Vragen van lezers
● Wat is de onvergeeflijke zonde? — E. M., V.S.
De soort van zonde die in de bijbel als onvergeeflijk wordt aangeduid, is niet louter een categorie zoals stelen, liegen of seksuele immoraliteit. Deze dingen zijn echter ernstig en kunnen tot de onvergeeflijke zonde behoren (Openb. 21:8). De onvergeeflijke zonde is evenwel moedwillige zonde tegen de duidelijk zichtbare werking van Gods geest. Ze spruit voort uit een hart dat volkomen en voor altijd van God vervreemd is.
Joodse religieuze leiders die naar Galiléa waren gekomen om Jezus Christus te zien en te horen, hadden er bij één gelegenheid reeds over beraadslaagd hoe zij hem zouden kunnen ombrengen (Matth. 12:14). In Galiléa zagen zij hoe Jezus een man genas die stom, blind en door een demon bezeten was. In plaats dat de Farizeeën het duidelijke feit toegaven dat Jezus wonderen verrichtte door middel van Gods heilige geest, beschuldigden zij hem er met boos opzet van dat hij dit door middel van de kracht van Satan deed. Na te hebben getoond hoe fout zij waren, zei Jezus:
„Iedere soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven. Spreekt iemand bijvoorbeeld een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven; maar spreekt iemand tegen de heilige geest, het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in dit samenstel van dingen noch in het toekomende.” — Matth. 12:31, 32; Mark. 3:28, 29; Luk. 12:10.
Met deze religieuze leiders was het niet slechts een geval dat zij niet door Christus’ leringen en werken werden overtuigd. De mensen van Chórazin en Bethsáïda hadden zich zo volkomen in beslag laten nemen door hun levenswijze, dat zij Jezus niet aanvaardden en geen berouw hadden; toch zullen zij kennelijk voordeel trekken van Gods barmhartigheid en een opstanding krijgen, alsmede een toekomstige gelegenheid om de weg der rechtvaardigheid te leren kennen (Matth. 11:20-24). Met de Farizeeën was het evenmin zo gesteld dat zij uit onwetendheid met betrekking tot Gods wil ware aanbidders lasterden en tegenstonden. Saulus van Tarsus was zo iemand geweest, maar hem werd barmhartigheid betoond en hij ontving vergeving (1 Tim. 1:13-16). Deze religieuze leiders daarentegen waren tot het diepst van hun hart verdorven, en Jezus wist dit. In tegenstelling tot het gewone volk hadden zij een aanzienlijke kennis van Gods Woord. Nu hadden zij een duidelijke demonstratie van Gods geest gezien. Niettemin verwierpen zij volkomen wat door Jehovah’s geest tot stand was gebracht en schreven Jezus’ wonderen op lasterlijke wijze aan de kracht van Satan toe. Was dat niet het toppunt van slechtheid?
Was hun zonde ernstig? Jezus, die ’hun gedachten kende’, besefte dat zij moedwillig — met hun ogen wijd open voor de feiten — tegen de kennis die zij hadden van de werking van de heilige geest, zondigden. Hij gaf te kennen dat zij „schuldig [waren] aan eeuwige zonde” (Matth. 12:25; Mark. 3:29). Op grond van de context van die woorden, en gezien het feit dat Jezus later zei dat vele religieuze leiders van die tijd de eeuwige vernietiging in Gehenna tegemoet gingen, schijnt het dat zij de onvergeeflijke zonde hadden begaan (Matth. 23:15, 33). Hun zonde was niet onvergeeflijk omdat Jehovah geen vergevensgezinde God is, maar omdat zij te ver waren gegaan zodat zij geen berouw meer konden hebben en niet meer hersteld konden worden. Hun zonde had hen zover gebracht dat zij volkomen ontrouw waren met betrekking tot de ware aanbidding van Jehovah. Zelfs in het toekomende samenstel van dingen zou iemand die zich aan een dergelijke zonde schuldig had gemaakt, geen vergeving kunnen ontvangen.
Zou iemand thans tegen de heilige geest kunnen zondigen, zodat het onmogelijk voor hem is vergeving te ontvangen? Ja, dat is mogelijk. Iemand zou zo hopeloos verdorven van geest en hart kunnen worden dat hij met zondigen zover gaat dat hij tegen de geest zondigt. En men hoeft hiervoor geen met de geest gezalfde christen te zijn. Bedenk dat die Farizeeën geen gezalfde christenen waren en toch begingen zij de onvergeeflijke zonde.
Hoe zou men weten of de onvergeeflijke zonde was begaan?
Deze soort van zonde houdt verband met datgene wat wij in Hebreeën 10:26 lezen: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over.” Bij deze soort van zonde is dus moedwil of opzet betrokken. Men zondigt omdat men verhard is, in het volle bewustzijn dat men lijnrecht tegen de werking van Gods geest en Zijn rechtvaardige wetten in gaat. Bovendien zijn wij allen zondig en hebben wij Christus’ loskoopoffer nodig om vergeving te ontvangen. Maar er „blijft . . . geen slachtoffer voor zonden meer over” voor iemand die dat weet en „die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed [dat hij vergoten heeft] . . . als van gewone waarde heeft geacht”. Hij is iemand die „de geest der onverdiende goedheid met verachting heeft gekrenkt” (Hebr. 10:29). Hij zal nooit berouw hebben en nederig trachten vergiffenis van God te verkrijgen voor zijn zonde en verwerping van Christus’ loskoopoffer. Hij kan geen berouw hebben.
Eén belangrijk punt dient echter in gedachten te worden gehouden: In Jezus’ geval was het zo dat hij de innerlijke gedachten en hartetoestand van de joden kende en dus zeker wist dat zij tegen de heilige geest gezondigd hadden. Onvolmaakte mensen in deze tijd kunnen geen harten lezen zoals Jehovah en Jezus, zodat wij niet kunnen vaststellen wanneer iemand zover is gegaan dat hij tegen de geest heeft gezondigd (Matth. 12:25; Hebr. 4:13). Alleen God kan dit bepalen.
Zelfs als iemand uit de christelijke gemeente is gesloten, behoeft dit nog niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat hij de onvergeeflijke zonde heeft begaan. Het kan zijn dat hij later berouw krijgt. In de vroege gemeente te Korinthe moest een gezalfde christen wegens immoraliteit en omdat hij geen berouw toonde, uit de gemeenschap gesloten worden. Toch werd die man later klaarblijkelijk in de gemeente hersteld, hetgeen aantoont dat hij niet tegen de heilige geest had gezondigd. — 1 Kor. 5:1-5; 2 Kor. 2:6-8.
Niettemin dient alleen al het feit dat het mogelijk is tegen de heilige geest te zondigen, ons op onze hoede te doen zijn. Daar wij onvolmaakte schepselen zijn, zondigen wij dagelijks onbewust. Als iemand tot diep in het hart leed gevoelt en hij werkelijk berouw heeft over zijn zonden, dan is dat het bewijs dat hij niet de onvergeeflijke zonde heeft begaan. Hoe belangrijk is het daarom een nederige geest te behouden door onze dwalingen toe te geven en te trachten vergiffenis van God te verkrijgen (1 Joh. 1:9; Micha 7:18). En beseffend dat eeuwige vernietiging het lot zal zijn van hen die zich schuldig maken aan „eeuwige zonde”, de zonde tegen de heilige geest, dienen wij ernaar te streven zonde niet tot een gewoonte te maken, noch de duidelijke werking van Gods geest te loochenen.
● Is het juist Jesaja 40:22 te gebruiken om te bewijzen dat de bijbel leert dat de aarde rond is aangezien Jesaja’s woorden geschreven werden in een tijd waarin algemeen geloofd werd dat de aarde plat was? Sommigen hebben de gedachte geuit dat het woord „rond” zou kunnen duiden op iets dat cirkelvormig doch plat is. — J. L., Denemarken.
Jesaja 40:22 luidt: „Er is er Een die woont boven het rond der aarde.” Wanneer deze tekst zegt dat God boven het rond der aarde woont, komt dit overeen met het feit dat de aarde van alle richtingen uit gezien cirkelvormig is. Dit betekent echter tevens dat ze bolvormig is. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord choeg wordt in A Concordance of the Hebrew and Chaldee Scriptures, door B. Davidson, gedefinieerd als „rond(ing), bol”.
Dit zelfde Hebreeuwse woord voor „rond” treft men aan in Job 22:14, waar de Nieuwe-Wereldvertaling omtrent God zegt: „Op het hemelgewelf wandelt hij rond.” Welnu, wij weten dat het hemelgewelf van de aarde gezien halfbolvormig is. De andere helft van het halfbolvormige hemelgewelf bevindt zich aan de andere kant van de aarde dan waar wij staan en kan dus niet rechtstreeks door ons worden waargenomen. In overeenstemming met dit feit heeft het woord „rond” in Jesaja 40:22 dezelfde Hebreeuwse betekenis als in Job 22:14.
Hieruit volgt dus dat het woord „rond” in Jesaja 40:22 iets moet betekenen dat bol is, net zoals het uitspansel er vanaf de aarde bolvormig en als een gewelf uitziet.