Anderen aanmoediging schenken
1. Waarom is het een christelijke verplichting anderen aan te moedigen, en welke mooie voorbeelden hebben wij in dit verband?
VOOR iedereen staan gelegenheden open anderen aan te moedigen, en hoe wordt het gewaardeerd wanneer hij deze gelegenheden goed benut. Jehovah is meer dan wie ook een Gever van aanmoediging; hij vergeeft onze tekortkomingen, bouwt onze hoop op en sterkt ons voor de beproevingen en werkzaamheden die voor ons liggen. Zijn Zoon Jezus Christus bleek eveneens een aanmoediger te zijn van degenen die een goed hart bezaten, want hij toonde erbarmen jegens de zieken en gekwelden en gaf zijn discipelen het voorbeeld door met hen samen te werken in het prediken van het goede nieuws, ja, hij legde zelfs zijn leven ten behoeve van hen af (Joh. 15:13). De apostelen waren zich er ook van bewust dat zij voor het ten uitvoer brengen van hun opdracht niet alleen doeltreffend moesten zijn in het verrichten van het predikingswerk, maar ook liefdevolle aanmoedigingen moesten schenken aan hun medewerkers, en dit deden zij door opbouwende brieven te schrijven, persoonlijke bezoeken af te leggen en inspirerende toespraken tot de gemeenten te houden (1 Petr. 5:12; Hebr. 13:22; Hand. 11:23; 20:2). Wat een schitterende voorbeelden ter navolging vormden zij voor ons! En wij dienen hen na te volgen, want wij worden er in de Schrift toe aangespoord navolgers van God te worden, in de voetstappen van zijn Zoon te treden en de apostelen na te volgen zoals zij Christus navolgden. Hieruit blijkt dus dat op ons de verplichting rust elkaar aan te moedigen. — Ef. 5:1; 1 Petr. 2:21; 1 Kor. 11:1.
2. Welke ontmoedigende praktijken zien wij in de wereld om ons heen, en waarom komen ze zo veelvuldig voor?
2 In de wereld om ons heen zijn de mensen echter geneigd elkaar af te breken en de gedragslijnen en gewoonten van anderen te veroordelen, en dit louter en alleen om hierdoor zelf op de voorgrond te kunnen treden. Zij trappen de ander naar beneden opdat hij geen rivaal van hen kan worden. Het komt maar al te vaak voor dat werknemers nooit een complimentje ontvangen, zelfs als zij hun werk goed verrichten; maken zij echter een fout, dan worden zij prompt op het matje geroepen. Huisvrouwen raken ook ontmoedigd wanneer hun man alles wat zij doen als iets vanzelfsprekends beschouwt. Een dergelijke geest, of deze nu thuis of in de zakenwereld aan de dag wordt gelegd, berooft mensen van elk plezier dat zij wellicht in hun werk hebben gehad en maakt hen ontmoedigd, neerslachtig en eenzaam. Als gevolg hiervan plegen er in de gehele wereld naar verluidt meer dan tienduizend personen per dag zelfmoord. Wat een schadelijke en zelfzuchtige manier om onze medemens te behandelen, of dit nu met opzet gebeurt of eenvoudig door onverschilligheid! Wat is er verkeerd? Wat ontbreekt er? Aanmoediging, ja; maar waarom? Omdat het geven van aanmoediging op liefde is gebaseerd, en dit is een liefdeloze wereld. Lang geleden werd er over deze laatste dagen, waarin wij leven, voorzegd dat de mensen ’zichzelf zouden liefhebben’, maar dat zij in hun omgang met anderen ’ondankbaar, deloyaal, zonder natuurlijke genegenheid’ zouden zijn. — 2 Tim. 3:1-3, NW.
EEN DENKWIJZE WAARBIJ GEVEN EEN GROTE ROL SPEELT
3, 4. Hoe dienen wij te reageren wanneer anderen in gebreke blijven aanmoediging te schenken?
3 Het ligt voor de hand dat niet iedereen met wie wij in contact komen, aanmoedigend zal zijn. Sommigen hebben het zo druk met zichzelf dat zij geen oog hebben voor de gelegenheden dat zij vriendelijkheid kunnen tonen; anderen doen hun medemensen met de grootste gemoedsrust verdriet aan. Moeten wij, als zij onattent zijn tegenover ons, hun liefdeloze voorbeeld navolgen? Hoe dwaas zou dat zijn! Zelfzuchtige mensen vormen niet het voorbeeld dat wij dienen na te volgen, maar Christus heeft het volmaakte voorbeeld gegeven. Toen hij werd mishandeld, ging hij op zijn beurt niet eveneens anderen mishandelen. Heeft hij, toen zelfs zijn eigen discipelen — degenen die hij had onderwezen en aangemoedigd, zijn mede-aanbidders — hem in de steek lieten, hen soms openlijk veroordeeld en de moed laten varen? Neen. Hij wist dat alles om het doen van de wil van zijn hemelse Vader draaide, en hij vertrouwde zich dan ook aan hem toe.
4 Jezus heeft ons aangeraden ons leven eveneens veeleer door geven dan door ontvangen te laten beheersen: „Het schenkt meer geluk te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:35, NW). Dit geldt voor vele dingen, en het geldt stellig ook voor aanmoediging. Als wij ons er al te veel zorgen over maken wanneer anderen in gebreke blijven ons aan te moedigen terwijl zij dit volgens ons dienden te doen, zullen wij ontmoedigd geraken. Waarom zouden wij niet veeleer uitzien naar gelegenheden om aanmoediging te schenken, waarbij wij de aanmoediging die wij van anderen ontvangen, eenvoudig als een extraatje beschouwen? Laten wij niet vergeten dat degenen die verzuimen aanmoediging te geven wanneer zij hiertoe in de gelegenheid zijn, vaak zelf moedeloos zijn en aanmoediging nodig hebben. Hoeveel beter zou het niet zijn wanneer wij, in plaats van ontmoedigd te geraken en teleurgesteld over hen te zijn, erbarming aan de dag zouden leggen en zelfs degenen zouden versterken die ons deprimeren. Het is inderdaad waar dat het ons heel erg gelukkig maakt wanneer anderen ons aanmoedigen, maar het schenkt ons meer geluk wanneer wij anderen aanmoediging geven.
5. Wat zijn enkele van de manieren waarop men anderen aanmoediging kan schenken?
5 Er bestaan zoveel manieren waarop men anderen kan aanmoedigen. Oprechte woorden van lof kunnen veel voor een werknemer betekenen. Eenvoudig een oprecht gemeend woord van waardering voor een betoonde vriendelijkheid of een verrichte dienst spoort iemand aan hetzelfde nog eens en beter te doen. Een vriendelijke daad is vaak welsprekender dan woorden, terwijl het moreel van iedereen die erbij is betrokken, erdoor wordt versterkt. Door uw omgang kunt u degenen die wellicht ontmoedigd zijn of zich eenzaam voelen, eveneens helpen, terwijl u, door wat goed nieuws met hen te delen, hun kijk op het leven zult kunnen opvrolijken. Ja, door louter een vriendelijke glimlach wordt het hart van anderen reeds verwarmd. Beter dan dit alles is het echter de hoop van Gods Woord te schenken en de aansporing te verschaffen waarin wij zowel door onze woorden als door ons voorbeeld kunnen voorzien en waardoor wij anderen de kracht en de moed kunnen schenken om te doen wat juist is. Wanneer onze geest ervan vervuld is aanmoediging te schenken, zullen wij hier meer gelegenheden toe vinden dan wij ooit hadden verwacht.
BINNEN HET GEZIN
6. Waar dienen wij de gewoonte anderen aan te moedigen, allereerst te ontwikkelen, en waarom?
6 Thuis kunnen wij er het beste mee beginnen naar gelegenheden voor het geven van aanmoediging te zoeken. Als wij er daar een gewoonte van maken, zal het ons elders van nature afgaan. Liefde is vanzelfsprekend de basis van aanmoediging; ze vormt ook de band die het gezin bijeenhoudt, en Paulus schreef over deze eigenschap aan de Kolossenzen: „Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen den ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als den band der volmaaktheid [een volmaakte band van eenheid, NW]” (Kol. 3:12-14). Hoe wederzijds versterkend is het voor personen die deze goddelijke raad toepassen, bij elkaar te zijn.
7, 8. Welke gelegenheden heeft een man om zijn vrouw aan te moedigen, en waarom is dit belangrijk?
7 Het is alleen maar natuurlijk wanneer een man het verlangen koestert zijn vrouw te behagen en een vrouw er verlangend naar is haar echtgenoot te behagen (1 Kor. 7:33, 34). Toch zijn er weinig dingen die ontmoedigender kunnen zijn dan het herhaaldelijk in gebreke blijven iets te doen wat zo veel betekent. Wanneer een vrouw hard werkt om het huis schoon te houden, voedsel voor het gezin te bereiden en haar echtgenoot anderszins te behagen, en dit alles als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd, zou zij ontmoedigd kunnen geraken. Maar, zo zou u kunnen vragen, is het dan nodig haar te zeggen dat zij goed werk heeft verricht, wanneer dat nu eenmaal haar taak is die zij toch moet vervullen? De bijbel geeft hier antwoord op door te zeggen: „Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!” — Spr. 31:28, 29.
8 Zelfs wanneer er tekortkomingen zijn, zal de band van liefde in het gezin niet worden versterkt wanneer ze worden opgeblazen. Schenk aandacht aan de zaak, wanneer dit nodig is, maar heb in het bijzonder oog voor het goede werk dat is verricht en breng uw waardering hiervoor ook onder woorden. Een waarderende opmerking over slechts kleine dingen kan iemand al de energie en de kracht geven voorwaarts te gaan en in de komende dagen meer en beter werk te leveren. Ook wanneer er ongelukjes gebeuren, bestaat er gelegenheid aanmoediging te geven. Een man die beseft wat het betekent dat ’die twee tot één vlees zullen zijn’, zal niet een gereserveerde houding aannemen en zijn vrouw berispen met opmerkingen als: „Waarom ben je ook zo onhandig?” Zij vindt het waarschijnlijk al naar genoeg. Waarom het nog erger gemaakt? Waarom zou u haar gevoelens niet even belangrijk vinden als die van u? Een vriendelijk woord en een helpende hand zullen een werkelijke aanmoediging betekenen. Het is maar een kleinigheid, maar er wordt liefde door getoond en liefde is de volmaakte band van eenheid. — Matth. 19:5, 6.
9. Op welke manieren kan een christelijke vrouw haar man opbouwen?
9 Door haar ijver bouwt een goede vrouw ook haar echtgenoot op. „Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. Zij houdt toezicht op den gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet” (Spr. 31:11, 12, 27). Zo’n vrouw is niet een rivale van de man, iemand die aan zijn positie als hoofd tracht te ontkomen, maar zij werkt met hem samen en volgt gewillig zijn leiding. Zij schenkt niet alleen aandacht aan datgene wat hun onmiddellijk ten goede zal komen, maar denkt ook aan hun blijvende welzijn. Zij is een „vrouw die den HERE vreest” (Ef. 5:22, 23; Spr. 31:30). Daar zij zo’n geestesgesteldheid bezit, stelt zij het geestelijke welzijn van het gezin op de eerste plaats, terwijl zij met betrekking tot de materiële dingen het standpunt inneemt: „Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn.” Op deze wijze helpt zij eraan mee de strikken van het materialisme te ontwijken en de zorgen te vermijden die het gevolg zijn van buitensporige financiële verplichtingen welke de dienst van God zouden kunnen verdringen (1 Tim. 6:6-8; Matth. 13:22). Door andere belangen op de achtergrond te houden en een enthousiaste belangstelling voor geestelijke aangelegenheden aan de dag te leggen, kan zij haar echtgenoot aanmoedigen aan deze geestelijke aangelegenheden de verdiende aandacht te schenken.
10. Welke aanmoediging dient men kinderen te geven met betrekking tot de zaken waaraan zij hun krachtsinspanningen dienen te wijden, en waarom?
10 En wat de kinderen betreft, wat zou nu een grotere bron van aanmoediging voor hen kunnen vormen dan hen erbij te helpen de waarde van geestelijke dingen te leren kennen? Wanneer zij niet grondig in de goddelijke beginselen worden onderricht, zullen de zorgen en teleurstellingen waarmee zij in het leven te kampen krijgen, een voortdurende bron van ergernis en verdriet vormen (Kol. 3:21; Ef. 6:4). Het zal voor hen geen zegen betekenen wanneer zij hebben geleerd materiële bezittingen na te streven en al hun energie aan werk op commercieel gebied te besteden. Hoe teleurstellend is het voor wie dan ook om al zijn krachtsinspanningen te besteden aan het bouwen in een wereld die door God, wegens de goddeloosheid die er heerst, zal worden vernietigd! Hoeveel beter, hoeveel lonender en hoeveel aanmoedigender is het niet ons leven volkomen in de dienst van God te besteden, indien mogelijk zelfs als een volle-tijd-bedienaar van het evangelie! Zoals de psalmist tot God zei, is „één dag in uw voorhoven . . . beter dan duizend elders; ik wil liever staan aan den drempel van het huis mijns Gods dan verblijven in de tenten der goddeloosheid” (Ps. 84:11 10). Men legt liefde voor zijn kinderen aan de dag wanneer men hen ertoe aanmoedigt een dergelijk leven na te streven. Kinderen dienen vanzelfsprekend ook te leren anderen aan te moedigen.
11, 12. Staan er voor jonge mensen gelegenheden open hun ouders aan te moedigen? In welke opzichten?
11 Ja, jonge mensen kunnen eveneens leren het geven een belangrijke plaats in hun leven toe te kennen. Zij dienen niet het standpunt in te nemen dat het een vanzelfsprekende zaak is dat iedereen hen op hun wenken zal bedienen. Zij moeten leren waardering aan de dag te leggen voor het harde werk van hun ouders, te luisteren en te gehoorzamen wanneer er tot hen wordt gesproken en gewillige werkers te zijn die onder leiding van hun ouders meehelpen de verschillende huishoudelijke karweitjes die verricht moeten worden, op te knappen; meer dan dat, zij dienen te leren het initiatief te nemen en hun hulp aan te bieden wanneer zij zien dat er werk te doen is. Ook door hun gedrag wanneer zij van huis af zijn, kunnen zij een zegen voor zichzelf en anderen zijn. In de Schrift wordt de verstandige raad gegeven: „Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is. . . . De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. Mogen uw vader en uw moeder zich verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden.” — Spr. 23:22-25; 10:1; 15:20; 19:13.
12 Wanneer kinderen deze raad toepassen, zullen zij niet in gebreke blijven waardering voor de liefde van hun ouders aan de dag te leggen, zelfs niet wanneer dezen oud zijn geworden. In 1 Timótheüs 5:4, 8 staat de raad opgetekend: „Indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laat dezen eerst leren godvruchtige toewijding in hun eigen huisgezin aan de dag te leggen om zodoende hun ouders en grootouders op passende wijze schadeloos te blijven stellen, want dit is voor God aanvaardbaar. Wanneer iemand de zijnen niet verzorgt, en in het bijzonder de leden van zijn huisgezin, dan heeft hij stellig het geloof verloochend en is erger dan iemand zonder geloof.” Hoe aanmoedigend is het voor ouders te bemerken dat hun kinderen hen niet vergeten omdat zij oud zijn geworden!
VERANTWOORDELIJKHEID VAN OPZIENERS
13. (a) Waarom bezitten opzieners een speciale verantwoordelijkheid wat het geven van aanmoediging betreft? (b) Aan welke punten kan in dit verband aandacht worden geschonken?
13 Alhoewel iedereen een bron van aanmoediging kan vormen voor zijn medemens, ook ten opzichte van anderen dan zijn vrienden en de eigen gezinsleden oefenen degenen die een positie van opzicht bekleden, de grootste invloed op anderen uit; zij kunnen hen óf aanmoedigen óf ontmoedigen. Dit legt hun de verplichting op zich bewust te zijn van de gelegenheden in dit verband, ja, de verantwoordelijkheid die er in dit opzicht op hen rust. Zij kunnen op dit gebied veel leren van de grote opzieners, Jehovah God en Jezus Christus. Door middel van zijn Woord der waarheid geeft Jehovah ons hoop en bouwt hij ons op; hij vraagt ons niet iets wat boven ons vermogen ligt, maar legt een liefdevolle bezorgdheid voor zijn volk aan de dag. Kiest u, als opziener, uw woorden zodanig dat u degenen met wie u werkt, opbouwt? Hebt u met het oog op de fysieke en verstandelijke beperkingen van hen allen, consideratie met hen? Zijn zij werkelijk blij u te zien wanneer u hen aanhoudt om met hen over hun werk te spreken, of vragen zij zich angstig af wat zij nu weer verkeerd hebben gedaan? Jezus’ discipelen waren er dankbaar voor dat hij met hen omging. Hoewel zij hem Heer en Meester noemden, gaf hij er blijk van een medewerker van hen te zijn. Hij was hun opziener, maar dan een opziener die hun het voorbeeld gaf door het werk dat gedaan moest worden te zamen met hen ter hand te nemen (1 Petr. 2:25). Hij wist dat zijn discipelen nederigheid moesten leren, en ook deze les leerde hij hun, niet door hen voortdurend te vernederen, maar door in zijn eigen leven nederigheid aan de dag te leggen (Joh. 13:1-17). Degenen die met hem samenwerkten, ondervonden dat hij niet hard en grievend was in zijn opmerkingen of het te druk had om naar hen te luisteren, maar dat hij „zachtaardig en nederig van hart” was, terwijl zij in hun omgang met hem ’verkwikking vonden voor hun ziel’. — Matth. 11:29, NW.
14. (a) Op welke wijze geeft de opziener er blijk van een onderwijzer te zijn, en welke uitwerking heeft dit op zijn broeders? (b) Wanneer efficiëntie door liefde wordt getemperd, welke uitwerking heeft ze dan op onze omgang met anderen?
14 De opziener die Christus navolgt, zal anderen dus niet alleen vertellen wat zij moeten doen, maar als een bekwame onderwijzer zal hij hun dit tonen door te zamen met hen een aandeel aan het werk te hebben. Hij is een voorbeeld voor de kudde (1 Tim. 3:2). Aangezien hij niet van mening is dat hij boven zijn christelijke broeders staat, voelen zij zich tot hem aangetrokken en hebben zij het vertrouwen dat zij naar hem kunnen opzien voor hulp (Matth. 23:8). Zij weten dat hij er de belangrijkheid van inziet dat het werk klaar komt en dat hij naar efficiëntie streeft, maar zij weten ook dat liefde hem geduldig zal maken en hem erbij zal helpen met begrip met zijn medewerkers om te gaan.
15. Wanneer iemand te kort schiet in zijn werk of werkelijk iets verkeerds doet, hoe dient de opziener de situatie dan volgens de Schrift aan te pakken, en welk doel zal hij hierbij in gedachten houden?
15 Het is inderdaad waar dat mensen af en toe te kort zullen schieten of dingen zullen doen die verkeerd zijn, en de opziener is de aangewezen persoon om erop toe te zien dat er de nodige aandacht aan de situatie wordt geschonken. Is dit er de tijd voor om de overtreder ter verantwoording te roepen en hem met de tong te geselen? Is dat noodzakelijk? Misschien is het kwaad helemaal niet met opzet gedaan. Let eens op hoe de situatie volgens de Schrift moet worden aangepakt: „Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen” (Gal. 6:1). Het doel is degene die een fout heeft begaan, te herstellen, en niet hem er van langs te geven. Hier is een geest van zachtmoedigheid voor nodig. Het resultaat zal zijn dat degene die de overtreding heeft begaan, wordt opgebouwd.
16. Op welke wijze gaf Elihu er blijk van een juiste zienswijze te bezitten toen hij Job raad gaf?
16 Merk in dit verband op hoe Elihu zijn raad aan Job inleidde: „Nu dan toch, Job, luister naar mijn rede, en neem al mijn woorden ter ore. Zie toch, ik heb mijn mond geopend, mijn tong onder mijn gehemelte spreekt. Mijn woorden zijn oprechtheid des harten, en wat mijn lippen weten, geven zij zuiver weer. . . . Indien gij kunt, antwoord mij, maak u tegen mij op, stel u te weer. Zie, voor God ben ik aan u gelijk, ook ik ben uit leem afgeknepen. Dus behoeft geen schrik voor mij u te overvallen, mijn druk zal niet zwaar op u zijn.” En vervolgens begon hij met Job over de situatie te redeneren. Merk echter op hoe Elihu het probleem benaderde. Hij smeekte Job te luisteren. Hij maakte hem duidelijk dat hij zich voor God in het geheel niet superieur aan Job voelde en dat er voor Job geen reden toe bestond bang te zijn voor wat hij zou zeggen. Wat een voortreffelijke manier om de situatie aan te pakken! — Job 33:1-7.
17. Welke raad gaf de apostel Paulus aan Timótheüs met betrekking tot het aansporen van anderen, en hoe diende er te worden opgetreden wanneer iemand er opzettelijk een gewoonte van maakte zonde te bedrijven?
17 Zo’n handelwijze raadde Paulus nu ook Timótheüs aan toen hij zei: „Word niet heftig tegen een ouden man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid” (1 Tim. 5:1, 2). Wanneer kwaaddoeners er echter een gewoonte van maken te zondigen en geen oprecht berouw aan de dag leggen, dient het juiste gedrag te worden aangemoedigd, en niet de kwaaddoener. Is zo’n opzettelijke overtreding eenmaal grondig bewezen, dan is de tijd aangebroken de raad toe te passen die iets verder in hetzelfde hoofdstuk, in 1 Timótheüs 5:20, wordt gegeven: „Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.” — Hebr. 12:7-11.
GELEGENHEDEN VOOR ALLEN
18. (a) Hoeveel mensen oefenen er eigenlijk invloed uit op het leven van anderen, en hoe dient die invloed derhalve te worden aangewend? (b) Hoe kunnen wij opbouwend zijn wanneer wij over christelijke opzieners of tot personen die hun dienstvoorrechten wensen uit te breiden, spreken, en door welke voorbeelden wordt de belangrijkheid hiervan aangetoond?
18 Of men nu een gemeenteopziener is of niet, er doen zich zowel thuis als elders voor allen gelegenheden voor elkaar op te bouwen en aan te moedigen. Iedereen oefent invloed uit op degenen met wie hij omgaat. Hij kan opbouwen of afbreken; hij kan stimuleren of een onverschillige houding aankweken. Of hij dit nu wil of niet, hij oefent invloed uit. Laat dit een invloed ten goede zijn. Dit zal met onze spraak het geval zijn wanneer wij de voortreffelijke raad opvolgen die in Kolossenzen 3:8, 9 staat opgetekend: „Thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond. Liegt niet meer tegen elkander.” Wanneer wij goede dingen in onze geest hebben opgenomen en ons hart met gezonde verlangens hebben gevuld, zal onze spraak opbouwend zijn, want uit de overvloed van het hart spreekt de mond (Matth. 12:34, 35). Als ons hart goed is, zullen wij niet als Diótrefes minachtend of geringschattend over christelijke opzieners of over raad die wij door middel van Jehovah’s organisatie hebben ontvangen, spreken, maar wij zullen degenen die getrouw de leiding hebben over Gods gemeente „een dubbele eer” waardig rekenen (3 Joh. 9; 1 Tim. 5:17, NW). Ook zullen wij niet ontmoedigend spreken tot degenen die het verlangen koesteren hun dienstvoorrechten uit te breiden door wellicht de volle-tijd-dienst op zich te nemen of naar een gebied te verhuizen waar de behoefte aan Koninkrijksbedienaars groot is. Wij zullen niet als de ontrouwe verspieders zijn die de Israëlieten zo met defaitistische berichten ontmoedigden dat dezen naar Egypte wilden terugkeren en niet naar het Beloofde Land wilden gaan. Wij zullen hen veeleer als de getrouwe Jozua en Kaleb aansporen moed aan de dag te leggen door de dienstvoorrechten die voor hen openstaan, aan te grijpen. — Num. 13:27–14:9.
19. Op welke andere manieren kunnen wij elkaar aanmoedigen?
19 Alleen al door onze ijver en getrouwheid in de dienst van God kunnen wij voor elkaar een bron van kracht vormen. Door ons voorbeeld van ijverige deelname aan de bediening helpen wij anderen hetzelfde te doen. Wanneer wij anderen de mooie ervaringen vertellen die wij in de bediening opdoen en wanneer wij de schatten van kennis die wij door onze bijbelstudie verkrijgen, met hen delen, moedigen wij elkaar aan, net zoals de apostelen dit deden wanneer zij hun christelijke broeders bezochten (Hand. 15:3, 30, 31). Door ons om de zieken en gekwelden en degenen die ter wille van de rechtvaardigheid gevangen zitten, te bekommeren en met hen in contact te blijven door hen indien mogelijk te bezoeken, versterken wij hun hart (2 Kor. 7:6, 7; Hand. 28:15). Door te weigeren met Satans wereld een compromis aan te gaan, helpen wij anderen standvastig te blijven en door bereid te zijn niet alleen ongemakken te verduren, maar zelfs ons leven en onze vrijheid te riskeren wanneer dit nodig is om elkaar op te bouwen, verschaffen wij elkaar de moed Gods Woord onbevreesd te spreken. Mogen al Jehovah’s opgedragen getuigen zulke gelegenheden om elkaar aan te moedigen, volledig blijven benutten.
20. Welke raad treffen wij in 1 Thessalonicenzen 5:11-15 aan betreffende het ’opbouwen van elkaar’?
20 Laten wij derhalve acht slaan op de noden van degenen met wie wij in contact komen en laten wij het voorbeeld van onze Vader in de hemel en zijn Zoon navolgen door elkaar aan te moedigen. „Vermaant daarom elkander en bouwt elkander op, gelijk gij dit ook doet.” Wanneer wij over onze christelijke opzieners spreken en met hen samenwerken, dienen wij hen derhalve op te bouwen en het standpunt dat anderen ten opzichte van hen innemen, gunstig te beïnvloeden. „Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in den Here en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk. Houdt vrede onder elkander.” Aan de andere kant dienen jullie, opzieners, jullie broeders niet te ontmoedigen maar veeleer aan te moedigen. „Wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen.” Ongeacht wie wij zijn of met wie wij in contact komen, of dit nu thuis, in de christelijke gemeente of tijdens ons werelds werk gebeurt, „ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen” (1 Thess. 5:11-15). Ja, laten wij elkaar aanmoedigen.