien wij het wereldtoneel in deze tijd? Is het gebied zo vaak en zo veelvuldig bewerkt dat wij kunnen zeggen dat het werk gedaan is? Neen, er is nog veel en veel meer te doen! Neem bijvoorbeeld Jehovah’s Getuigen in Zambia eens. Het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1978 laat zien dat de verhouding daar één verkondiger op de 103 inwoners is. De Zambiaanse Getuigen blijven met de mensen spreken, en zij vinden er meer die gunstig reageren en zich bij hen aansluiten. Er werden vorig jaar zelfs 2399 personen ondergedompeld.
16 Als wij de situatie overal op aarde beschouwen, beseffen wij dat er een rijke oogst wordt binnengehaald. De katholieke landen van Europa blijven zich over een grootse toename verheugen. In slechts twee jaar sinds 1975 is het aantal Koninkrijksbekendmakers in Spanje met 25 percent toegenomen, in Portugal met 26 percent en in Italië met 29 percent, zodat thans meer dan 125.000 Getuigen van Jehovah in deze voormalige bolwerken van Babylon de Grote actief zijn. Gedurende deze zelfde twee jaar is de waarheid op veel meer eilanden in de wereldzeeën doorgedrongen; Jehovah’s dienstknechten op Tahiti berichten een toename van 42 percent in dat gebied, terwijl 40 van de 60 bewoonde eilanden thans een grondig getuigenis ontvangen. Jehovah’s werk blijft tot in nieuwe gebieden in de Oriënt doordringen, zodat Hong Kong een toename van 52 percent bericht en het aantal Koninkrijksgetuigen in Japan van 1975 tot 1977 met 8000 personen is toegenomen. En in Noord- en Zuid-Amerika en Europa, waar de van-huis-tot-huisprediking van het Koninkrijk ijverig wordt voortgezet, delen gemeenten in een overeenkomstige vreugdevolle oogst.
17. Welke waarschuwing en aanmoediging geeft de Schrift ons in dit verband? (Luk. 21:34-36)
17 Moeten wij er niet blij om zijn dat Jehovah de „grote verdrukking” nog niet heeft laten komen, zodat deze kostbare „schapen” bijeengebracht konden worden? Vergis u echter niet! Die dag van afrekening met de natiën komt met grote spoed steeds dichterbij! „Want het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — Hab. 2:3.
18. Welk beginsel wordt in 1 Korinthiërs 3:7 tot uitdrukking gebracht, en hoe kunnen wij dit in deze tijd op onszelf van toepassing brengen?
18 Jehovah geeft ons elke aanwijzing dat het werk nog niet voltooid is. Wij moeten ermee doorgaan, niet totdat wij beslissen dat het volbracht is, maar totdat Jehovah er een eind aan maakt zoals het hem behaagt. Ja, Jehovah blijft ons tonen dat het werk nog niet ten einde is. Dit blijkt uit het feit dat hij de oogst blijft binnenbrengen. Wij dienen nooit het beginsel uit het oog te verliezen dat Paulus zo duidelijk onder woorden bracht in 1 Korinthiërs 3:7: „Zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft.” Alle eer voor deze overvloedige oogst van hoge kwaliteit komt dus hem toe, door bemiddeling van Christus Jezus.
19. Welke grootse aanmoediging en aansporing treffen wij in de context van 1 Korinthiërs 3:5-9 aan?
19 Zoals Paulus in 1 Korinthiërs 3:5 vermeldde, is het een voorrecht mensen tot gelovigen te maken, „zoals de Heer het ons vergund heeft” (Willibrordvertaling). En hij vergunt het ons nog steeds anderen in zijn voorraadschuur bijeen te brengen. In het dienstjaar 1977 lieten ruim 124.000 nieuwelingen zich in water dopen, daarmee te kennen gevend dat zij zich met heel hun ziel aan God hadden opgedragen om zijn wil te doen. Waarom zouden wij niet blijven verwachten dat de groei voortduurt? De oogst is nog niet voorbij. Het is tijd om oogstgezind te blijven totdat allen bijeengebracht zijn. Het is nog steeds tijd om de vreugden van de oogst te genieten!
[Illustraties op blz. 19]
Jezus’ volgelingen hebben zich de geest van het oogsten van mensen eigen gemaakt