Wat is grootheid?
WAT maakt iemand groot? Voor velen is dit een kwestie van aanzien, van anderen de wet te kunnen voorschrijven en door hen bediend te worden. Maar maakt het bezitten van zeer veel autoriteit iemand werkelijk groot?
Gods zienswijze met betrekking tot grootheid is heel anders dan die van velen. Jezus Christus, die volmaakt weerspiegelde hoe zijn Vader over de dingen dacht, maakte dit duidelijk. Zich tot zijn discipelen richtend, zei hij: „Gij weet dat de regeerders der natiën over hen heersen en de groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn” (Matth. 20:25-27). Jezus Christus zette deze woorden kracht bij door het voorbeeld in dienen te geven. Hij voegde eraan toe: „Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.” Ja, Jezus kwam niet om zich te laten bedienen; hij diende juist anderen en gaf zelfs „zijn ziel . . . als een losprijs in ruil voor velen”. — Matth. 20:28.
Het was kenmerkend voor de Zoon van God dat hij niet uit was op het verwerven van een positie. In zijn voormenselijke bestaan nam hij onder de miljoenen geestenzonen van God de voornaamste plaats in. Toch gaf hij die positie gaarne op om in het belang van de zondige mensheid te dienen. De aandacht hierop vestigend, moedigde de apostel Paulus medegelovigen aan: „Bewaart die geestesgesteldheid in u welke ook in Christus Jezus was, die, alhoewel hij in Gods gedaante bestond, geen gewelddadige inbezitneming heeft overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn. Neen, maar hij heeft zichzelf ontledigd en de gedaante van een slaaf aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden.” — Fil. 2:5-7.
Als mens was Jezus niet alleen „een weinig lager dan engelen” maar genoot hij niet eens speciaal aanzien onder zijn landgenoten (Hebr. 2:7). Hoewel zijn pleegvader Jozef en zijn moeder Maria in de koninklijke geslachtslijn van David waren geboren, bezaten zij geen van beiden rijkdom of invloed. Toen Maria een offer voor haar reiniging aanbood, kon zij zich niet veroorloven een schaap te offeren en moest zij daarom voordeel trekken van de wet die toestond in plaats daarvan „een paar tortelduiven of twee jonge duiven” te offeren (Luk. 2:24; Lev. 12:8). Met betrekking tot zijn eigen omstandigheden merkte Jezus eens op: „De vossen hebben holen en de vogels des hemels slaapplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.” — Matth. 8:20.
In de hemel had het de Zoon van God aan niets ontbroken. Daarom kon de apostel Paulus schrijven dat „hoewel hij rijk was, [hij] . . . arm is geworden” (2 Kor. 8:9). Als een betrekkelijk arm man op aarde, diende Jezus nederig anderen. Hij bracht velen niet alleen geestelijke, maar ook lichamelijke genezing. Bij alles wat Jezus deed, werd hij door liefde gedreven.
De bijbel bericht dat toen hij eens door een grote schare mensen in zijn afzondering werd gestoord, hij „met medelijden jegens hen [werd] bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren” (Mark. 6:32-34). Hij legde dezelfde zelfopofferende houding aan de dag wanneer hij mensen genas. Hij wilde niets liever dan de lijdenden verlichting schenken. Zo verzocht een melaatse hem eens dringend: „Als u het alleen maar wilt, kunt u mij rein maken.” „Door medelijden bewogen strekte [Jezus] toen zijn hand uit, raakte hem aan en zei tot hem: ’Ik wil het. Word rein’” (Mark. 1:40, 41). Zulke genezingen onttrokken levenskracht aan Jezus. De Schrift vertelt ons dat Jezus in verband met één wonderbare genezing ’bemerkte dat er kracht van hem was uitgegaan’ (Luk. 8:46). Niettemin was hij gaarne bereid de zondige mensheid op deze wijze te dienen.
Het voorbeeld van Jezus Christus in nederig dienen, zette zijn onderwijs met betrekking tot hetgeen „grootheid” is, beslist kracht bij. Toen hij zijn discipelen erop wees dat zij zich niet zo dienden te gedragen als de koningen van de wereld en anderen die „Weldoeners” worden genoemd, vestigde Jezus de aandacht op zijn eigen voorbeeld: „Want wie is groter, degene die aan tafel aanligt of degene die bedient? Is het niet degene die aan tafel aanligt? Ik ben echter in uw midden als degene die bedient.” — Luk. 22:25-27.
Uitsluitend het feit dat iemand bereidwillig anderen dient, maakt hem echter nog niet groot. De persoon moet de juiste drijfveer bezitten en alles als voor de Schepper doen. Iemand die dit besefte, was de apostel Paulus. In een brief aan de Korinthische christenen, zei hij: „Al geef ik al mijn bezittingen om anderen te spijzigen, en al geef ik mijn lichaam over om te kunnen roemen, maar heb geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet” (1 Kor. 13:3). Het maakt iemand dus waarlijk groot als hij anderen uit diepe liefde voor hen en voor de Schepper dient.
De zogenaamde „grootheid” van degenen die grote autoriteit uitoefenen en door anderen worden bediend, leidt vaak tot ernstige problemen. Degene die een vooraanstaande positie bekleedt, streeft ernaar zijn macht te behouden door anderen te onderdrukken. Dit kan ertoe leiden dat zijn ondergeschikten een wrok jegens hem gaan koesteren. Onder degenen die een positie van vergelijkbare „grootheid” aspireren, heerst meestal een geest van wedijver. Dit geeft aanleiding tot bittere geschillen, jaloezie en frustraties. Aan de andere kant maakt degene die zich onzelfzuchtig geeft, zich bij anderen bemind en ondervindt hij veel geluk.
Dit wordt goed geïllustreerd in het geval van de apostel Paulus. Hij arbeidde bereidwillig en van ganser harte ten behoeve van anderen. Tot de ouderlingen van de gemeente in Éfeze kon hij zeggen: „Houdt in gedachten dat ik drie jaar lang, nacht en dag, niet heb opgehouden een ieder van u onder tranen te vermanen. . . . Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd. Gij weet zelf dat deze handen voorzien hebben in mijn eigen behoeften en in die van hen die bij mij waren. Ik heb u in alle dingen getoond dat gij door aldus te arbeiden de zwakken moet bijstaan en de woorden van de Heer Jezus in gedachten moet houden, toen hijzelf zei: ’Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.’” — Hand. 20:31-35.
De wijze waarop Paulus anderen diende, schonk hem veel geluk. Het maakte hem ook bemind bij zijn medewerkers. Toen de ouderlingen van de gemeente Éfeze bijvoorbeeld hoorden dat zij Paulus misschien nooit meer zouden zien op aarde, „barstte [er] heel wat geween onder hen allen uit en . . . vielen [zij] Paulus om de hals en kusten hem teder”. — Hand. 20:37.
Ja, ware grootheid is gelegen in nederige dienst die voortvloeit uit liefde voor God en de medemens. Is dit de soort van grootheid die u nastreeft? Hebt u de zienswijze van de wereld met betrekking tot grootheid — een zienswijze die veeleer gebaseerd is op te kunnen bevelen dan bereid te zijn God en medemensen te dienen — laten varen? De grootheid die veel voordelen afwerpt, is de grootheid die voortvloeit uit dienen. Zulk een grootheid maakt degene die haar bezit gelukkig en blijkt een bron van voortreffelijke aanmoediging te zijn en een veredelende invloed te hebben.