De oogst, een gelukkige tijd
1. Hoe beziet de boer de oogsttijd en het werk dat erbij betrokken is?
ER IS geen gelukkiger tijd voor de boer dan de oogsttijd. Wat is er in zijn ogen mooier dan een akker met goudgeel graan dat gereed is om in de voorraadschuur bijeengebracht te worden? Het betekent voedsel, leven, geluk en een tijd van welvaart, niet alleen voor hem maar ook voor de stedelingen. De boer en zijn helpers kunnen de oogst met grote tevredenheid bezien, want er is veel en hard werk in het veld besteed — eerst ploegen, dan planten — en heel veel geduld geoefend. Het oogsten van het gewas betekent ook hard werk, maar het wordt gedaan met een licht hart.
2. Wat betekent Gods oogsttijd voor de mensheid?
2 Met betrekking tot de menselijke geschiedenis is het thans de oogsttijd. Alhoewel de omstandigheden de dingen er misschien op hun zwartst doen uitzien, staat er in feite een tijd van welvaart, fysieke en geestelijke voeding en geluk voor de deur zoals de aarde nog nooit heeft gekend, want het is Gods oogsttijd. Het maakt ons gelukkig dit te weten. Maar hoe weten wij dit? Het zal u geluk schenken in de bijbel de beschrijving van deze oogst te zien, en een beschouwing ervan zal u doen zien hoe ze een duidelijk en prachtig beeld schildert van de wonderbaarlijke dingen die God thans doet en die hij in de zeer nabije toekomst voor de aarde in petto heeft.
3. Hoe kunnen wij een begrip krijgen van de beschrijving die het boek Openbaring van Gods oogst geeft?
3 De oogst wordt beschreven in hoofdstuk 14 van het boek Openbaring, doch wij zullen een begrip krijgen van hetgeen ons daarin wordt verteld, wanneer wij eerst de woorden beschouwen van de grootste leraar die ooit op aarde is geweest en die op de eenvoudigste en meest begrijpelijke manier onderwees. De woorden van deze Leraar en van zijn discipelen maken het boek Openbaring zó duidelijk dat er geen misverstand mogelijk is.
4. Wie is de grote Landman van de oogst, wie is de Zaaier en opziener, en waarom is er een vastgestelde tijd voor de oogst?
4 Jehovah God heeft, als de grote Landman, belangstelling voor zijn akker. Sprekend over zich zelf en zijn medechristenen, zegt de apostel Paulus: „Want wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw” (1 Kor. 3:9). Hij legt uit dat, alhoewel hij en zijn metgezellen arbeiders in de akker zijn, het God is die in werkelijkheid de groei tot stand brengt en maakt dat er vruchten worden voortgebracht. Jezus, als Gods meesterwerkman, de Zaaier van de tarwe, heeft gedurende negentienhonderd jaar het toezicht op het werk van het zaaien gehouden (Matth. 13:37). Het is een enorm werk geweest, dat iedere natie op aarde omvat. Zoals met alle oogsten, is er tijd voor nodig. Het graan moet rijp zijn, en de jaargetijden brengen het graan op tijd tot rijpheid. God heeft dus een tijd voor de oogst bepaald en weerhoudt de vruchten tot het er de bestemde tijd voor is.
5. (a) Wanneer was de oogst van het joodse samenstel van dingen, en wat was het resultaat ervan? (b) Wanneer zou volgens Jezus’ zeggen de laatste oogst komen, en wat is één belangrijk kenmerk van de oogst?
5 Er was een tijd van oogst voor de joodse akker aan het eind van het joodse samenstel van dingen, tussen 33 en 70 G.T. En wat een oogst was dat, waarbij er op de eerste dag van de oogst 3000 werden bijeengebracht, en kort daarop 5000 in Jeruzalem alleen al! (Joh. 4:35-38; Hand. 2:41, 47; 4:4) Wanneer is de oogst van de gehele akker, de gehele wereld? Die tijd wordt door Jezus beschreven als een „besluit van een samenstel van dingen” (Matth. 13:39). Wanneer is dit? Welnu, de apostelen wilden het weten en vroegen Jezus hoe zij in staat zouden zijn het besluit van het samenstel van dingen te identificeren. In zijn antwoord beschreef hij de ongeëvenaarde moeilijkheden die de wereld thans heeft en zette het inspannende werk uiteen dat gedurende de oogsttijd zou worden verricht, namelijk de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle naties (Matth. 24:3, 7-14). Het moet dringend worden gedaan, zonder tijdverspilling, want de oogst is altijd een veel kortere tijd dan de groeitijd en het graan moet worden bijeengebracht eer het te laat is.
6. Welke inleidende inlichtingen geeft Openbaring, hoofdstuk 14, ons alvorens over de oogst te spreken?
6 Met deze achtergrond zijn wij toegerust om met begrip in Openbaring te kijken. Jezus, de gever van de Openbaring, wijst in hoofdstuk 14, de verzen 6 en 7, op de prediking van het eeuwige goede nieuws van Gods werk van bevrijding, hetgeen onder leiding van engelen geschiedt. En in 14 de verzen 8 tot 12 zegt hij dat deze dingen zullen plaatsvinden tegen een achtergrond van moeilijke tijden maar met geluk voor velen, en schildert voor ons het volgende symbolische beeld:
7. Hoe beeldt Openbaring de voornaamste oogster af?
7 „En ik zag, en zie! een witte wolk, en op de wolk zat iemand, een zoon des mensen gelijk, met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand.” — Openb. 14:14.
8. (a) Hoe wordt in Openbaring 14:14 de tijd voor de oogst te kennen gegeven? (b) Wat wordt aangeduid door het feit dat de Zoon des mensen op een wolk zit?
8 De Zoon des mensen met een gouden kroon op zijn hoofd zal niemand anders zijn dan de Heer Jezus Christus zelf nadat hij in 1914, toen de tijden der heidenen eindigden, op de hemelse berg Sion werd geïnstalleerd. In de gelijkenis over het scheidingswerk dat hij zou verrichten, zei hij dat hij op de wolken des hemels zou komen. Eeuwen voordien had de profeet Daniël in een visioen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels om Koninkrijksmacht te ontvangen. Dit vond plaats vóór Gods troon in de onzichtbare hemel. Wolken duiden op onzichtbaarheid, want toen Jezus naar de hemel opsteeg, onttrok een wolk hem aan het gezicht van de discipelen. Openbaring 14:14 stemt overeen met Openbaring 1:7, waar over Jezus wordt gezegd dat hij komt met de wolken. In zijn geestelijke gedaante, geïnstalleerd in Koninkrijksmacht, is hij dus onzichtbaar tegenwoordig terwijl hij zijn aandacht en macht op de aarde richt. Hij wordt alleen gezien met de waarderende ogen van het hart, niet met de letterlijke fysieke ogen (Ef. 1:18). Hij bezit thans de Koninkrijksmacht en de aarde is aan hem onderworpen; bijgevolg heeft hij autoriteit om elk gewas dat er op staat, af te snijden.
9. Welke inlichtingen met betrekking tot de oogst ontvangt de voornaamste oogster van de engel?
9 „En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom, die met een luide stem tot degene die op de wolk zat, riep: ’Sla uw sikkel erin en oogst, want het uur om te oogsten is gekomen, want de oogst van de aarde is door en door rijp.’ En degene die op de wolk was gezeten, wierp zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd geoogst.” — Openb. 14:15, 16.
10. Wat wordt te kennen gegeven door de woorden van de engel: „Sla uw sikkel erin en oogst”?
10 Dit tafereel is volledig in harmonie met Jezus’ woorden in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid, toen hij zei: „De oogsters zijn engelen” (Matth. 13:39). Matigt de engel zich hier autoriteit aan om de Koning te vertellen wat hij moet doen? Neen, maar zoals in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid wordt geïllustreerd, meldt hij de Koning slechts dat de oogst gereed is om binnengehaald te worden.
11. (a) Welk werk moet er worden verricht voordat de tarwe in de voorraadschuur bijeengebracht kan worden? (b) Wat brengt het scheidingswerk tot stand ten behoeve van de tarwe?
11 Volgens Jezus’ woorden zou de oogst een scheidingswerk vereisen of inhouden: „Laat beide [de tarwe en het onkruid] te zamen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bundels om het te verbranden, en gaat daarna de tarwe in mijn voorraadschuur bijeenbrengen” (Matth. 13:30). De „tarwe” zou voor allen duidelijk openbaar gemaakt worden: „De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen. Daar zullen zij wenen en knarsetanden. In die tijd zullen de rechtvaardigen helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.” — Matth. 13:41-43.
12. Waarom was er een scheidingswerk noodzakelijk, en wie zijn het onkruid?
12 Toen Jezus derhalve in 1914, aan het eind van de tijden der heidenen (Luk. 21:24), zijn Koninkrijksmacht opnam, moest hij zijn ware volgelingen, de tarwe, van de vele miljoenen belijdende christenen op aarde afscheiden. Vanaf de tijd van de grote afval, die sinds de dood van de apostelen tot op Jezus’ tweede komst de overhand had, was het niet mogelijk te zeggen wie de ware christenen waren, want er waren zoveel met onkruid te vergelijken zonen van de Duivel, namaakchristenen, opgeschoten dat er een valse voorstelling bestond van wat het ware christendom is. De onkruidachtigen waren hedendaagse Babyloniërs, degenen die aanbaden volgens het wereldrijk van Babylonische religie. Nadat Babylon in 1919 viel, waardoor het zijn macht over degenen die eruit wilden vluchten verloor, moest de scheiding van de Babylonische religieaanhangers, met inbegrip van de namaakchristenen, plaatsvinden.
13. (a) Wanneer begon de oogst? (b) Beschrijf de vorderingen van het scheidingswerk. (c) Wat bleek er in de loop van de tijd bereikt te zijn?
13 De oogst begon in 1919, toen het overblijfsel van de 144.000 Koninkrijkserfgenamen uit Babylon de Grote bevrijd begon te worden. In dát jaar begon de boodschap dat Gods koninkrijk in de hemel was opgericht, in het openbaar en onbevreesd door Jehovah’s getuigen gepredikt te worden. Jezus zei dat zijn schapen zijn stem zouden horen en herkennen. Dit was ook zo, en de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk had tot gevolg dat de ware tarwe van het onkruid werd afgescheiden. Velen meer hoorden; zij kwamen uit Babylon de Grote en uit het overige deel van de organisatie van de Duivel om aan het predikingswerk mee te doen. Het aantal van hen nam vanaf die tijd snel toe. Dat dit zo is, blijkt uit de voortdurende toename in het aantal van hen die jaarlijks voor het Avondmaal des Heren werden bijeengebracht en die van de symbolen gebruikten, waardoor zij te kennen gaven dat zij Christus’ navolgers waren, alsmede deelhebbers aan de hemelse hoop, evenals de elf getrouwe apostelen die aan het avondmaal deelnamen dat negentien eeuwen geleden door Jezus Christus werd ingesteld. De tijd kwam echter dat het aantal deelnemers begon te verminderen. Waarop duidde dit? Het duidde erop dat het aantal van hen die tot het hemelse koninkrijk waren geroepen, namelijk 144.000, voltallig was en dat er meer stierven dan er werden toegevoegd. Hoe kon dit voor de 144.000 gezalfden een tijd van geluk zijn?
14. Wat zegt Openbaring 14:13 over de tijd van geluk voor bepaalde personen?
14 Wij behoeven voor het antwoord slechts terug te keren tot Openbaring 14:13: „En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ’Schrijf: Gelukkig zijn de doden die van nu af aan in eendracht met de Heer sterven. Ja, zegt de geest, laat hen rusten van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen.’”
15. (a) Welke tijdsparallel geeft de tijd aan waarop Jezus zijn aandacht op het oordeel van de tempelklasse zou richten? (b) Wat is zijn eerste werk in de tempel?
15 Salomo richtte zijn aandacht op de tempelbouw in het vierde jaar nadat hij de Koninkrijksmacht had ontvangen. Jezus ging in 29 G.T. naar Johannes bij de rivier de Jordaan en werd gedoopt en door Gods heilige geest als de Messias, de Koning, gezalfd en bezocht drie en een half jaar later de tempel te Jeruzalem en nam er alles in ogenschouw. De volgende dag voltrok hij daar een oordeel door de commerciële geldontvangers uit de tempel te drijven. In een volmaakte tijdsparallel kwam Jezus, drie en een half jaar nadat hij de Koninkrijksmacht had ontvangen, voor het oordeel tot zijn geestelijke tempel (Mark. 11:11, 15-17). Hij richtte eerst zijn aandacht op zijn getrouwe volgelingen die in de dood hadden geslapen, met inbegrip van zijn getrouwe apostelen. Met welk doel? De apostel Paulus verklaarde dit in 1 Thessalonicenzen 4:16, toen hij zei: „Want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel, en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan.”
16. Wie zijn degenen over wie in Openbaring 14:13 wordt gesproken?
16 Maar hoe staat het met degenen van zijn geestelijke broeders die sinds die tijd het predikingswerk verrichtten en zijn gestorven? Welnu, zij zijn degenen die in Openbaring 14:13 worden genoemd die sterven in eendracht met de Heer, want zij worden één met hem in de gelijkheid van zijn dood, opdat zij één met hem mogen worden in de gelijkheid van zijn opstanding. Zij zijn, als het ware, met hem begraven door een doop in zijn dood (Rom. 6:3-5). Alhoewel het sterven niet plezierig is, zijn zij gelukkig. Waarom? Omdat zij niet in de dood behoeven te slapen, zoals de getrouwe apostelen en anderen van de afgelopen eeuwen, die moesten wachten op de komst van de Heer Jezus in zijn Koninkrijksglorie.
17. Wat is, zoals de apostel Paulus verklaart, de loopbaan van degenen van Christus’ geestelijke broeders die nog op aarde zijn, en wat ondergaan degenen die gedurende de oogsttijd sterven?
17 Toen Jezus zelf negentien eeuwen geleden stierf, sliep hij gedurende gedeelten van drie dagen in de doodstoestand (1 Kor. 15:20). Zijn volgelingen ondergaan wat Jezus onderging, zij sterven „zijn soort van dood”, opdat zij een opstanding als die van hem mogen ontvangen (Fil. 3:10). Hun Leider werd „ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). Zijn volgelingen hebben derhalve een geestelijke, hemelse opstanding, onzichtbaar voor menselijke ogen. Zij ondergaan wat de apostel Paulus voorzei met de woorden: „Ziet! Ik vertel u een heilig geheim: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ogenblik, in een oogwenk, gedurende de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit wat verderfelijk is, moet onverderfelijkheid aandoen en dit wat sterfelijk is, moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: ’De dood is voor eeuwig verzwolgen.’” — 1 Kor. 15:51-54.
18. Hoe is het waar dat zij „rusten van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen”?
18 „Ja, zegt de geest, laat hen rusten van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen.” Terwijl zij op aarde waren, werkten zij hard in Jehovah’s dienst in zijn veld van activiteit en zij deden dit onder onvolmaakte omstandigheden en in onvolmaakte vleselijke lichamen. Nu zij echter tot onsterfelijkheid in de hemel zijn opgewekt, gaan zij onmiddellijk in de Koninkrijksdienst voort, terwijl zij hun plaats innemen met het Lam Gods op de hemelse berg Sion, en geen enkele moeizame arbeid die zij hebben verricht, geen vervolging die zij hebben verduurd, ja, geen dood die zij hebben ondergaan, kan ook maar vergeleken worden met het ongeëvenaarde geluk waarin zij in de hemel voor eeuwig zijn binnengegaan. Zoals de apostel zei: „Daarom ben ik van oordeel dat het lijden van de tegenwoordige tijd niets te betekenen heeft in vergelijking met de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden.” — Rom. 8:18.
19. (a) Wordt alleen het overblijfsel van de gezalfden geoogst? (b) Hoe werd dit feit geopenbaard?
19 Maar hiermee was de oogst geenszins voltooid, want tot dusver waren alleen de eerstelingen bijeengebracht. Geen enkele oogst eindigt met het binnenhalen van de eerstelingen. In Gods wet aan Israël moesten de eerstelingen van elke oogst uitsluitend aan God in zijn tempel worden gewijd. Zo zijn ook de eerstelingen van deze oogst Gods speciale bezit (1 Petr. 2:9). Maar hij had nog anderen die geoogst moesten worden. Duizenden meer gingen het goede nieuws van het opgerichte Koninkrijk horen, waarna zij zich bij het afnemende aantal van het gezalfde overblijfsel voegden om met hen een aandeel te hebben aan het predikingswerk. Doch dezen gebruikten niet, zoals de geestelijke broeders van Jezus Christus, van de symbolen van het Avondmaal des Heren. Zij bleken geen aanduiding te hebben dat zij door de geest waren verwekt tot een hemelse hoop, doch brachten tot uitdrukking dat zij de hoop bezaten in het aardse paradijs te leven, dat nu sterker in het brandpunt kwam te staan. — Rom. 8:16, 21-23.
20. (a) Welke nieuwe zienswijze met betrekking tot het predikingswerk kreeg men in 1931? (b) Welke dingen werden in 1933 en 1935 begrepen?
20 In 1931 nam het gezalfde overblijfsel de schriftuurlijke naam Jehovah’s getuigen aan. Dat jaar werd er een aanverwant werk aan het licht gebracht, een „kentekenings”-werk. Een begrip van de profetie van Ezechiël, hoofdstuk 9, onthulde dat er nog vele anderen waren die zuchtten over de walgelijke dingen die in de christenheid onder de namaakchristenen plaatsvonden en dat de geestelijke broeders van Christus hen in hun voorhoofd dienden te kentekenen, om hen als aanbidders van Jehovah en onderdanen van zijn koning Jezus Christus te identificeren. Met andere woorden, er lag een groot onderwijzingswerk in het verschiet. In 1935 werd echter onthuld dat de „grote schare” die in Openbaring 7:9-17 wordt beschreven, een aardse klasse van godvrezende mensen was die uit Babylon de Grote zouden worden bevrijd.
21. Wat werd er door dit nieuwe begrip geopend, en wat zijn de resultaten geweest?
21 Dit schonk de predikers van het Koninkrijk veel geluk en vreugde en opende een gelegenheid tot geluk voor een ontelbare „grote schare” over de gehele aarde. Het laatste gedeelte van de oogst heeft betekend dat er nog honderdduizenden meer zijn bijeengebracht. Zij zijn de „andere schapen” die, zoals de herder Jezus Christus in Johannes 10:16 voorzei, „niet van deze kooi”, de „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen, zijn maar het vooruitzicht zouden hebben eeuwig leven in geluk op aarde te genieten. Tegenwoordig zien wij dat de overweldigende meerderheid van de predikers van het goede nieuws van het Koninkrijk uit deze „andere schapen” bestaat, want tijdens de wereldomvattende viering van het Avondmaal des Heren op 16 april 1965 was het aantal van het overblijfsel dat gebruik maakte van de symbolen, het brood en de wijn, tot 11.550 verminderd, terwijl het totale aantal met schapen te vergelijken personen die regelmatig het goede nieuws van het Koninkrijk prediken, tot 1.034.368 was toegenomen. — Matth. 25:31-40.
22. (a) Wat wacht degenen die zijn bijeengebracht, als de oogst klaar is? (b) Hoe passen de „andere schapen”, die nu worden bijeengebracht, thans in Gods regeling?
22 Er kan geen twijfel omtrent bestaan dat het oogstwerk zijn hoogtepunt bereikt. Spoedig zal de gehele oogst hier op aarde van zonen van het Koninkrijk, de gezalfde Koninkrijkserfgenamen, zijn binnengehaald, alsmede van de grote schare „andere schapen”, die uit Babylon de Grote zullen komen en door de Herder-Koning veilig door het vernietigende einde van dit samenstel van dingen heen gevoerd en in de nieuwe ordening van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” binnengeleid zullen worden (2 Petr. 3:13). Dezen heeft de grote Landman en Bebouwer, Jehovah God, lief. Hij gebruikt hen om hem in zijn tempel te dienen naast de „zekere eerstelingen” van hem, de gezalfde geestelijke broeders van Christus (Jak. 1:18). In de oudheid werden dezen die tot de „grote schare” behoren, voorschaduwd door de niet-joodse tempelhorigen of Nethinim, slaven en slavinnen, zangers en zangeressen, en de „nakomelingen van Salomo’s knechten”, die allen het joodse overblijfsel vergezelden dat in 537 v.G.T., nadat Kores zijn vrijlatingsbesluit had uitgevaardigd, Babylon verliet en naar het Beloofde Land terugkeerde. — Ezra 1:1-6; 2:43-58, 64-70.
23. Wie worden er door de oogst gelukkig gemaakt, en waarom?
23 Wat een oogst volbrengt Jehovah God in zijn reusachtige akker, de wereld! Met onfeilbare nauwkeurigheid zullen de op de troon geplaatste koning Jezus Christus en de oogsters, de engelen, al de tarwe bijeenbrengen. Welk een zegen en geluk is dit voor degenen die bij de oogst helpen door het goede nieuws van het Koninkrijk hier op aarde, midden in de akker van God, te prediken! Wat een geluk voor degenen die thans worden bijeengebracht als zij aan het werk meehelpen met het vooruitzicht in gedachten, volmaakt leven en eeuwig geluk te genieten in de nieuwe ordening! Maar nog het gelukkigst van allen is de Grote Eigenaar van de akker en Meester van de oogst, die zijn voornemen verwezenlijkt en eeuwig leven schenkt aan degenen die het goede nieuws horen en als het juiste soort in zijn voorraadschuur van eeuwige zegen worden binnengebracht.
24. Wat vindt er altijd plaats nadat de oogst is binnengehaald, en naar welk verdere toekomstbeeld uit Openbaring mogen wij uitzien?
24 Doch na iedere oogst wordt er gedorst en getreden. De Openbaring beschrijft dit ook voor ons en geeft ons een toekomstbeeld van wat er gaat gebeuren nadat alle vruchten van de oogst zijn binnengehaald. Wij zullen in volgende uitgaven van De Wachttoren naar dit toekomstbeeld uitzien.