Is vasten voor christenen?
ALS antwoord op die vraag is u misschien verteld: „Ja, want Jezus raadde zijn volgelingen aan te vasten.” Als u een praktizerend katholiek bent, zult u een bevestigend antwoord geven, want dan onderhoudt u bepaalde vastendagen, terwijl u vooral altijd vast voordat u de „Heilige Communie” ontvangt.
Heeft Jezus zijn volgelingen werkelijk aangeraden of geboden te vasten?
In de gevallen die in de bijbel worden vermeld, werd er gevast als een uitdrukking van droefheid en berouw over zonden of als men in benarde omstandigheden verkeerde (Dan. 10:2, 3; 1 Sam. 31:13; 2 Kron. 20:3, 4). Ook vastten mensen soms wanneer zij dringend goddelijke leiding nodig hadden of wanneer er een ongewone concentratie op de een of andere dienst van God nodig was. — Recht. 20:26; Esth. 4:16.
VERZOENDAG, MET ZIJN VASTEN, ZINNEBEELDIG
Noch Jezus Christus, noch zijn apostelen, hebben christenen evenwel het gebod gegeven bij bepaalde gelegenheden te vasten. Aan de andere kant wordt het hun in de Schrift ook niet verboden te vasten. In de gevallen waarin Jezus raad gaf over vasten, sprak hij tot joden die onder het wetsverbond stonden (Matth. 6:16-18; Luk. 18:9-14). Onder de Wet werden op bepaalde tijden en bij bepaalde gelegenheden gevast, vooral op de Verzoendag.
Op deze dag, de tiende dag van de zevende maanmaand, moesten de joden ’hun ziel in droefheid buigen’ (Lev. 16:29-31). Dit omvatte vasten, zoals te kennen wordt gegeven door de woorden van David, die over benarde omstandigheden die hij onderging zei: „Met vasten kwelde ik mijn ziel.” — Ps. 35:13; vergelijk Jesaja 58:1-5.
Op de Verzoendag bracht de joodse hogepriester offers voor de zonden van de gehele natie. Het was een dag waarop de joden aan hun overgeërfde zondigheid werden herinnerd. Het was een tijd om hun zondige toestand voor het aangezicht van God te erkennen en droefheid en berouw ten toon te spreiden. Daarom werd er van hen verlangd dat zij zouden vasten. En het was niet slechts een formaliteit.
Waarom moesten de joden echter herhaaldelijk, elk jaar opnieuw, vasten, terwijl de christelijke gemeente helemaal niet het gebod heeft ontvangen te vasten?
De apostel Paulus helpt ons dit te begrijpen door commentaar te leveren op de offers die onder de Wet werden gebracht. Hij zegt dat deze slachtoffers de offeraars ’zodanig heiligden dat het vlees rein werd’, maar dat ze hen niet ’tot volmaaktheid konden brengen met betrekking tot hun geweten’. Deze joodse aanbidders werden door God in die mate als rein beschouwd dat zij tot hem konden naderen. Zij waren niet als de onreine heidenen. Maar zij werden het volgende jaar op de Verzoendag opnieuw aan hun zonden herinnerd. De reinheid die zij genoten, was slechts een ceremoniële reinheid, die een typologische of zinnebeeldige aanduiding was van de volledige reinheid van het geweten die christenen genieten door middel van het offer van Christus dat „eens voor altijd” is gebracht. — Hebr. 9:9, 13, 28.
Aangezien de christelijke gemeente van haar zonden is gereinigd, hoeft ze niet elk jaar opnieuw een dag opzij te zetten om te vasten en berouw te hebben. Jezus Christus heeft door zijn offerandelijke loopbaan verzoening gedaan voor de zonden van zijn gemeente. Hij vervulde datgene wat door de Verzoendag werd afgeschaduwd. Deze „dag” liep in de vervulling vanaf de tijd van zijn doop totdat hij in de hemel voor God verscheen om de verdienste van zijn offer aan te bieden (Hebr. 9:24-26). Met Pinksteren in 33 G.T. erkenden ongeveer 3000 personen die op één dag waren toegevoegd vol berouw hun zonden, waartoe ook bloedschuld met betrekking tot Christus’ dood behoorde. Geloof in zijn slachtoffer had in werkelijkheid tot gevolg dat zij van zonden werden gereinigd. — Hand. 2:37-39, 41.
Moet de individuele christen niettemin vasten wanneer hij van dag tot dag onopzettelijk zonden bedrijft? Neen, hij kan zich het slachtoffer van Christus ten nutte maken, dat „eens voor altijd” werd gebracht. Op grond van dit slachtoffer kan hij altijd „met vrijmoedigheid van spreken de troon van onverdiende goedheid naderen, opdat [hij] barmhartigheid [mag] verkrijgen en onverdiende goedheid [mag] vinden tot hulp op de juiste tijd”. — Hebr. 4:16.
„HEILIGE COMMUNIE” OF „HET AVONDMAAL DES HEREN”
Maar hoe staat het met de „heilige communie”, ook het „Laatste Avondmaal” of het „Avondmaal des Heren” genoemd? De Schrift toont heel duidelijk aan dat het niet nodig is vóór de viering ervan te vasten.
De apostel Paulus schreef aan de christenen in de stad Korinthe over dit gedachtenismaal. Zij hadden dit als een gelegenheid gezien om eerst gezamenlijk op de vergaderplaats te gaan eten. Dit leidde vanzelfsprekend tot slechte resultaten te midden van hun sektarisme. Terwijl sommigen genoeg te eten en te drinken hadden, hadden anderen niets te eten en gingen zij dus hongerig van tafel. Dit ging vooraf aan het gemeenschappelijke avondmaal, en omdat sommigen zich hadden overeten, misten zij de betekenis van het Avondmaal des Heren. Paulus berispte hen met de woorden: „Gij hebt toch zeker wel huizen om te eten en te drinken?” en, „Als iemand honger heeft, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt.” — 1 Kor. 11:21, 22, 34.
Aangezien het „Avondmaal des Heren” een ’gemeenschapsmaal’ (een maaltijd waaraan men gezamenlijk deelneemt) is, is het bovendien niet een gelegenheid voor droefheid over zonden en voor berouw. De basis voor gemeenschapsmalen wordt in de Wet aangetroffen, en daar waren gemeenschapsmalen geen gelegenheden om bedroefd en vol berouw over zonden offers te brengen. Ze werden tot de vrijwillige offers en tot de gelofte- of dankoffers gerekend (Lev. 7:11, 12, 16). Het „Avondmaal des Heren” verschaft daarom de gelegenheid opnieuw in ogenschouw te nemen en dankbaar te zijn voor wat Jehovah God en Jezus Christus door middel van Christus’ slachtoffer voor christenen hebben gedaan en om de eenheid van de gemeente van Christus en de bediening, waarin allen gemeenschappelijk delen, te beschouwen (1 Joh. 1:3). Het is geen tijd voor droefheid. Vandaar dat het geen schriftuurlijk vereiste is enige tijd vóór het maal te vasten.
LATERE TOEVOEGINGEN AAN DE GEÏNSPIREERDE TEKST
Sommigen vragen misschien echter: Toen Jezus’ discipelen niet konden begrijpen waarom zij een bepaalde demon niet konden uitwerpen, zei Jezus toen niet: „Dit geslacht kan nergens door uitgaan dan door bidden en vasten”? (Mark. 9:29, Statenvertaling.) Neen, dat zei hij niet, want de oudste en beste manuscripten bevatten niet de woorden „en vasten”. Deze woorden werden klaarblijkelijk door bijbelse kopiisten toegevoegd. Het schijnt dat deze kopiisten voorstanders en beoefenaars van het vasten waren, om welke reden zij herhaaldelijk opmerkingen over vasten aan de tekst hebben toegevoegd wanneer in vroegere exemplaren geen gewag van vasten werd gemaakt. Dit geldt niet alleen voor Markus 9:29, maar ook voor Matthéüs 17:21, waar zij de gehele bovengenoemde zin inlasten, voor Handelingen 10:30, waar van Cornelius wordt gezegd dat hij vastte en voor 1 Korinthiërs 7:5, waar Paulus het zogenaamd aan echtparen zou aanbevelen.a
VOORBEELDEN VAN CHRISTELIJK VASTEN
Wat was dan Jezus’ bedoeling toen hij veertig dagen en nachten vastte? Dit gebeurde toen hij door Gods geest naar de wildernis werd geleid, waar hij door de Duivel werd verzocht. Dit was een benarde situatie waarin hij dringend goddelijke hulp nodig had. Ook hier concentreerde hij zich intens op de offerandelijke loopbaan die vóór hem lag. Zowel Mozes als Elia vastten eveneens veertig dagen en nachten. In al deze gevallen hebben deze mannen ongetwijfeld goddelijke hulp ontvangen. — Matth. 4:1, 2, 11; Deut. 9:9; 1 Kon. 19:7, 8.
Jezus’ volgelingen hebben ook in speciale omstandigheden gevast, vooral wanneer er dringend behoefte was aan goddelijke leiding. Zo lezen wij dat bepaalde personen in de christelijke gemeente te Antiochië — profeten en leraren — „openbare dienst voor Jehovah verrichtten en vastten”. Dit was in een tijd waarin de discipelen hevig werden vervolgd en waarin Gods geest te kennen gaf dat Paulus en Barnabas hun eerste zendingsreis onder de heidenen moesten maken. — Hand. 13:2, 3.
Toen Paulus en Barnabas vervolgens gemeenten in Galátië oprichtten, waren er sterke, rijpe mannen nodig die in de pas gevormde gemeente de leiding namen. Om er zeker van te zijn dat hun keuze juist was, deden zij de aanstellingen „onder bidden en vasten”. — Hand. 14:23.
Jezus gaf zijn discipelen niet het gebod te vasten toen hij zei: „De dagen zullen echter komen dat de bruidegom van hen weggenomen zal worden, en dan zullen zij vasten.” Jezus voorzei slechts wat er later, toen hij ter dood gebracht werd, in werkelijkheid met zijn volgelingen is gebeurd. Zij waren ongetwijfeld zo overstuur dat zij niet wilden eten. — Matth. 9:15.
De apostel Paulus zegt in 2 Korinthiërs 6:5 en 11:27 (volgens de lezing van de Statenvertaling) dat hij vastte. Maar hier waren de situaties waarover de apostel spreekt klaarblijkelijk van dien aard dat hij er geen macht over had. De uitdrukking wordt juister weergegeven als „tijden zonder voedsel” en „dagen zonder eten”. — Nieuwe-Wereldvertaling; Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.
ASCETISME
In de christelijke gemeente te Kolosse geraakten sommigen in de strik van ascetische praktijken. Dit was ongetwijfeld voornamelijk te wijten aan de invloed van joden die de christenen weer onder de Wet trachtten te brengen en die erop stonden dat zij de voorschriften ervan onderhielden. Paulus schreef aan deze misleide personen: „Waarom onderwerpt gij u . . ., alsof gij in de wereld leefdet, aan de verordeningen: ’Hanteer niet, proef niet, raak niet aan’, ten aanzien van dingen die alle tot de vernietiging bestemd zijn doordat ze worden opgebruikt, in overeenstemming met de geboden en leringen van mensen? Deze dingen hebben wel een schijn van wijsheid in een zichzelf opgelegde vorm van aanbidding en schijnnederigheid, een strenge behandeling van het lichaam, maar ze hebben geen waarde ter bestrijding van de bevrediging van het vlees.” — Kol. 2:20-23.
In deze tijd kunnen christenen dus wegens praktische redenen gedurende een beperkte tijd vasten. Maar zij dienen dit niet te doen met de gedachte dat het een religieus vereiste is dat de christelijke gemeente is opgelegd. Wàt zij ook doen, zij doen het ten einde Jehovah vollediger te dienen, zoals de apostel zei: „Wie eet, eet voor Jehovah, want hij brengt dank aan God; en wie niet eet, eet niet voor Jehovah, en toch brengt hij dank aan God.” — Rom. 14:6.
[Voetnoten]
a Vergelijk de Statenvertaling met de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.