De groei der pauselijke autoriteit
IN DEZE tijd is er bij de meeste mensen een toenemende belangstelling te bespeuren voor de religie van anderen. Een van de belangrijkste religieuze stelsels der christenheid, is dat der Rooms-Katholieke Kerk. Niet alleen beheerst zij het privé-leven van haar aanhangers, maar men bemerkt tevens haar invloed in het maatschappelijk leven der gemeenschap en in regeringsaangelegenheden.
De geschiedenis toont aan dat de ontwikkeling van de christenheid na de dood der apostelen volkomen verschilde van het primitieve christendom, doordat men na de dood der apostelen geheel onafhankelijk te werk ging en geen centraal besturend lichaam erkende.
Het eerste algemene concilie werd in 325 n. Chr. te Nicea bijeengeroepen, niet door een kerkvorst maar door keizer Constantijn. Deze erkende, de provinciale onderverdeling van de kerk en de vijfde canon van het Niceaanse concilie zette dit kracht bij doordat hierin werd uiteengezet dat alle kerkelijke zaken door de provinciale synode beslist moesten worden. Of de een prominenter was dan de ander was geen zaak die de religie betrof. In tegenstelling hiermee werd er op het concilie van Chalcedon verklaard dat de religieuze vorsten van Rome en Constantinopel hun macht ontleenden aan de op politiek gebied invloedrijke stad. Ofschoon het provinciale concilie van Sardica besloot dat men zich zou mogen beroepen op het hoofd van de kerk te Rome, had dit met het oog op het concilie van Nicea geen waarde.
Rome raakte in verval en de dreigende politieke ineenstorting ondermijnde de invloed van haar bisschop. Leo I maakte gebruik van deze situatie. Hij verklaarde: „Ik zal de heerschappij over deze aarde doen opleven; niet door de cesars terug te brengen, doch door een nieuwe theocratie af te kondigen, door mij op grond van de belofte aan Petrus, wiens opvolger ik ben, tot plaatsvervanger van Christus te maken, . . . Geen diadeem maar een tiara zal ik dragen, een symbool van universele soevereiniteit.” De religieuze autoriteit van de bisschop van Rome moest meer dan slechts een politieke basis hebben en Leo I zorgde er voor dat die er kwam. Dankbaar greep hij de gedachte van zijn voorganger Innocentius I over de pauselijke successie beginnend met Petrus aan, terwijl Jezus’ woorden, „Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen,” een nieuwe betekenis kregen. — Matth. 16:18, PC.
De „heilige” Augustinus keerde zich tegen een dergelijke verkeerde uitleg van de Schrift als was Petrus die rots, door in zijn dertiende preek te zeggen: „Gij zijt Petrus, en op deze steenrots (petra) welke gij hebt beleden, op deze steenrots welke gij hebt gekend, zeggende: Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God, zal Ik mijn kerk bouwen — op Mij, die de zoon van de levende God ben: Ik zal ze op Mij bouwen en niet Mij op u.” Toen hij zijn pas verkregen autoriteit ging gebruiken, kwam Leo in botsing met Hilarius van Arles, die hij excommuniceerde omdat hij die autoriteit niet wilde erkennen maar zich hield aan de beslissing van het concilie van Nicea waardoor de bisschoppen in de provincies de uiteindelijke beslissing in kerkelijke geschillen hadden.
Het is een penibele situatie want alhoewel Hilarius door de paus in de ban was gedaan, werd hij toch heilig verklaard. Ook Leo I, die hem excommuniceerde en de kerk een grote dienst bewees door de religieuze autoriteit stevig te bevestigen, werd heilig verklaard. Gieseler zegt van hem: „Door de autoriteit van de apostel Petrus in een helderder licht te plaatsen en al zijn rechten tot op deze bron terug te voeren en tevens door zijn persoonlijke bekwaamheden en een dosis geluk deed hij meer dan een van zijn voorgangers voor de uitbreiding en bevestiging van de macht van de Roomse bisschopszetel.”
Nicolaas I verwees in de negende eeuw naar andere bewijsstukken voor de apostolische pauselijke opvolging. Er is een brief voorhanden van Clemens van Rome aan Jakobus van Jeruzalem, waarin hij te kennen geeft dat Petrus hem de positie van privaat, die hij volgens zijn zeggen bekleedde, had overgedragen. Deze brief is opgenomen in een door Severinus Binius in 1618 uitgegeven boek dat werd goedgekeurd door paus Paulus V. Hierin vinden we tevens een uitspraak terug van Anacletus, die naar men beweert de derde paus is, die bevestigt dat Petrus zijn autoriteit overdroeg aan de rij van pausen te Rome. Maar waarom greep men toen er in de eerste eeuwen geschillen omtrent dit punt rezen niet terug naar deze documenten? Omdat ze toen nog niet bestonden. Het zijn vervalsingen, zoals later herhaaldelijk is bewezen.
ELK ASPECT VAN HET LEVEN WERD ER IN BETROKKEN
Ofschoon frauduleus waren zij in het uitvoeren van hun pauselijke autoriteit zeer machtig. De historicus Daunou zegt hierover: „Reeds tegen het eind van de achtste eeuw hadden de decreten van Isidorus de kiem gelegd voor de pauselijke almacht. Gratianus plukte hiervan de vruchten en maakte alles nog vruchtbaarder; het hof van Rome was de enige instelling waar onweerlegbare beslissingen vielen, dit was het universele tribunaal waar beslist werd over alle geschilpunten, hier werd alle twijfel uit de weg geruimd en werden alle moeilijkheden opgelost. Ze werd geraadpleegd door metropolieten uit alle hoeken der aarde, door bisschoppen, door kapittels, door abdijen, door monniken, door lords, ja zelfs door vorsten, en door de eenvoudige gelovigen. . . . Dingen van algemeen belang, plaatselijke geschillen, onderlinge ruzietjes werden allemaal in laatste instantie en soms al direct wanneer ze verrezen aan de paus voorgelegd; het hof van Rome oefende op deze wijze zijn invloed uit op alle details van het menselijke bestaan (als wij dit ten minste zo kunnen zeggen) wat natuurlijk een enorme macht met zich brengt, juist omdat de oplossing van al deze problemen afzonderlijk geen geweldige gevolgen bleek te hebben. Isodorus en Gratianus maakten de paus tot een universeel oordeelsveller.”
Alhoewel men het celibaat na de derde eeuw al kende, bekrachtigde Gregorius VII dit gebruik in de elfde eeuw en drong het de geestelijken op, zodat ze plaatselijke banden konden verbreken en slechts verplichtingen ten opzichte van de kerk van Rome hadden. Om hun onderworpenheid aan de groeiende autoriteit van de Romeinse paus nog duidelijker uit te laten komen, waren ze verplicht de eed van trouw af te leggen waarin ze verklaarden, dat ze zijn belangen zouden dienen, zijn zaken geheim zouden houden, en al het mogelijke zouden doen om hen die zich tegen de paus keerden, te vernietigen. Vervolgens werd in 1870 in een goed in elkaar gezette actie en ondanks de protesten die vooraanstaande kerkmensen lieten horen, de paus onfeilbaar verklaard wat het afleggen van verklaringen als hoofd van de kerk aangaat. Aldus was ’s pausen opperste autoriteit betreffende religieuze aangelegenheden in de katholieke wereld vastgelegd.
De invloed drong tot in het individuele leven van de katholiek door en wel in het bijzonder in dat van de priester. De macht van de geestelijken werd aanzienlijk groter toen Alexander van Hales en Thomas van Aquino in overeenstemming met het Lateraanse concilie, in de dertiende eeuw, gestalte gaven aan de gedachte dat de priester de eucharistische hostie kon transsubstantiëren in het werkelijke lichaam van de Redder der mensen. Tegelijkertijd werd iedereen verplicht ten minste één keer per jaar zijn zonden aan een priester te biechten. Welk een geweldige macht hadden zij door op deze wijze toezicht te houden over de belangrijke, in de sacramenten opgetekende aspecten van het leven, waardoor zij het geweten van de mensen door middel van de biecht konden leiden! Deze macht echter berustte niet alleen bij hen. In hun hoedanigheid van dienaren van de paus was het uiteindelijk een pauselijke macht.
POLITIEKE MACHT
Laten wij nu onze aandacht eens richten op een ander facet der pauselijke macht. Reeds in het allereerste begin bewoog de kerk zich op politiek terrein. Constantijn erkende het als een staatsreligie zoals het dit tegenwoordig nog in veel landen is. Maar de kerk verlangde meer dan enkel religieuze erkenning. We komen nogmaals een vervalsing in de documenten tegen. In de achtste eeuw schoof men de zogenaamde „Constantijnse schenking” naar voren als grond voor de aanspraak die de kerk op de wereldlijke autoriteit maakte. Hierin zou Constantijn dan gezegd hebben: „Wij mogen de pauselijke almacht niet naar beneden halen maar wij dienen er voor te zorgen dat ze uitnemender wordt, dat ze meer eer en macht ontvangt dan welke aardse macht ook, wij zullen, zoals reeds gezegd, niet alleen ons paleis schenken, maar de stad Rome, al de provincies, plaatsen, steden van Italië en het westen aan de universele bisschop paus Sylvester, en eveneens aan al zijn opvolgers in de pauselijke autoriteit en macht.”
Leo III vergrootte zijn autoriteit door Karel de Grote in 800 n. Chr. de kroon op het hoofd te zetten. Gregorius VII ontdekte een leemte in de positie van Hendrik IV, heerser over het Duitse keizerrijk, en maakte hiervan gebruik om zijn eigen macht te vergroten. Toen Hendrik weigerde het verzoek van de paus, enkele rechten die de macht van de kerk aantastten, in te willigen, zette hij hem door middel van een concilie van Rome af en gaf te kennen dat zijn onderdanen niet langer verplicht waren hem te gehoorzamen. De ontevredenheid van de zijde van het volk werkte ten voordele van Gregorius, men erkende Hendrik IV niet meer en hij werd gedwongen zich voor de paus te vernederen en hem om vergiffenis te vragen. Rome was inderdaad een internationale macht geworden waar men terdege rekening mee diende te houden. De ene regeerder werd tegen de ander uitgespeeld om zodoende de pauselijke macht te vergroten.
In de twaalfde eeuw werd het Decretum Gratiani, een verzameling kerkelijke wetten, samengesteld. Daunou zegt hierover: „De geestelijken waren nu niet langer verplicht voor wereldlijke rechtbanken terecht te staan; de burgerlijke macht was ondergeschikt geworden aan de kerkelijke almacht; iemands persoonlijke leven werd totaal ondergeschikt gemaakt aan de door de geestelijkheid opgestelde canonen, en deze beslisten uiteindelijk of iemand wel of niet gerechtigd was iets te doen; de pauselijke macht werd geen enkele beperking opgelegd.”
Charles Butler, een bekend katholiek schrijver, zegt in zijn commentaar op de canonieke en Romeinse wet: „De aanspraak van de paus op de wereldlijke macht bij de gratie Gods kunnen we ten dele toeschrijven aan de beslissingen van Isodorus en Gratianus, de grootste misvattingen van de kerk. Dat een dergelijke ongefundeerde en goddeloze aanspraak werd gemaakt, die zo nadelig was voor de religie en zo’n aanfluiting voor de wereldvrede, was zeer vreemd; nog vreemder is het succes dat ze had.”
Paus Innocentius III droeg er persoonlijk veel toe bij het succes van paus in de internationale politiek te vergroten. Zijn bemoeienissen tastten de positie van de Europese regeringen aan. De steun die hij aan Otto van Brunswijk gaf maakte het voor deze mogelijk de Duitse troon in handen te krijgen in plaats van Philips van Zwaben, maar toen Otto geen juiste waardering voor de paus aan de dag legde werd hij geëxcommuniceerd en werd er van alle kanten zo’n druk op hem uitgeoefend dat hij ten slotte ten onder ging. Toen Philips Augustus, koning van Frankrijk, weigerde de hertrouwingskwestie aan de kerk voor te leggen, sprak Innocentius III de banvloek over zijn land uit en behaalde de overwinning. Enkele jaren later kwam Jan van Engeland in conflict met de paus en ook over hem werd de banvloek uitgesproken, zijn onderdanen hoefden hem niet meer te gehoorzamen en de paus zette hem af; weer behaalde de paus de overwinning en de staat werd gedwongen zich te onderwerpen.
Ook in de moderne geschiedenis hebben we enorm veel bewijzen van de pauselijke politieke macht. Het Vaticaan is niet enkel een religieus centrum. Door het Lateraanse Verdrag in februari van het jaar 1929 werd het een soevereine, onafhankelijke politieke staat, die Mussolini’s zegen kreeg, met wie het verdrag werd gesloten. In 1933 ondertekende Eugenio Pacelli, de huidige paus Pius XII, een verdrag met Franz von Papen van het Hitler-Duitsland. De kerk legde openlijk een vijandige houding aan de dag ten opzichte van de Spaanse republiek ten tijde van de burgeroorlog; hierdoor werd er een eind gemaakt aan het verdrag van 1851 waarin de Katholieke Kerk tot enige kerk in Spanje werd verklaard. In maart 1942 werden er diplomatieke betrekkingen gelegd tussen het Vaticaan en Tokio, Japan. De gevolgen van dit alles zijn te goed bekend om ze hier nog eens te moeten herhalen. Het Vaticaan is een van de meest geslepen diplomatiek-politieke machten in deze wereld. De pauselijke macht sluit beslist ook politieke macht in.
DE BIJBEL VERBODEN
Ondanks haar uitoefening van religieuze en politieke controle zouden de pauselijke belangen niet gedijen wanneer het gewone volk de bijbel maar in handen zou krijgen. Jezus zei: „Gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Het pausdom was zich hier terdege van bewust, en verschillende groepjes mensen die Gods Woord trachtten na te komen waren hiervoor het bewijs. Bloedbaden, zoals die werden aangericht onder de Albigenzen in Zuid-Frankrijk en tijdens de Bartholomeüsnacht, en de daaruit voortvloeiende verschrikkelijke inquisitie hielden het volk in de greep van de angst gevangen. Maar zolang de bijbel voorhanden was, was men in het bezit van de bron van onbevreesdheid.
Met het oog hierop behoeft dan ook niemand zich te verwonderen dat er in de veertiende canon van het vierde concilie van Toulouse, Frankrijk, gehouden in september 1229, staat, dat het een „leek verboden is een exemplaar van de boeken van het Oude en Nieuwe Testament in zijn bezit te hebben met uitzondering van het Psalter en bijbelgedeelten zoals deze in het Brevier of Uren van de Heilige Maagd voorkomen, deze werken zijn ten strengste verboden in de volkstaal.”
Een zelfde vrees voor de bijbelse waarheid legden de kardinalen aan het Romeinse hof onder paus Julius III, 1550, aan de dag, want zij schreven: „De bijbel is het boek dat meer dan welk ander boek ook de oorzaak is van de opschudding en opgewondenheid waaronder wij te lijden hebben. Wanneer iemand de bijbel aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt en het gelezene vergelijkt met datgene wat thans in onze kerken plaatsvindt zal hij spoedig de tegenstrijdigheid ontdekken, hij zal bemerken dat datgene wat wij leren geheel verschillend is met datgene wat de bijbel leert en heel vaak er in strijd mee is, als het volk dit zal gaan ontdekken zal ze steeds blijven vragen totdat uiteindelijk alles bloot gelegd is en dan zullen wij het voorwerp van algemene schande en haat geworden zijn. Daarom is het noodzakelijk het gewone volk de bijbel te ontnemen maar dit zeer voorzichtig om geen opstand te ontketenen.”
Waar is, zo kunnen wij thans vragen, de pauselijke autoriteit op gegrondvest? Zeker niet op Gods Woord de bijbel, want het is nodig gebleken hem het volk te onthouden om zodoende de positie van het pausdom te kunnen handhaven. Dit laatste is gebaseerd op een bedrieglijke wijze van aanspraak maken op de apostolische successie vanaf Petrus, eveneens op het onschriftuurlijke, de geestelijkheid opgelegde celibaat en op de pauselijke onfeilbaarheid. Men bereikte dit alles door de positie van de priesters in de ogen van het volk te verheffen, door van hen te eisen hen deelgenoot te maken van de belangrijkste gebeurtenissen in iemands leven, door het geweten van de mensen aan zich te onderwerpen door middel van de biecht en de vrees. Door op internationale schaal te intrigeren is de macht van Rome in politiek opzicht zeker geworden. — 1 Tim. 4:1, 3.
Laat niemand denken dat de pauselijke macht van God afkomstig is. In plaats van God te dienen hebben de papisten zijn Woord verboden en hen die er wel in durfden te lezen op de brandstapel gebracht. Niet alleen heeft het pausdom bewezen dat ze een vriend van de wereld is, maar ze is er veeleer een deel van en wordt dan ook door de god er van geregeerd. Jezus maakte duidelijk dat zijn discipelen „geen deel van de wereld” zijn, en Jakobus voegt er aan toe dat ’een vriend der wereld zich tot een vijand van God stelt.’ — 2 Kor. 4:4; Joh. 17:14; Jak. 4:4.
VERWIJSBRONNEN
The Papal Conspiracy Exposed, door Edward Beecher.
The Catholic Encyclopedia.
McClintock and Strong’s Cyclopaedia.
Beacon Lights of History, door John Lord.
Church History, door John Laux.
The Popes and Their Church, door Joseph McCabe.
The Vatican in World Politics, door Avro Manhattan.
„De schriftgeleerden en Farizeeën hebben zich op Mozes’ stoel neergezet. Zij binden zware lasten samen en leggen ze op de schouders der mensen, maar zij zelf willen ze niet met hun vinger verroeren. Al hun werken doen zij om door mensen gezien te worden; want zij verbreden de doosjes met schriftuurplaatsen die zij als beschermers dragen, en zij vergroten de zomen van hun gewaden. Zij hebben gaarne de voornaamste plaats aan de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen, en de begroetingen op de marktplaatsen en worden door de mensen graag ’Rabbi’ genoemd. De grootste onder u moet echter uw dienaar zijn. Al wie zich verhoogt, zal vernederd worden, en al wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” — Mattheüs 23:2, 4-7, 11, 12.