Aanbid de God van de opstanding
1. Wat dient iedereen beslist te geloven, en hoe gaf de moeder van Samuël er blijk van dat zij een dergelijk geloof bezat?
HET is voor iedereen noodzakelijk datgene te vernemen wat de christen weet, namelijk dat mensen alleen het lichaam kunnen doden, maar dat zij dit niet met de ziel kunnen doen (Matth. 10:28, NW). Jehovah God heeft in zijn geschreven Woord de belofte gedaan dat er een opstanding van de doden zal zijn, en thans bezitten wij nog steeds dezelfde heilige geschriften als de Hebreeën in Nebukadnezars tijd, en deze zijn nog steeds waar. De drie Hebreeuwse vrienden van Daniël wisten wat hun voorouders hun hadden geleerd. Zo had Hanna, de moeder van de profeet Samuël, bijvoorbeeld gezegd: „Er is niemand heilig gelijk de HERE, want niemand is er buiten U, en er is geen rots gelijk onze God. De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.” — 1 Sam. 2:1, 2, 6.
2, 3. Welk geloof in een toekomstig leven bezaten getrouwe mensen uit de oudheid?
2 Degenen die in Gods Woord geloven, weten dat God mensen uit het dodenrijk of Sjeool, het gemeenschappelijke graf van de dode mensheid, kan doen verrijzen. Dit is iets waartoe mensen niet in staat zijn. De drie Hebreeën waren er ook van overtuigd dat er een opstanding van de doden zou zijn. Als martelaren in de vurige oven te sterven, betekende derhalve voor hen dat zij zouden sterven en gedurende een voor hen onbepaalde tijd verborgen zouden worden en zouden slapen, maar daarna opgewekt zouden worden. Zij waren op de hoogte van datgene wat Job heeft moeten doormaken en herinnerden zich ongetwijfeld zijn woorden: „Och, of Gij mij in het dodenrijk [het graf] wildet versteken, mij verbergen, totdat uw toorn geweken was; dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht” (Job 14:13). Job was er niet bang voor in het graf of Sjeool te gaan, omdat hij wist dat de doden er op Gods beloofde, bestemde tijd uit zouden worden opgewekt. Jehovah heeft aan Abraham gezegd dat alle naties van de aarde door bemiddeling van hem en zijn zaad gezegend zouden worden. Hoe zou dit mogelijk kunnen zijn wanneer de mensen van alle naties niet opgewekt zouden worden? Abraham, Job en de drie Hebreeën wisten, net als alle eerlijke onderzoekers van de bijbel in deze tijd, dat het graf de plaats is waar de mensheid in het algemeen naar toe gaat en dat degenen die zich daar bevinden, geen bewustzijn bezitten. David heeft in dit verband geschreven: „In den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk?” (Ps. 6:6 5) De psalmist zei: „Hoort dit, alle gij volken, . . . hun gedaante moet in het dodenrijk vergaan, zodat zij geen woning meer heeft.” „Ik zal hen uit de onderwereld verlossen en van den dood redden” (Ps. 49:2, 15 1, 14; Hos. 13:14, Lu). Duizend jaar later wist de apostel Petrus dat David nog steeds in het graf was, dat hij daar rustte als was hij in slaap en dat hij op de opstanding wachtte. Lees Handelingen 2:29, 34, 35 en Hebreeën 11:35, NW.
3 David was er zeker van dat zijn God Jehovah hem uit het graf zou verlossen. Jehovah heeft hier door bemiddeling van zijn Zoon Christus Jezus, die zich als een losprijs voor allen heeft gegeven, een voorziening voor getroffen (1 Tim. 2:5, 6, NW). Te bestemder tijd zullen David en miljarden anderen, met inbegrip van de drie Hebreeën en Daniël, opstaan ten einde na de strijd van Armageddon in het nieuwe samenstel van dingen te leven. De laatste woorden van Daniëls profetische boek luiden: „Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen” (Dan. 12:13). Daniël en de drie Hebreeën wisten dat men er goed aan doet gedurende zijn leven de volgende raad op te volgen: „Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat” (Pred. 9:10). Evenals christenen in deze tijd, waren zij van de toestand van de doden op de hoogte. Zij lazen Jesaja’s profetie, en toen de drie Hebreeën in de vurige oven werden geworpen en hun vriend Daniël in de leeuwekuil werd gegooid, vervulde deze profetie hen met hoop. Zij lazen Jehovah’s woorden: „Zie, Ik schep een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in den zin komen” (Jes. 65:17). Dit zou de dag zijn waarom christenen bidden wanneer zij zeggen: „Uw koninkrijk kome”, de dag waarin de aarde in een paradijsachtige toestand zal worden gebracht en de doden worden opgewekt.
4. Welke definitieve verzekering heeft Jezus gegeven met betrekking tot een opstanding?
4 Ja, christenen kunnen absoluut zeker zijn van de opstanding, omdat Jezus dit zelf heeft gezegd. Hij zei namelijk: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels” (Joh. 5:28, 29, NW). Wanneer deze drie getrouwe Hebreeën worden opgewekt en in het nieuwe samenstel van dingen, met nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, terugkomen, zullen zij ongetwijfeld tot degenen behoren die gedurende de regering van Christus Jezus goede dingen doen. Dan zullen zij, omdat zij blijven vasthouden aan hun geloof in en loyaliteit jegens Jehovah, hun God, de vervulling van Gods belofte ontvangen. — Hebr. 11:34, 39, 40, NW.
5, 6. (a) Hoe verstrekkend zal de opstanding volgens Handelingen 24:15 zijn? (b) Hoe lang zal het een opgestane persoon wellicht worden toegestaan in zonde te blijven leven, en met welk uiteindelijke resultaat?
5 Hoe verstrekkend is deze opstanding eigenlijk waarvan Jezus sprak toen hij zei: ’Allen die in de herinneringsgraven zijn, zullen zijn stem horen en zullen te voorschijn komen’? Ze moet beslist verstrekkend zijn, want de apostel Paulus verklaarde: „Op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze mannen zelf koesteren, dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Hand. 24:15, NW). Betekent dit echter dat zelfs degenen die na hun opstanding verachtelijke dingen beoefenen, in dit nieuwe samenstel van dingen zullen blijven leven? De Schrift schijnt duidelijk te maken dat degenen die na hun opstanding op aarde geen verandering in hun leven willen aanbrengen en niet het goede willen doen, na een niet al te lange tijd van het leven zullen worden afgesneden. Zij zullen beslist in de gelegenheid worden gesteld de waarheid te leren kennen doordat anderen hen in Gods wil onderwijzen.
6 Jesaja, die schreef dat Jehovah nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zou scheppen, zei ook nog over de korte duur van het leven van zondaars vergeleken met het eeuwige leven: „De jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door den vloek getroffen worden” (Jes. 65:20). Het zal precies zo zijn als de apostel Johannes verklaarde: „De dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden” (Openb. 20:13, NW). Indien derhalve uit hun daden op de „nieuwe aarde” blijkt dat zij geen geloof en liefde voor rechtvaardigheid aan de dag leggen en dat zij met alle geweld verachtelijke dingen willen beoefenen, zal hun deel zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood. — Openb. 20:14, 15; Joh. 5:29, NW.
7. Welke gelegenheden zullen degenen die worden opgewekt, eerst hebben voordat zij eventueel tot de eeuwige vernietiging worden veroordeeld?
7 Het schijnt dus zo te zijn dat degenen die onder het nieuwe samenstel van dingen, wanneer Christus koning is, geen waardering voor het leven ontwikkelen, niet onbeperkt zullen mogen voortleven. Degenen die uit het graf terugkomen, zullen, of zij nu jong zijn of oud, om te beginnen vorderingen moeten maken in de juiste richting nadat hun is verteld wat er allemaal is gebeurd en wat dan de voorwaarden zijn om onder Gods koninkrijk te mogen leven. Indien zij, nadat zij de gelegenheid hebben ontvangen Jehovah’s Woord te begrijpen, nadat zij zijn ingelicht over de gevolgen die de zonde gedurende een zesduizendjarige periode voor de mensheid heeft gehad en nadat hun is meegedeeld op welke wijze de losprijs van Christus Jezus het voor hen mogelijk maakt eeuwig leven te verwerven, toch nog weigeren Jehovah’s voorziening voor leven te aanvaarden, zullen zij tot de eeuwige vernietiging worden veroordeeld. Aldus zal hun opstanding „een opstanding des oordeels” blijken te zijn omdat zij verachtelijke dingen hebben beoefend.
8. Welke voorsprong zullen degenen hebben die nu sterven, als zij zich in deze tijd van slechte praktijken onthouden?
8 Degenen die zich gedurende hun tegenwoordige leven op de hoogte hebben gesteld van Gods Woord en zich van de slechte praktijken van dit goddeloze samenstel van dingen onthouden, zullen na hun opstanding uit de doden beslist veel gemakkelijker vorderingen maken omdat zij ermee willen doorgaan het goede te doen. Zij zullen er moeite voor doen hun opstanding tot een „opstanding des levens” te maken.
ONDERWIJSPROGRAMMA
9, 10. (a) Op welke wijze zullen degenen die gedurende de duizendjarige regering van Christus worden opgewekt, kennis verkrijgen over Gods rechtvaardige vereisten? (b) Hoe wordt Gods geduld in deze aangelegenheid getoond?
9 Er zal gedurende de duizendjarige regering van Christus een enorm onderwijsprogramma ten uitvoer worden gebracht. Allen die uit Sjeool of Hades te voorschijn komen, zullen in de gelegenheid worden gesteld kennis te verwerven, maar bepaalde personen zullen onverbeterlijk blijken te zijn en zullen weigeren de juiste aanbidding te aanvaarden. Daar zullen zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Toch zullen zij eerst in de gelegenheid worden gesteld te beslissen of zij het leven of een ongunstig oordeel zullen kiezen. De enigen die leven zullen verkrijgen, zijn degenen die Gods wil doen. Houd in gedachten dat Jesaja heeft gezegd: „Zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door den vloek getroffen worden.” Sommigen zullen misschien van mening zijn dat een periode van honderd jaar tamelijk lang is om te bewijzen dat iemand goed of verkeerd handelt. Jehovah is echter geduldig.
10 Wij lezen in de Schrift: „Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen, daar een zondaar honderd maal kwaad doet en toch lang leeft. Nochtans weet ik, dat het den godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen; den goddeloze daarentegen zal het niet wel gaan en hij zal zijn [dagen niet verlengen die zijn] als de schaduw, omdat hij voor God niet vreest.” — Pred. 8:11-13; NW.
11. Hoe zal iemand zijn dagen in de nieuwe ordening van dingen verlengen, en wat zal er met de gewoontezondaars gebeuren, en wanneer op zijn laatst?
11 Er bestaat derhalve de grootste kans dat dit beginsel gedurende de heerschappij van het koninkrijk van God zal worden toegepast. Als iemand zijn dagen wil verlengen, zal hij goede dingen moeten doen. Zij die hetzij vroeg in hun leven of wanneer zij de honderdjarige leeftijd bereiken misschien wel honderdmaal slechte dingen doen, zullen er beslist blijk van geven gewoontezondaars te zijn. Wanneer God dit verkiest, zal hij dan zijn vonnis over zulke mensen vellen. Zij zullen derhalve sterven wanneer zij nog maar jongens zijn, ook al zijn sommigen van hen honderd jaar oud. Precies hoe lang de mensen in de gelegenheid zullen worden gesteld verachtelijke dingen te beoefenen, is ons niet bekend, maar het zal lang genoeg zijn om vast te stellen dat de desbetreffende personen niet de wil van God wensen te doen. Velen zullen tot aan het einde van de duizend jaar, wanneer Satan de Duivel een korte tijd wordt losgelaten om allen die dan op aarde leven, te beproeven, bewijzen niet opstandig te zijn en geen verachtelijke daden te beoefenen (Openb. 20:7-10, NW). Degenen die goede dingen doen, zullen tot aan het einde van de duizend jaren in leven blijven. Als zij dan de laatste beproeving op hun volmaakte gehoorzaamheid aan God doorstaan, zullen zij hiermee te kennen geven tot degenen te behoren „die goede dingen hebben gedaan” en zal hun opstanding een „opstanding des levens” blijken te zijn. — Joh. 5:29, NW.
12, 13. Wat is derhalve thans de handelwijze die van wijsheid getuigt, en waarom is het zo noodzakelijk de in Openbaring 18:4, 5 opgetekende raad op te volgen?
12 Waarom zou u derhalve thans geheel en al in goddeloosheid opgaan en met dit goddeloze samenstel van dingen, dat in de strijd van Armageddon zal worden vernietigd, blijven optrekken? Waarom zou u zich niet op de hoogte stellen van Gods Woord en het dagelijks bestuderen, waarbij u voordeel trekt van de gelegenheden die u worden geboden om aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam en Woord deel te nemen? Paulus zegt: „Met hem samenwerkend, verzoeken wij u ook dringend de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen. Want hij zegt: ’In een tijd van aanvaarding heb ik u verhoord en op een dag van redding ben ik u te hulp gekomen.’ Ziet! Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding. Ziet! Nu is het de dag van redding.” — 2 Kor. 6:1, 2, NW.
13 Vele mensen vinden het in deze tijd heel gemakkelijk en aangenaam om gelijke tred te houden met de vals-religieuze organisaties die hen aanmoedigen met de Staat te schipperen en de Staat zelfs te aanbidden. Gods geschreven Woord zegt echter: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.” — Openb. 18:4, 5, NW.
14. Wat doet het merendeel van de miljoenen die wellicht de waarheid horen, waardoor zij welke groep mensen die in de dagen van Jezus leefde, volgen?
14 Thans is beslist de tijd aangebroken dat iedereen uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, moet vluchten. Als u niet wilt omkomen in de vernietiging die God over de valse religie brengt, vlucht dan! De boodschap betreffende Gods koninkrijk wordt thans door miljoenen mensen gehoord en al deze mensen worden ertoe aangespoord het Woord van God te bestuderen. De meesten van hen schuiven het echter als onbelangrijk terzijde. Jezus heeft in zijn tijd drie en een half jaar gepredikt, terwijl hij zijn discipelen heeft uitgezonden om eveneens predikingswerk te verrichten. Zorg er beslist voor dat u niet in net zo’n situatie komt te verkeren als de personen die in Chórazin, Bethsáïda en Kapérnaüm woonden. Zij waren in de gelegenheid de waarheid te horen, maar wilden hun handelwijze niet veranderen. Zij hadden destijds discipelen van Jezus kunnen worden, maar zij lieten de gelegenheid om aan het hemelse koninkrijk een aandeel te hebben, voorbijgaan.
15. Wat heeft Jezus in Matthéüs 11:20-24 gezegd?
15 In deze tijd kunt u eveneens zijn volgelingen worden en als ware christenen aan de prediking van Gods koninkrijk deelnemen. Lees het verslag in Matthéüs 11:20-24 (NW) hier maar op na, dan kunt u zelf zien wat Jezus over de consequenties heeft gezegd. Hij zei daar namelijk dat het in de opstanding veel beter zal zijn voor de inwoners van Tyrus, Sidon en Sodom, tot wie Jezus nooit had gepredikt, dan voor degenen in Chórazin, Bethsáïda en Kapérnaüm, die Jezus’ prediking wel hadden gehoord. Jezus heeft in deze steden vele machtige werken verricht, maar de inwoners hebben zich niet bekeerd en zijn hem niet gevolgd. Wanneer nu voor al deze mensen de opstanding komt, zoals ook voor de dief die Jezus hoorde zeggen: „Gij zult met mij in het Paradijs zijn”, wat zal er dan gebeuren? Jezus gaf de inwoners van Chórazin en Bethsáïda het volgende antwoord: „Het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u.” En tot de inwoners van Kapérnaüm zei hij: „Het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u.” — Matth. 11:22, 24, NW.
16. Wat schijnen wij uit de destijds door Jezus uitgesproken woorden te kunnen opmaken?
16 Wij schijnen uit Jezus’ verklaring te kunnen opmaken dat de inwoners van Tyrus, Sidon en Sodom zich sneller zullen bekeren en de voorzieningen voor het verkrijgen van leven sneller zullen aanvaarden dan de joden die getuige waren geweest van de machtige werken welke in hun steden geschiedden toen Jezus zich in hun midden bevond. Hoe staat het thans, in deze twintigste eeuw, met de mensen in de christenheid en daarbuiten? Welke vooruitzichten bezitten zij?
WAT ER IN HET ONDERWIJS TEN LEVEN IS BEREIKT
17, 18. Welke toename in het Koninkrijksgetuigenis heeft er gedurende een periode van twintig jaar plaatsgevonden, en op welke wijze hebben Jehovah’s getuigen in hun door God geordineerde werk loyaliteit en toewijding aan de dag gelegd?
17 Er is in de hele geschiedenis van de mensheid nog nooit zo’n groots getuigenis betreffende het koninkrijk van God gegeven als in de afgelopen twintig jaar. Jehovah heeft door bemiddeling van zijn Zoon Christus Jezus bekendgemaakt dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” gepredikt zou worden, en Jehovah’s getuigen hebben hun verantwoordelijkheid ingezien en zijn erop uitgetrokken om dit werk te doen. Twintig jaar geleden namen op de gehele aarde slechts 128.976 personen deel aan de bekendmaking van het goede nieuws van het Koninkrijk. Deze personen bevonden zich in tweeënzestig landen en maakten deel uit van 6727 gemeenten. In het dienstjaar 1964 waren er op de gehele aarde elke maand gemiddeld 1.001.870 verkondigers met dit bekendmakingswerk bezig, terwijl er een nieuw hoogtepunt in Koninkrijksbekendmakers werd bereikt van 1.075.523. Deze getuigen van Jehovah bevonden zich in 194 verschillende landen. Zij besteedden er 162.808.312 uur aan om het „goede nieuws van het koninkrijk” aan de hand van Gods Boek der waarheid, de bijbel, te prediken. Verder hebben zij 55.954.267 nabezoeken bij de mensen thuis gebracht, terwijl zij elke week ook nog 741.367 huisbijbelstudies hebben geleid.
18 Ten einde de mensen te helpen beter met het Woord van God bekend te raken, hebben Jehovah’s getuigen bij degenen die belangstelling hadden, 4.553.282 boeken en 13.181.871 brochures achtergelaten. Bovendien hebben zij 1.551.436 abonnementen op de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! afgesloten en in totaal 127.055.165 afzonderlijke exemplaren van deze tijdschriften verspreid. In de drukkerijen van het Genootschap zijn gedurende het afgelopen jaar 111.194.768 exemplaren van De Wachttoren en 104.003.980 exemplaren van Ontwaakt! van de persen gekomen.
19. In welke mate hebben vele mensen belangstelling voor de boodschap van de bijbel getoond?
19 Dat de mensen naar hun boodschap hebben geluisterd, blijkt uit het volgende feit: Op zaterdag, 28 maart 1964, zijn over de gehele wereld in 23.483 gemeenten 1.809.476 personen bijeengekomen ten einde de dood van de Heer te gedenken of aan de Gedachtenisviering deel te nemen, alhoewel slechts 11.953 personen van de Gedachtenissymbolen namen en daardoor te kennen gaven dat zij tot de overgebleven leden van Christus’ bruid hier op aarde behoorden. U gelieve voor een gedetailleerd verslag over datgene wat er in de verschillende landen van de wereld heeft plaatsgevonden, de bladzijden 182 t/m 185 te raadplegen.
20. (a) Welke persoonlijke veranderingen brengen degenen die uit Babylon vluchten, in hun leven aan? (b) Op wie willen zij niet lijken, en waarom niet?
20 Wanneer u deze lijst nauwkeurig bekijkt, zal het u duidelijk worden dat duizenden en nog eens duizenden personen zich uit Babylon de Grote hebben teruggetrokken en vluchten. Zij willen met het nemen van hun beslissing of zij God al dan niet zullen dienen, niet wachten totdat de Oordeelsdag aanbreekt. Uitstel zou tot gevolg kunnen hebben dat Babylons vernietiging ook hen treft en dat zij voor eeuwig met haar worden vernietigd. Zij luisteren derhalve naar het ’eeuwige goede nieuws’ en handelen vervolgens dienovereenkomstig. Zij hebben de bediening ter hand genomen. Vorig jaar hebben 68.236 personen zich laten dopen, waardoor zij er blijk van gaven dat zij hun leven aan het doen van Jehovah’s wil hebben opgedragen. Zij willen prediken zoals Jezus heeft gepredikt. Daarom hebben zij berouw gehad van hun goddeloze levenswijze en hebben zij zich omgekeerd. Zij willen niet als de inwoners van Chórazin, Bethsáïda en Kapérnaüm zijn, die zich na hun opstanding moeilijker zullen kunnen veranderen dan degenen die uit Sodom en Gomorra terugkomen. Misschien zullen deze mensen, met het oog op hun weerspannige geestesgesteldheid toen Jezus negentienhonderd jaar geleden op aarde was, een nog ergere geestesgesteldheid aan de dag leggen wanneer zij uit de doden worden opgewekt en zullen zij nog meer gebelgd zijn over hetgeen er om hen heen gebeurt. Degenen die goede dingen willen doen, ten einde hun opstanding, wanneer zij uit de herinneringsgraven te voorschijn worden gebracht, een opstanding des levens te laten zijn, zullen zich hierdoor echter niet van hun stuk laten brengen.
21. Hoe zal de zondaar zich gedragen, en welk gevolg zal dit voor hem hebben?
21 Degenen die dankbaar zijn dat zij weer leven, zullen alles doen wat in hun vermogen ligt om deze personen, die in vroeger tijden niet naar Gods Zoon hebben geluisterd, en degenen die Jehovah nooit hebben gekend, te helpen. De zondaar, die wel honderd keer achtereen, of zo lang hij maar zin heeft, slechte dingen doet, zal hier slechts tot een bepaalde grens mee mogen blijven doorgaan, want zijn dagen zullen als gevolg van zijn zonden niet worden verlengd. Zijn dagen zullen als een schaduw zijn en hij zal in de tweede dood verdwijnen.
22, 23. Welke verstandige handelwijze dient thans ondanks tegenstand gevolgd te worden, en waarom kunnen wij de vraag „Komt uw aanbidding van God op de eerste plaats?” bevestigend beantwoorden?
22 Er moet thans worden gewerkt en als gevolg van Jehovah’s onverdiende goedheid willen Jehovah’s getuigen dit werk doen en het goede nieuws overal verbreiden. Thans leven wij in de dag van redding. Thans is het de tijd om ons standpunt te bepalen, net zoals de drie Hebreeën dit hebben gedaan toen zij tot Nebukadnezar zeiden: ’Uw goden vereren wij niet’ (Dan. 3:18). Wees als de apostelen, die in de voetstappen van Christus Jezus traden. Zij waren moedig en zeiden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Hand. 5:29, NW.
23 Iedereen die het eeuwige goede nieuws hoort, dient er goed mee op de hoogte te raken en er vervolgens een aandeel aan te hebben het bekend te maken „aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft’” (Openb. 14:6, 7, NW). Het is er thans niet de tijd voor uw beslissing met betrekking tot degene die u zult aanbidden, wegens vrees voor druk, vervolging, tegenstand, beschimping, spot of welke andere reden maar ook, uit te stellen. U dient u krachtig te voelen in Jehovah en vastbesloten te zijn Jehovah’s wil te volbrengen. Hoe luidt uw antwoord op de vraag: Komt uw aanbidding van God op de eerste plaats? Indien uw antwoord Ja luidt, zult u tot de gehele wereld kunnen zeggen: ’Uw goden vereren wij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden wij niet.’ Waarom kunt u dat zeggen? Omdat u niet „bevreesd [bent] voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden”, maar veeleer vrees koestert voor „hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna”.a
[Voetnoot]
a Voor een zeer gedetailleerde bespreking van de aangelegenheid van de opstanding verwijzen wij u naar nog vijf artikelen over dit onderwerp, die na elkaar in „De Wachttoren” zullen verschijnen.
[Tabel op blz. 182-185]
WERELDOMVATTEND VELDDIENSTBERICHT VAN JEHOVAH’S GETUIGEN OVER HET DIENSTJAAR 1964
(Zie ingebonden jaargang)