’Het woord der waarheid juist hanteren’
„Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden, als een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid juist hanteert.” — 2 Tim. 2:15.
1. Waarmee wordt Gods Woord vergeleken, en wat dient dus onze geesteshouding te zijn als wij het gebruiken?
HET Woord van God is levend en oefent kracht in ons leven uit. Het kan als een zwaard ziel en geest van elkaar scheiden (Hebr. 4:12). Het dringt door tot de reden waarom wij dingen doen. Het onderscheidt wat wij ogenschijnlijk als een levende ziel zijn en wat wij werkelijk in ons hart, met betrekking tot onze geesteshouding en geestesgesteldheid, zijn. Daar Gods Woord met een zwaard wordt vergeleken, willen wij er zeker van zijn dat wij het bekwaam hanteren. Wij moeten ervoor oppassen dat wij zo’n snij-instrument niet op een verkeerde wijze gebruiken, maar dat wij het, zoals Paulus aanraadde, „juist” hanteren. Wanneer wij Gods Woord gaan lezen of bestuderen, willen wij het zodanig doen dat wij de juiste betekenis en een duidelijk begrip krijgen van wat erin staat.
2. Hoe dienen wij de bijbel niet te bezien, en welke vragen zouden dus passend zijn als wij een gedeelte van de Schrift lezen?
2 Vaak zal de context van een bepaald vers dat wij lezen, of datgene wat er voor of er na staat, ons helpen het te begrijpen en op juiste wijze toe te passen. Wij moeten bedenken dat de bijbel geen verzameling van losse, niet met elkaar in verband staande verzen is die lukraak zijn bijeengebracht en geschikt zijn om onder alle omstandigheden te worden gebruikt ten einde een punt te bewijzen dat misschien naar onze mening juist is. Als wij Gods Woord lezen, moeten wij veeleer het hele beeld krijgen. Wij moeten ons afvragen wie er spreekt en tot wie, waarover en of de tekst alleen op een specifiek onderwerp betrekking heeft. Dit is belangrijk willen wij ’het woord der waarheid juist hanteren’.
ENKELE VOORBEELDEN
3. Welke achtergrondinformatie helpt iemand een juist begrip van 2 Timótheüs 2:15 te krijgen?
3 Laten wij, om dit te illustreren, eens Paulus’ woorden tot Timótheüs in 2 Timótheüs 2:15 beschouwen. Hij zegt daar: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden, als een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid juist hanteert.” Deze woorden werden geschreven aan iemand die goed onderlegd was in Gods waarheid en die de wil van God deed. Wij weten dit door wat Paulus eerder aan Timótheüs schreef, zoals in het begin van de brief staat opgetekend. Paulus zei tot Timótheüs: „Want mij komt voor de geest het geloof dat in u is, zonder enige huichelarij, en dat eerst in uw grootmoeder Lóïs en uw moeder Euníce heeft gewoond, maar waarvan ik overtuigd ben dat het ook in u is” (2 Tim. 1:1, 2, 5). In zijn in 2 Timótheüs 2:15 opgetekende woorden vertelde Paulus Timótheüs hoe hij christenen, degenen die deel uitmaakten van Gods gemeente, moest onderrichten. Hoewel het waar is dat een christen het woord der waarheid juist dient te gebruiken als hij met ongelovigen spreekt, vertelde Paulus in dit geval Timótheüs niet hoe hij ongelovigen tot het christendom moest bekeren. Dit blijkt uit wat Paulus tot hem zei met betrekking tot zijn onderwijs: „Evenals ik u toen ik op het punt stond naar Macedonië te gaan, heb aangemoedigd in Efeze te blijven, doe ik het ook nu, opdat gij zekere personen moogt gebieden geen andere leer te brengen.” Het is hier duidelijk dat enkelen binnen de christelijke gemeente een andere leer brachten, ’het woord der waarheid niet juist hanteerden’. Paulus gaf Timótheüs ook de raad: „De dingen die gij van mij gehoord hebt met de ondersteuning van vele getuigen, vertrouw die toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn om anderen te onderwijzen” (1 Tim. 1:3; 4:16; 2 Tim. 2:2). Dat Paulus zegt de belangrijke inlichtingen aan getrouwe mannen toe te vertrouwen die eveneens anderen op bekwame wijze konden onderwijzen, is een verder bewijs dat Timótheüs met de mensen in de christelijke gemeente te maken had. Hij moest de waarheid tot welzijn van zijn broeders gebruiken en om hun leiding te geven.
VERMIJD HET TEKSTEN TE VERDRAAIEN OM EEN PUNT TE BEWIJZEN
4. (a) Toon aan hoe ver de geestelijken van de christenheid in het verkeerd toepassen van Matthéüs 10:28 gaan. (b) Wat is de ware betekenis van deze tekst wat de ziel van de mens betreft?
4 Het is gebiedend noodzakelijk dat wij het vermijden een tekst opzettelijk verkeerd toe te passen om onze stelling te bewijzen. De geestelijken van de christenheid maken zich vaak juist hieraan schuldig. Neem als voorbeeld Matthéüs 10:28. Wij lezen daar: „En wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna.” Geestelijken zullen op het eerste gedeelte van Jezus’ woorden wijzen om te bewijzen dat de ziel onsterfelijk is en niet kan sterven. Zei Jezus dat werkelijk? Misschien lijkt het zo als u middenin het vers ophoudt met lezen. Maar als u de rest van het vers leest, ziet u dat Jezus de leerstelling van de onsterfelijke ziel duidelijk aan de kaak stelde toen hij zei dat men degene dient te vrezen die én ziel én lichaam in Gehenna kon vernietigen. Door ’het woord der waarheid juist te hanteren’ komt de ware zin of betekenis aan het licht.
5. (a) Hoe interpreteren sommigen 1 Petrus 4:6? (b) Wat is de werkelijke betekenis van het vers, en welk aanvullend schriftuurlijk bewijs kunt u aanhalen?
5 Sommige mensen geloven iets dat nauw verwant is aan de leerstelling van de onsterfelijke ziel, namelijk dat de géést van de mens voortleeft en dat deze geest nog steeds met die persoon geïdentificeerd kan worden. Ter ondersteuning van deze zienswijze wordt Eén Petrus 4:6 aangehaald. Wij lezen daar: „Trouwens, met dit doel werd ook aan de doden het goede nieuws bekendgemaakt, opdat zij van menselijk standpunt uit bezien naar het vlees geoordeeld zouden worden, maar van Gods standpunt uit bezien naar de geest zouden leven.” Degenen die geloven dat de geest als denkend wezen de dood van het lichaam overleeft, betogen dat Petrus hier het bewijs van deze zienswijze gaf toen hij zei dat het goede nieuws aan de doden werd bekendgemaakt. Is dit zo? Ten einde ’Gods Woord juist te hanteren’ moeten wij het voor zichzelf laten spreken. Doelde Petrus daar op mensen die fysiek dood waren? Aangezien de fysiek doden „zich van helemaal niets bewust” zijn (Pred. 9:5), zijn deze doden over wie Petrus spreekt dezelfden als de doden over wie Jezus sprak toen hij zei: „Laat de doden hun doden begraven”, en de doden op wie door de apostel Paulus werd gedoeld toen hij schreef: „God [heeft] ú levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden.” Iedere levende die in de ogen van Jehovah dood is, kan in geestelijke zin tot leven komen door naar het woord van God te luisteren, berouw te hebben en de Heer Jezus te volgen. De hoop voor hen die letterlijk dood zijn, is de opstanding en de gelegenheid dan het goede nieuws te horen en geoordeeld te worden. — Matth. 8:22; Ef. 2:1.
6. (a) Welke uitleg is er aan Jesaja 14:12-16 gegeven? (b) Wat is de schriftuurlijke verklaring? (c) Wie is dus de Lucifer van Jesaja 14:12-16, en wiens geesteshouding weerspiegelt hij?
6 Ook Jehovah’s volk moet voorzichtig zijn bij het toepassen van schriftuurplaatsen zodat zij in hun predikings- en onderwijzingswerk een juiste verklaring van Gods Woord geven. Neem als voorbeeld eens de bewering die soms wordt gedaan dat een van de namen die aan Satan de Duivel wordt gegeven Lucifer is. Misschien verwijzen sommigen naar Jesaja 14:12-16. Vers 12 luidt in de Engelse Authorized Version als volgt: „Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, o Lucifer, gij zoon van de dageraad.” De voetnoot bij deze tekst in de Petrus-Canisiusvertaling luidt: „De koning van Babel; de woorden worden vaak toegepast op Lucifer, het hoofd der gevallen engelen, die in opstand kwamen tegen God.” Het woord „Lucifer” is een vertaling van het Hebreeuwse woord helel, „schijnende”. Helel, zoals het hier wordt gebruikt, is geen persoonlijke naam of titel, doch veeleer een uitdrukking waarmee de schitterende positie wordt beschreven die de Babylonische dynastie van koningen in de geslachtslijn van Nebukadnezar innam. Het zou niet juist zijn te zeggen dat Satan de Duivel degene is die hier Lucifer wordt genoemd, alsof dit een van zijn namen zou zijn. De uitdrukking heeft hier hoofdzakelijk betrekking op de koning van Babylon, want volgens 14 vers vier is dit een „spreuk . . . tegen de koning van Babylon”. 14 De verzen vijftien en zestien van dit veertiende hoofdstuk zeggen bovendien dat deze „schijnende” (Lucifer) in Sjeool wordt neergeworpen, hetgeen het gemeenschappelijke graf van de mensheid en geen verblijfplaats voor Satan de Duivel is. Daarbij komt nog dat degenen die zien dat die „schijnende” in deze toestand wordt gebracht, zeggen: „Is dit de man die de aarde beroerde, die koninkrijken deed schudden?” Satan is geen man, maar een onzichtbaar geestelijk schepsel. Hoewel de koning van Babylon de houding van zijn vader, de Duivel, weerspiegelde, was het woord Lucifer toch geen naam die aan Satan de Duivel werd gegeven. Door ’het woord der waarheid juist te hanteren’, zijn wij in staat de zuivere woorden van God te spreken zoals ze op de gedrukte bladzijden van de bijbel staan.
7. (a) Waarom wordt de bijbel geen onrecht aangedaan door juist uitgekozen teksten te gebruiken om bepaalde punten te bewijzen, en wiens voorbeeld hebben wij hiervoor? (b) Laat zien door welke aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften de apostel Paulus wellicht heeft bewezen dat Christus moest lijden en uit de doden moest opstaan.
7 Het Woord van God wordt evenwel geen onrecht aangedaan wanneer Gods dienstknechten goed uitgekozen teksten uit verschillende gedeelten van de bijbel gebruiken om leerstellige punten te bewijzen. Hoewel het waar is dat tegenstanders van Gods Woord de Getuigen er soms van beschuldigen dat zij op slinkse wijze hier en daar een tekst uit de bijbel lichten om hun stellingen te bewijzen, weten wij door een studie van de bijbel heel goed dat Jezus en zijn apostelen teksten uitkozen om bepaalde fundamentele waarheden te bewijzen. Toen Jezus bijvoorbeeld aan het eind van zijn veertig dagen vasten in de wildernis werd verzocht, verwees hij naar verschillende gedeelten van Gods Woord om de argumenten van de Duivel te weerleggen (Matth. 4:3-10; Deut. 8:3; 6:13, 16; 5:9). De apostel Paulus gebruikte deze methode ook toen hij de joden in de synagoge onderwees. Het verslag in Handelingen 17:2, 3 zegt: „Paulus dan ging volgens zijn gewoonte daar naar hen toe, en drie sabbatten achtereen redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften, waarbij hij door middel van verwijzingen verklaarde en bewees dat de Christus moest lijden en uit de doden moest opstaan, en hij zei: ’Dit is de Christus, deze Jezus die ik aan u verkondig.’” — Zie Psalm 22:7, 8; Jesaja 50:6; 53:3-5; Psalm 16:8-10.
BETEKENIS VAN TEKSTEN VAAK IN CONTEXT VERBORGEN
8. (a) Waarom moet verkeerd toepassen van de Schrift worden vermeden? (b) Toon aan wat de ware betekenis van Spreuken 10:7 is, en waarom. (c) Welke schriftplaatsen zouden wij heel goed kunnen gebruiken als wij bespreken wie niet voor een opstanding in aanmerking komen?
8 Wanneer teksten opzettelijk verkeerd worden toegepast, wordt de Schrift echter grof onrecht aangedaan. Zelfs in min of meer onbelangrijke kwesties dienen wij ons niet aan zulk een verkeerd toepassen van teksten schuldig te maken. Als illustratie zouden wij, als wij met iemand over de opstanding spreken, kunnen zeggen dat de bijbel onmiskenbaar bewijst dat de goddelozen niet zullen worden opgewekt. Wij kunnen hun dan dit bijbelvers voorlezen: „De gedachtenis van de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van de goddelozen — die zal verrotten” (Spr. 10:7). Nu is het waar dat degenen die Jehovah als door en door goddeloos beschouwt, als personen die niet in aanmerking komen voor het loskoopoffer van Christus Jezus, geen opstanding zullen krijgen. Spreuken 10:7 bewijst deze beslissing van Jehovah echter niet. Waarom niet? Wanneer wij de context van dit hoofdstuk in Spreuken lezen, merken wij op dat er een reeks tegenstellingen wordt geschetst: een wijze zoon en een verstandeloze zoon, iemand die hard werkt en iemand met lakse hand, een zoon met inzicht en een zoon die schandelijk handelt. De opstanding en Gehenna worden daar echter niet besproken. Het zou daarom niet passend zijn te zeggen dat deze schriftuurplaats daarover handelt. Waarop de klemtoon moet worden gelegd is veeleer dat de naam of reputatie van goddelozen geen prettige herinnering vormt, maar walglijk is, als een verpestende stank. Om te bewijzen dat sommigen niet zullen worden opgewekt, zou het beter zijn naar bijbelteksten over Gehenna, de tweede dood, te verwijzen. — Matth. 23:33; Openb. 21:8; zie ook Matthéüs 25:46.
9. Waarom belet het iemand niet de waarheid uiteen te zetten als erop wordt aangedrongen de context van een schriftplaats te beschouwen?
9 Zich van de dingen vergewissen door eerst de context te lezen en deze te begrijpen, vormt geen enkel beletsel om de waarheid uiteen te zetten. Integendeel, het maakt iemands op de bijbel gebaseerde betoog krachtiger omdat het degene die wordt onderricht onmiddellijk duidelijk wordt dat wat er wordt onderwezen werkelijk in de bijbel staat. De bijbel is het geïnspireerde Woord van de Almachtige God en als men met behulp van de heilige geest begrijpt hoe hij over de dingen denkt, trekt men voordeel van de wijsheid van de Schepper zoals deze in zijn geschreven Woord staat beschreven. Jehovah liet met een bepaalde bedoeling een tekst in de bijbel optekenen. Hij weet precies wat wij nodig hebben en verschaft dus datgene wat ons helpt geestelijk in onderscheidingsvermogen en in de nauwkeurige kennis van hem te groeien.
10, 11. (a) Welke betekenis zou men licht aan 1 Johannes 4:18 kunnen geven? (b) Welke juiste betekenis wordt er door de context aan gegeven? (c) Hoe komt dit met Psalm 139 overeen?
10 Onze verhouding tot Jehovah dient als die van een kind tot zijn vader te zijn. Hoeveel werkelijke waardering hebben wij als zodanig voor zijn liefde en zorg voor ons? ’Hanteren wij zijn woord juist’ met betrekking tot wat het over onze persoonlijke gebeden tot hem zegt en begrijpen wij wat zijn Woord ons vertelt met betrekking tot de wijze waarop hij wil dat wij tegenover hem staan? Velen hebben de woorden van 1 Johannes 4:18 over volmaakte liefde gelezen en hebben die woorden verkeerd toegepast. De bijbel zegt daar: „Er is in de liefde geen vrees, maar volmaakte liefde werpt vrees buiten, want vrees legt een beperking op. Ja, wie vreest, is niet tot volmaaktheid gebracht in de liefde.” Bij de eerste vluchtige blik zijn sommigen tot de slotsom gekomen dat zij eenvoudig nooit volmaakt in de liefde zullen kunnen zijn, omdat vrees hen ertoe brengt gevaar uit de weg te gaan of te ontlopen. Maar is dat het soort van vrees waarover de apostel hier spreekt?
11 Door de context van 1 Johannes 4:18 te lezen, zullen wij worden geholpen de speciale betekenis van dit bijbelvers te begrijpen. Uit het voorgaande vers blijkt dat de bespreking door Johannes een voortzetting is van de bespreking over het bezitten van „vrijmoedigheid van spreken”. Hij heeft het hier niet over vrijmoedigheid van spreken bij het prediken van het goede nieuws van het koninkrijk. Hij heeft het veeleer over vrijmoedigheid van spreken tegenover God. Dit blijkt uit het derde hoofdstuk van Eén Johannes, 3 de verzen 19-21. De persoon in wie Gods liefde volledig tot uitdrukking is gekomen, voelt zich dus vrij vol vertrouwen tot zijn hemelse Vader te komen. Zijn onvolmaaktheid en zondige staat verhinderen hem niet tot Jehovah te komen ten einde om hulp te vragen bij het doen van Jehovah’s wil. Zoals een kind tot een liefdevolle vader kan komen, in het volledige vertrouwen dat zijn vader hem zelfs wanneer hij een fout heeft begaan, zal begrijpen en helpen, zo dient men tegenover zijn hemelse Vader, Jehovah, te staan. Men dient zich vrij te voelen hem met welk probleem maar ook te benaderen en om hulp te vragen bij het doen van zijn Vaders wil. Men dient geen ziekelijke vrees voor de hemelse Vader te hebben en bang te zijn dat Jehovah van een onvolmaakt, zondig schepsel absolute gerechtigheid zal eisen, dat hij iemand voor zijn zondige geestes- en hartetoestand volslagen zal veroordelen. Dit wil niet zeggen dat men zich maar kan verlustigen in wangedrag en dan tot de hemelse Vader kan gaan om hem om vergeving te vragen en dat men aldus misbruik kan maken van Jehovah’s barmhartigheid. Het betekent echter wel dat men niet bevreesd behoeft te zijn tot zijn hemelse Vader te gaan om te trachten datgene wat krom is recht te zetten, om zijn onvolmaakte gedachten of daden te corrigeren, in de wetenschap dat Jehovah alles van hem weet. — Ps. 139:1-3, 15-18, 23, 24.
12. Hoe strekt een juist begrip van 1 Johannes 4:18 ons individueel tot voordeel?
12 Wanneer men dit juiste begrip van 1 Johannes 4:18 heeft, gaat men de alles overtreffende waarde van zijn geestelijke verhouding tot Jehovah, zijn Schepper, beseffen. Zo iemand spreekt dan vanuit zijn hart tot Jehovah en vraagt of Hij zijn leven zo wil leiden dat het Hem zal behagen. Dat wij „tot volmaaktheid [worden] gebracht in de liefde”, betekent dus dat de liefde voor God in ons in geen enkel opzicht onvoldoende tot ontwikkeling is gekomen, maar dat wij er wegens deze volmaakte liefde veeleer voortdurend toe worden bewogen van ganser harte en met volledig vertrouwen in onze Schepper en Vader, zijn wil te doen. Dit geeft ons weer grote vrijmoedigheid wanneer wij door middel van gebed tot God naderen. — Ef. 3:12; Hebr. 4:16; 1 Joh. 5:14.
PROFETISCHE SCHRIFTGEDEELTEN JUIST HANTEREN
13. (a) Welk belangrijke aspect met betrekking tot vele profetieën in de Hebreeuwse Geschriften moeten wij in gedachten houden, en hoe wordt dit getoond in verband met de profetie in Jesaja 35:1-7? (b) Waarvan vormen vervullingen van profetieën ten aanzien van Jehovah’s volk in de oudheid een verzekerde garantie?
13 Naarmate wij Gods Woord bestuderen en steeds meer vertrouwd raken met zijn prachtige boodschap en de betekenis ervan in ons leven, beseffen wij heel goed dat het ons verrijkt en dat het lonend is als wij het begrijpen zoals Jehovah het heeft bedoeld. Hoe dikwijls hebben wij niet bepaalde profetieën in de Hebreeuwse Geschriften aangehaald met betrekking tot de zegeningen die de mensheid in Gods rechtvaardige nieuwe ordening te wachten staan, en terecht! Maar misschien hebben wij vaak niet gezien dat vele van de profetieën reeds een vervulling in het klein ten aanzien van het oude Israël hebben ondergaan. Neem bijvoorbeeld de woorden van Jesaja 35:1, 7: „De wildernis en de waterloze streek zullen zich uitbundig verheugen, en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan. En de door de hitte verschroeide bodem zal als een rietpoel zijn geworden, en de dorstige bodem als waterbronnen. In de verblijfplaats van jakhalzen, een rustplaats voor ze, zal groen gras zijn met riet en papyrusplanten.” De context van dit schriftgedeelte toont duidelijk aan dat het van toepassing was op de terugkerende joodse ballingen in de dagen van stadhouder Zerubbábel. 35 Vers tien zegt dat de „losgekochten . . . zullen terugkeren en stellig naar Sion zullen komen”. Het was zijn voornemen dat land tot een klein paradijs voor hen te maken en dit zou vereisen dat hij de wildernis en de waterloze streek, en ook de woestijnvlakte, als rietpoelen en waterbronnen deed worden. Door een juiste toepassing van deze woorden van God beseffen wij heel goed dat het feit dat hij ten behoeve van zijn uitverkoren volk uit de oudheid wonderen verrichtte een garantie vormt voor een veel grotere en verstrekkender vervulling van dergelijke beloften onder de heerschappij van zijn Zoon, de Heer Jezus Christus. Het is vanzelfsprekend dat Jehovah onder de Koninkrijkregering van Christus Jezus inderdaad een zegen over deze aarde zal uitgieten en niet alleen de woestijn zal doen „bloeien als de saffraan”, maar ook blinde ogen en dove oren zal openen en de kreupele weer gezond zal maken, zoals deze profetie zegt. — Jes. 35:5, 6.
14. Waarom dienen alle ware christenen Gods Woord juist te willen hanteren?
14 Wij kunnen zonder twijfel zeggen dat ’het woord van God levend is en kracht uitoefent’ (Hebr. 4:12). God leeft. Hij spreekt tot de mensheid via de bladzijden van zijn levende bijbel, waardoor hij zijn dienstknechten kracht verleent en begrip geeft van diepe waarheden met betrekking tot hemzelf en zijn voornemen voor de mensheid. Iedere christelijke getuige van Jehovah dient dat woord juist te willen hanteren, het doeltreffend te kunnen gebruiken bij het onderwijzen van anderen en het omverwerpen van vals religieuze leerstellingen die de geest en het hart van talloze miljoenen mensen die in gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, worden gehouden, hebben verduisterd. Paulus zegt tot Timótheüs: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk.” — 2 Tim. 3:16, 17.
15. Welke krachtsinspanning dienen wij in het werk te stellen ten einde Gods Woord te begrijpen en te waarderen?
15 Ten einde Gods Woord juist te hanteren, moet men het lezen en bestuderen en naar de verborgen schatten zoeken die daarin liggen opgesloten. Zulk een begrip en waardering komen niet automatisch, maar het vereist hard werken en ijverig zoeken. De spreuk zegt: „Mijn zoon, indien gij mijn woorden zult aannemen en míjn geboden als een schat bij u weglegt, om met uw oor aandacht te schenken aan wijsheid, opdat gij uw hart neigt tot onderscheidingsvermogen; indien gij bovendien om het verstand zelf roept en om het onderscheidingsvermogen zelf uw stem verheft, indien gij ernaar blijft zoeken als naar zilver, en gij er als naar verborgen schatten naar blijft speuren, in dat geval zult gij de vrees voor Jehovah begrijpen, en gij zult de kénnis van God vinden” (Spr. 2:1-5). Uit wat wij in deze paragrafen hebben beschouwd, blijkt duidelijk dat wij dienen te willen weten waarom de dingen zo in Gods Woord werden gezegd en hoe de woorden kunnen worden toegepast. Wij dienen altijd naar redenen te zoeken voor de wijze waarop verklaringen worden gegeven en te trachten het Woord van God juist te hanteren.
16. Welke verdere inlichtingen zullen ons helpen Gods Woord juist te hanteren?
16 Het volgende artikel zal aantonen dat er hele bijbelboeken zijn die werden geschreven met een bepaald volk in gedachten en met een bepaalde boodschap die moest worden overgebracht. Als wij dit kostbare Woord van God op juiste wijze hanteren, zullen wij er profijt van hebben wanneer wij inlichtingen over deze kwestie trachten te verkrijgen ten einde de achtergrond, de bedoeling en de waarde van de geïnspireerde woorden te weten te komen.