„Wat gij ook verwerft, verwerf inzicht”
„Verwerf boven alles wijsheid; wat gij ook verwerft, verwerf inzicht.” — Spr. 4:7, Een Amer. Vert.
1. Waarom is het belangrijk de Heilige te kennen? Wat houdt het in?
JEHOVA, de grote Theocraat, begrijpt alles en hij schenkt zijn getrouwe dienaren inzicht naarmate zij dat nodig hebben. Dit inzicht is een van de voornaamste vereisten voor een juiste Theocratische dienst. Het onderscheidt een rijpe dienaar van een nieuweling. De wijste man uit de oudheid zeide: „Den Heilige kennen is inzicht” (Spr. 9:10, Petr. Can. Vert.). Hij die wijzer is dan die wijsgeer uit de oudheid, zeide tot die Heilige: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.” Deze kennis van de Heilige houdt veel meer in dan alleen maar verstandelijk weten dat hij bestaat. Ze betekent een beproefde kennis van Jehova en van zijn voornemens, die bestand is tegen alle pogingen haar aan het wankelen te brengen. Ze betekent een begrip hebben van hem en van de reden waarom hij doet wat hij doet.
2. Wat wordt ons in het belang van inzicht aanbevolen?
2 Deze beproefde, deugdelijke en niet aan het wankelen te brengen kennis is iets waarnaar men moet streven. Wij kunnen er niet van buiten, wanneer wij de hoop koesteren eeuwig leven te genieten, gezegend door Gods koninkrijk. Houd dit feit in gedachten, dan zult gij beter de draagwijdte en betekenis inzien van de geïnspireerde woorden in Spreuken 4:7, die als onze titel zijn gebruikt. Wanneer wij inzien dat God onze Vader is, dan zullen wij aandacht schenken aan hetgeen hij ons leert, en daardoor zullen wij meer inzicht gaan krijgen over hem en de verhouding waarin wij tot hem staan. „Luistert kinderen, naar wat vader leert; let op, om inzicht te krijgen. Ik prent u een gezonde leer in; sla dus mijn lessen niet in de wind. . . . doe wijsheid op, doe inzicht op, zoveel ge kunt” (Petr. Can. Vert.). Behalve de vermaning van een vader, hebben wij ook nog de raad van zijn wijze en getrouwe zoon, die zelf profijt trok van zijns vaders aanwijzingen: „Want toen ik nog als zoon bij mijn vader was, teder en een enig kind voor het aangezicht van mijn moeder, onderwees hij mij en zeide tot mij: Laat uw hart mijn woorden vasthouden; onderhoud mijn geboden, opdat gij moogt leven.” — Spr. 4:1-4, 7, Nw. Vert.
3. Waarom is behalve wijsheid ook inzicht noodzakelijk?
3 Bij dit proces van het verwerven van inzicht beseffen wij dat men een aanzienlijke hoeveelheid kennis kan hebben en toch geen inzicht kan bezitten. Bij inzicht gaat het niet alleen om het feit zelf, maar ook om het waarom en waarvoor der dingen. Het houdt in, dat die kennis voor het hoogste goed wordt toegepast of gebruikt. Daarom heeft kennis zonder inzicht zeer weinig waarde. Dit is vooral waar wanneer het er om gaat de kennis toe te passen die wij van God, zijn koninkrijk en zijn wet hebben. De bovenstaande schriftuurplaatsen tonen ook aan, dat het mogelijk is wijsheid te bezitten en toch geen inzicht te hebben. Wij kunnen besluiten een juiste handelwijze te gaan volgen. Wij kunnen ons hebben gewijd om de Heer te dienen, hetgeen allemaal een verstandige handelwijze is; doch daarenboven moeten wij inzicht verkrijgen. De apostel zegt dat het verschil tussen een zoon en een dienstknecht is, dat de Here Jezus de zoons bekendmaakt wat zijn Vader doet (Joh. 15:15). Hij onthult ons het waarom en waarvoor van de dingen die wij moeten weten. Dit inzicht ligt binnen het bereik van elk kind van God, maar hij moet heengaan en het verwerven. Zonder dit inzicht kan hij van zijn Christelijke roeping geen succes maken.
4. Wie geeft ons aldus in werkelijkheid raad? Wat moeten wij van onze zijde doen?
4 Deze raad van een vader aan een zoon is in de eerste plaats van Jehova aan zijn enigverwekte Zoon, onze Here Jezus Christus, en zij omvat ook de leden van het lichaam van Christus. Doch in beginsel is het van toepassing op elk menselijke schepsel dat ooit tot leven in of onder Jehova’s koninkrijk zal geraken. Deze vermaning van de twee grootste raadgevers in het universum, Jehova God en zijn Zoon, Christus Jezus, die inhoudt dat wij aandacht moeten schenken aan het Woord van God en een inzicht in dat Woord moeten verwerven, opdat wij ten volle beseffen in welke verhouding wij tot onze God en zijn organisatie staan, is daarom iets wat wij ten zeerste moeten waarderen en ernstig moeten opvatten. „Luister, mijn zoon, naar de lering van uw vader en veronachtzaam niet de lessen van uw moeder” (Spr. 1:8, De Kath. Bijbel). Wij van onze zijde moeten iets doen. Wij moeten inzicht verwerven in Jehova’s voornemens en te weten komen hoe zij op ons persoonlijk en als groep van toepassing zijn. Wanneer wij weigeren of verzuimen dit inzicht te verwerven, brengen wij ons toekomstige bestaan in een of ander deel van Gods rijk in gevaar.
5. Welke keuze van de jonge koning Salomo prees de Here God?
5 In vroegere tijden prees de Here koning Salomo ten zeerste, omdat hij boven al het andere een verstandig hart begeerde. Een beschouwing van Salomo’s handelwijze en het behagen dat de Heer er in schiep, zal hier nuttig zijn. „Te Gibeon verscheen Jahve aan Salomo in een nachtelijke droom, en God sprak tot hem: ’Vraag, wat Ik u zal geven.’” Salomo antwoordde: „Geef dus aan uw dienaar een verstandig hart om over uw volk recht te kunnen spreken, goed en kwaad te kunnen onderscheiden; want wie zou in staat zijn over uw zo talrijk volk recht te spreken?” „Het behaagde Jahve zeer dat Salomo hem deze gunst vroeg. God sprak dus tot hem: ’Omdat gij juist dit gevraagd hebt, en geen lang leven voor u vroegt, of geen rijkdom voor u wenst en niet de dood van uw vijanden hebt verlangd, maar om doorzicht hebt verzocht, om het recht te kunnen doorgronden, zie, nu zal Ik doen wat gij vraagt: Ik geef u zulk een scherp en fijn gevoelig verstand als er nooit iemand vóór u in gelijke mate heeft gehad en ook na u zal er niemand komen die hierin aan u gelijk is. Maar ook wat gij niet hebt gevraagd, zal Ik u geven rijkdom en eer zodat er, zolang gij leeft, niemand onder de koningen aan u gelijk zal zijn.’” — 1 Kon. 3:5, 9-13, De Kath. Bijbel.
6. Waarom behaagde zijn keuze Jehova? Wat werd er door voorschaduwd?
6 Salomo’s keuze behaagde Jehova God, omdat Hij daardoor als de hoogste werd erkend. Ze liet zien dat Jehova de enige juiste bron van verstand of inzicht is, dat Salomo een dienaar was die hem getrouw wenste te dienen en dat het volk waarover recht moest worden gesproken, Jehova’s volk was. Deze verstandige keuze bepaalt de juiste handelwijze die alle dienaren van God moeten volgen en het voorschaduwde de correcte handelwijze die hun Leider, de getrouwe en waarachtige dienaar van Jehova zou volgen. Ook Mozes, de profeet, gaf van een voorbeeldige zachtmoedigheid blijk en zag voor inzicht en leiding naar Jehova op; daarom werd Mozes door de Here God op machtige wijze gebruikt. — Num. 12:3.
7. Wie is ons grootste voorbeeld van het zoeken naar inzicht? Waarom?
7 Het grootste voorbeeld dat wij in het zoeken naar inzicht en het toepassen er van hebben, is natuurlijk echter Jezus van Nazareth, want hij zeide: „Ik kan van Mijzelven niets doen. . . . Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft” (Joh. 5:30). Doordat hij niet zijn eigen wil zocht, bedierf hij zijn wijsheid en inzicht niet. ’Deze Jezus is ons door God geworden wijsheid’ (1 Kor. 1:17-19, 30, Petr. Can. Vert.). Wij doen er daarom goed aan speciaal aandacht te schenken aan het voorbeeld dat hij ons heeft gesteld. Laten wij, voordat wij dit doen, echter eerst een andere zijde van de zaak bekijken.
8. Kan inzicht verloren gaan? Door wiens voorbeeld wordt uw antwoord bewezen?
8 Het feit dat men tot nu toe inzicht heeft gehad, schenkt niet de zekerheid dat men dit inzicht altijd zal behouden. Wanneer men dit inzicht wil blijven bezitten, dan moet het worden gevoed en bewaard en dan moet men er naar streven. Men dient geen geschilpunt met betrekking tot het door Christus geregeerde koninkrijk van Jehova te laten opkomen zonder er een juist inzicht in en een juiste kijk op te krijgen. Wat is Gods voornemen ten aanzien daarvan? Wat is mijn Theocratische verantwoordelijkheid daartegenover? Geen prijs is te hoog voor het verkrijgen van inzicht. Salomo, de hogelijk geprezen dienaar van Jehova, verloor zijn inzicht, dat eens zo kostbaar en belangrijk voor hem was. Hij droeg zijn genegenheid andere dingen dan de Heer toe. Hij bevredigde de verlangens van zijn menselijke hart, dat ’het meest listig is van alle, vol boosheid’ (Jer. 17:9, Petr. Can. Vert.). Dit neigen tot het volgen van zijn eigen wil, verdierf zijn inzicht en hij stierf veroordeeld door God (1 Kon. 11:1-11). Dit leert ons dat niet toegelaten mag worden dat een ander schepsel, al staat het ons ook zo na en al is het ons zo dierbaar als een vrouw, zich tussen de dienaar en zijn God plaatst. Salomo werd goed gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn handelwijze, doch hij verkoos de waarschuwing te negeren, hetgeen een ernstige stap was en aantoonde dat hij reeds een enigermate verdorven verstand had.
„VERWERF INZICHT MET AL WAT GIJ BEZIT”
9. Hoe gaf Mozes in een moeilijke situatie een voorbeeld van dit droevige feit?
9 Ook Mozes, die bekendstond als de zachtmoedigste man van de gehele aarde, gaf blijk van een groot begrip en inzicht in de wil en voornemens van Jehova met betrekking tot zich zelf en het volk van God, dat hij mocht dienen. Doch hij werd zo meegesleept door zijn eigen belangrijkheid en hij werd zo verstoord door de herhaalde overtreding der Israëlieten, dat hij naliet Jehova voor hun ogen op de juiste wijze te eren. Let op de woorden van de eens zachtmoedige en nederige Mozes: „En Mozes en Aäron vergaderden de gemeente voor de steenrots, en hij zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen? . . . Derhalve zeide de HERE tot Mozes en tot Aäron: Omdat gijlieden. Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen der kinderen van Israël, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven heb” (Num. 20:10, 12). Mozes’ inzicht werd verdorven; hij dacht dat hij in het verschaffen van zegeningen voor Israël gelijk was aan God.
10. Wat is de grootste vijand van inzicht? Waarom?
10 De grootste vijand van inzicht is alles waarbij het eigen ik in het middelpunt staat: eigendunk, medelijden met zich zelf of gemakzucht. Zoiets verduistert altijd het punt waar het om gaat en vertroebelt de kijk op iets. Wanneer wij daarom inzicht willen behouden, moeten wij ons eigen ik voortdurend in onderworpenheid houden, ons oog alleen richten op de heerlijkheid des Heren, zijn Woord bestuderen en de voorbeelden die de Heer tot leiding van ons in de Schrift uiteenzet, overdenken en nauwkeurig volgen. Laten wij nu Jezus eens beschouwen, die ons tot wijsheid is geworden en tot een voorbeeld van het verwerven en behouden van juist inzicht.
11. Hoe verkreeg Jezus inzicht? Hoe verkrijgen wij het?
11 Jezus bezat kennis, wijsheid en een volmaakt inzicht in de voornemens van God. Deze volmaakte kennis en wijsheid en dit volmaakte inzicht vielen hem niet automatisch te beurt; hij moest die, evenals wij, door studie, overdenking en gebed verwerven (Deut. 17:18-20). Zijn getrouwe handelwijze in dit opzicht wordt vermeld als een voorbeeld dat wij moeten navolgen (1 Petr. 2:21). Zijn redeneringen en gevolgtrekkingen zijn gebaseerd op een volmaakt inzicht in de wil van God. Deze redeneringen en gevolgtrekkingen zijn geheel vreemd aan de menselijke methoden van redeneren en de meeste van zijn gevolgtrekkingen zijn geheel anders dan de onze, hetgeen komt door onze onvolmaaktheden en menselijke neigingen, die naar het vlees zijn (Jes. 55:8, 9). De handelwijze die hij voor zijn volgelingen voorstaat, is de juiste, ongeacht hoe die in strijd moge zijn met de onze, en daaraan moet de voorrang worden gegeven boven onze gevolgtrekkingen of die van welk ander schepsel ook. Voordat wij ware kennis, wijsheid en werkelijk inzicht kunnen hebben, moeten wij veranderd worden door een vernieuwing van onze geest, om in overeenstemming te geraken met Gods geest, die in zijn Woord tot uitdrukking is gebracht.
12, 13. Door welk beginsel jegens God liet hij zich leiden? Door welke beproevingen wordt dit bewezen?
12 Jezus’ positie met betrekking tot zijn en onze verhouding tot Jehova God, wordt uiteengezet in Mattheüs 22:37: „Gij zult liefhebben den Here, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.” Hij zelf liet zich altijd door dit beginsel leiden en hij bepleitte het voor ieder ander. Toen de Duivel bepaalde teksten verkeerd aanhaalde en hij Jezus het voorstel deed, ze verkeerd toe te passen op zijn persoonlijke behoeften; eerde Jezus bij alle gelegenheden de naam en het woord van Jehova en hij gaf blijk van zijn inzicht, door de teksten op de juiste wijze toe te passen.
13 „Toen werd Jezus door den geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door den duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op den rand van het dak des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult den Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hogen berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij hulde bewijst. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: Den Here, uw God, zult gij hulde bewijzen en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem” (Matth. 4:1-11, Nw. Vert.). Jehova rechtvaardigde op zijn beurt Jezus’ geloof en getrouwheid, door zijn engelen te laten komen om hem na de beproeving te dienen. Jezus had echter eerst de beproeving moeten doorstaan en zijn geloof moeten tonen.
14, 15. Welke kenmerken van inzicht merken wij in Jezus’ voorbeeld op?
14 De nederige dienaar van Jehova, die er verlangend naar is, inzicht te verwerven, zal dit voorbeeld overdenken. In de eerste plaats zal hij opmerken, dat Jezus niet zijn eigen handelwijze verkoos te volgen, of zijn eigen gebied wilde uitkiezen. ’Hij werd door de geest geleid.’ Zijn eigen voorliefde voor en ideeën over hetgeen er gedaan moest worden, waren niet belangrijk. Bij elk punt legde hij dezelfde houding aan de dag. Het ging er niet in de eerste plaats om, in zijn eigen lichamelijke behoeften te voorzien, ongeacht hoe gewettigd deze behoeften ook mochten schijnen, of zijns Vaders belangen op een schijnbaar gemakkelijkere en meer wenselijke wijze te behartigen. Hij had inzicht. Hij kende de voornemens van zijn Vader. Dit inzicht plus de geest van Jehova stelden hem in staat deze schriftuurplaatsen, die Satan verkeerd had aangehaald, op de juiste wijze te begrijpen en toe te passen, en ze te weerleggen met teksten die goed waren toegepast, in overeenstemming met de voornemens van zijn Vader.
15 Jezus wist zeer goed dat hij, wanneer hij zijn macht zou gebruiken om de stenen in brood te veranderen, zijn discipelen een voorbeeld van zelfzucht zou nalaten. Hij zou de hem door God gegeven macht ten eigen bate en niet tot eer van zijn Vader gebruiken. Dit zou voor zijn navolgers een struikelblok in plaats van een juist voorbeeld zijn. Hij geloofde dat zijn God wanneer de tijd daartoe gekomen was, in zijn behoeften zou voorzien, en dit deed Hij ook. Jezus’ inzicht vertelde hem dat hij, indien hij van de rand van het dak des tempels afsprong en zou worden behouden, een aanhang zou kunnen verkrijgen, maar dergelijke volgelingen zouden hem niet aanvaarden wegens de eeuwige beginselen van zijn God, die hij beloofd had te zullen uiteenzetten, maar wegens de opzienbarende daad die hij had verricht. Door zulk een handelwijze zou Jehova niet worden verheerlijkt, noch het volk worden gezegend. Wat zou insgelijks het voordeel zijn, wanneer hij zich nederboog en Satan aanbad, ook al kon zulk een plan succes hebben? Wanneer hij de koninkrijken dezer wereld verkreeg, zou hij alleen maar een massa vaten hebben die voor een onvermijdelijke en definitieve vernietiging zijn toebereid. De plannen van de Duivel vormen nooit een uitweg waarlangs de rijkdommen bekendgemaakt kunnen worden van Gods heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij voor Zijn heerlijkheid heeft bereid (Rom. 9:21-23). Jezus’ inzicht stelde hem in staat duidelijk te beseffen, dat de weg waarlangs de Heer mensen van goede wil uitnodigt zich te onderwerpen aan de beginselen van Jehova, die in het belang van hun eigen verandering en opdat Zijn wet in hun hart kan worden geschreven, in Christus Jezus zijn geopenbaard, de beste en enig juiste weg was.
16. Wat hebben wij dus nodig om de beproevingen van de Duivel te weerstaan?
16 Deze reeks van voorbeelden die door Jezus tot opbouw van ons zijn gesteld, bevatten de verschillende manieren waarop de Duivel de dienaren des Heren nadert, namelijk door middel van de begeerlijkheid des vleses, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, om te trachten hen van een getrouwe dienst voor Jehova af te brengen (1 Joh. 2:16, 17). Er is inzicht voor nodig om ze te weerstaan. Bestudeer ze zorgvuldig, overdenk ze en verwerf inzicht met al wat gij hebt. De Duivel bezat en gebruikte kennis. Jezus bezat en gebruikte inzicht. Dit is het grote verschil.
17, 18. Wat wordt er door inzicht geschapen? Tot het doen van wat helpt dit ons?
17 Over Jezus staat geschreven dat hij „voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God” (Hebr. 12:2). De Schrift toont aan, dat Jezus er zelf vreugde in had, de voornemens van zijn Vader ten uitvoer te brengen en de beloofde beloning te ontvangen. Zij laat zien dat hij een doel voor ogen had, een beloning die geheel van hem zou zijn, geheel in overeenstemming met en tot welbehagen van zijn hemelse Vader, die hem deze vreugde in het vooruitzicht had gesteld.
18 Een deel van deze grote vreugde was de vreugde over het feit dat hij in Gods glorierijke koninkrijk Koning zou zijn, de vreugde dat hij, indien hij getrouw bleef, het werktuig zou kunnen zijn dat door zijn hemelse Vader zou worden gebruikt om de Koninkrijkswerkzaamheden te leiden waardoor Jehova’s naam zou worden gerechtvaardigd en aan getrouwe schepselen in het gehele universum ongekende zegeningen zouden worden geschonken. Deze vreugde die Jezus in het vooruitzicht was gesteld en waarnaar hij zo zeer verlangde, wordt in de Schrift afgebeeld als een schat die in een akker verborgen is; van hem werd geëist dat hij alles wat hij had, verkocht om deze akker te verkrijgen. De leden van het lichaam van Christus, die erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Christus zijn, zijn geroepen en van hen wordt geëist, in zijn voetstappen te treden. Ook van hen wordt geëist, alles te verkopen wat zij hebben, ten einde met hem in het Koninkrijk te zijn. Hun wordt dezelfde alles overheersende vreugde in het vooruitzicht gesteld en deze vreugde moet hen met hetzelfde onveranderlijke besluit bezielen dat geer offer te groot en geen belemmering te moeilijk voor hen is om er overheen te komen, ten einde een aandeel te hebben in deze glorierijke beloning waartoe Jehova hen heeft uitgenodigd. — Matth. 13:44.
19. Is hiervan iets op Jonadabs van toepassing? Indien ja, hoe dan?
19 Insgelijks wordt van de Jonadabs of „andere schapen”, die onder dat glorierijke koninkrijk grotelijks zullen worden gezegend en vereerd, en die de zegeningen er van zullen ontvangen, geëist dit voorrecht van onschatbare waarde in overweging te nemen en een loopbaan van getrouwheid te volgen gelijk aan die van Jezus en zijn lichaamsleden, wanneer zij voor de zegeningen er van in aanmerking willen komen. Daarom is het ’verkopen van al wat hij had’, dit opgeven van alles ten einde die „paarl van grote waarde” te verkrijgen, voor alle leden van het lichaam van Christus en de getrouwe met hen verbonden Jonadabs van het allergrootste belang. Ons besef hiervan wordt vergroot door een juist inzicht. Verwerf inzicht! — Matth. 13:45, 46.
20. Hoe nam Jezus deze taak op zich zonder hierbij door iets te worden gehinderd?
20 De houding van Jezus en de wijze waarop hij deze grote taak op zich nam, staat opgetekend in Mattheüs 8:20-22: „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Menschenzoon heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen” (Leidse Vert.). Zijn grote doel was, zijn God te dienen en voor al het andere op Hem te vertrouwen. Hij stelde er geen belang in, voor zich zelf aardse schatten bijeen te vergaderen. Hij koesterde niet de wens de rijkdom dezer wereld te verwerven, of landerijen, of zelfs een huis. Hij trachtte zelfs niet de gewone dingen te hebben die andere schepselen noodzakelijk voor hun bestaan achtten. Hij hield zich slechts met één ding bezig: het verwerven van die akker welke de verborgen schat bevatte. Alle andere verworven aardse bezittingen zouden een last voor hem zijn geweest en een nadelige invloed hebben gehad op zijn plannen; daarom zag hij er vol vreugde van af in plaats dat hij ze op de een of andere wijze storend zou hebben laten werken op zijn ene grote doel.
21. Hoe begon hij zijn loopbaan?
21 Jezus begon, door de verplichtingen in verband met het werk officieel op zich te nemen. Hij bood zich aan zijn Vader aan, zeggende (zoals uitgedrukt door de psalmist): „Zie, ik kom . . . om uw wil te doen, mijn God” (Ps. 40:8, 9, Nw. Vert.). Nadat hij veertig dagen in de woestijn was geweest, waar hij ongetwijfeld studeerde, zijn toekomstige loopbaan overdacht en er zorgvuldig plannen over opstelde, en nadat hij door de Duivel was verzocht, kwam hij met dat positieve besluit te voorschijn, deze „akker” te kopen en die schat van grote waarde ten koste van alles te verwerven. Hij stond niet stil en zeide: ’Heb ik genoeg geld op de bank, opdat ik verzorgd ben wanneer dit mislukt of op niets uitloopt?’ Evenmin eiste hij een auto of stond hij er op enkele andere dingen te bezitten, opdat hij het gedurende zijn onderneming geriefelijk zou hebben. Neen, hij kwam rechtstreeks uit de woestijn en ging direct aan het werk door de voornemens van de Almachtige God overeenkomstig zijn verbond te dienen. Terwijl hij dit evangelie van het Koninkrijk verkondigde en volgelingen uitnodigde hem hierin te vergezellen, begreep hij wat hij deed.
EEN INZICHT GELIJK DAT VAN JEZUS TONEN
22. Welke houding namen zij aan die werden uitgenodigd zich als discipelen bij hem aan te sluiten?
22 Hij nodigde Andreas, Petrus, Jakobus en Johannes onder anderen uit, zich bij hem aan te sluiten in het werk en ook vissers van mensen te worden. Zij verlieten onmiddellijk hun vissersbedrijf. Evenmin als Jezus bleven zij besluiteloos staan om te overwegen: ’Wat zal mij dit gaan kosten?’ of: ’Heb ik voldoende geld om tijdens dit werk in mijn onderhoud te voorzien?’ Ook zeiden zij niet: ’Als het mislukt, zal ik al mijn klanten kwijt zijn, en wat zal er dan van mij terechtkomen?’ Neen, zij verlieten onmiddellijk hun vissersbedrijf en gingen Jezus volgen. Naarmate de tijd verstreek, voegden zich nog meer discipelen, met een soortgelijke gezindheid, bij hen, en zo werd de kern van een gehele organisatie opgebouwd.
23, 24. Wie en met welke instructies werden het eerst door hem uitgezonden?
23 Ten slotte kwam de tijd om deze discipelen op hun zending als vissers van mensen uit te zenden. Hij koos de meest gevorderden, rijpen en Theocratischen uit en met hen vormde hij deze eerste groep pioniers, die als vertegenwoordigers van het Koninkrijk in de dienst werden uitgezonden. Zij waren slechts met zijn twaalven.
24 De instructies die de Heer hun gaf, waren ondubbelzinnig en duidelijk. Mattheüs 10:5-10 (Nw. Vert.) luidt: „Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israël. Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet. Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels, van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.” De overeenkomst tussen deze opdracht en Jezus’ eigen loopbaan tijdens zijn bedieningswerk is zeer treffend.
25. Waarom zond Jezus hen onbelast uit?
25 Deze methode van werken moet de discipelen vreemd in de oren hebben geklonken, want ze is zo geheel in tegenstelling met een menselijke redenatie, dat men zou kunnen denken dat de discipelen het niet zouden begrijpen; doch zij waren gewillig. Wij kunnen er niet onderuit dat dit de handelwijze is die Jezus zelf volgde, en het is tevens de handelwijze die hij zijn volgelingen aanraadde. Natuurlijk rijst de vraag: Waarom bepleitte Jezus zulk een handelwijze voor zich zelf en voor zijn volgelingen? Jezus wist dat alle andere aardse bezittingen dan die welke volstrekt noodzakelijk voor hen waren om rond te komen, slechts extra lasten voor hen zouden zijn en storend zouden werken op de opdracht die zij van Jehova hadden ontvangen. Dergelijke bijeenvergaderde bezittingen zouden een vertraging betekenen voor de vooruitgang van het werk dat zij wilden doen. Daarom pleitte hij er van het begin af voor, dat zij zich niet met dergelijke dingen moesten belasten. Hun opdracht was van Jehova gekomen. Hij had hun een zeer belangrijk werk toegewezen; alle onnodige lasten, die een nadelige invloed zouden hebben op de voltooiing er van, moesten worden opgegeven. Zij zouden zich er alleen maar zorgen over maken en hun aandacht zou er door worden verdeeld tussen hun bezittingen en de hun door de Heer gegeven opdracht. Jezus wenste boven al het andere, dat hun geest vrij zou zijn en geheel gewijd aan deze opdracht, zodat het succes er van verzekerd zou zijn. Jezus bezat inzicht en hij hielp de discipelen inzicht te verkrijgen.
WAT HET GEVOLG IS VAN HET ONTBREKEN VAN INZICHT
26. In welk opzicht was dat geheel anders dan de menselijke wijze van handelen?
26 Deze handelwijze is geheel anders dan de menselijke wijze van handelen. Tegenwoordig kan men gerust zeggen, dat zelfs onder hen die Christenen belijden te zijn, bijna iedereen bij het overwegen van de volle-tijd dienst het eerst denkt: ’Wat heb ik voor aardse hulpbronnen, iets waaruit ik in geval van nood kan putten? Ik kan ziek worden of wellicht zal dit geen bevredigend verloop hebben; wat zal ik dan doen, indien ik geen huis of andere bezittingen heb waartoe ik mij kan wenden?’ Dit is de natuurlijke werking van de menselijke geest; hierdoor worden wij zelf op de eerste en God met zijn eisen op de tweede plaats gesteld. Dit is geen redenatie volgens het inzicht van onze Here Jezus Christus. Het is daarom materialistisch, aards, demonisch. De vraag waartegenover een ieder die een Christen belijdt te zijn, zich bij zulk een kwestie gesteld ziet, is: Wie heeft het bij het rechte eind, Jezus Christus, onze Heer en ons Hoofd, of ik? Allen zullen toegeven dat de Heer het bij het rechte eind heeft. Nu, heb ik dan geloof genoeg in de Almachtige God om de leiding van onze Here Jezus Christus te aanvaarden en de handelwijze te volgen, die hij voor al zijn getrouwe volgelingen heeft uiteengezet en welke handelwijze zijn getrouwe discipelen bleven volgen toen hij tijdens zijn eerste advent bij hen was? Kortweg gezegd, de vraag is: Ben ik bereid alles wat ik heb, te verkopen om deel te hebben aan Gods koninkrijk?
27, 28. Waarom dienen wij inzicht te vergaderen en geen lasten? Geef hiervan een voorbeeld.
27 Daar de Heer weet welke grenzen ons zijn gesteld, welk een macht onze aardse begeerten hebben en hoe de Duivel er op uit is ons te helpen ze te bevredigen, heeft de Heer de nadruk gelegd op dit verkrijgen van inzicht in de Schrift. Hij toonde aan dat het zeer noodzakelijk is, eerst inzicht te verwerven; wanneer wij dat hebben verkregen, zullen wij kunnen inzien dat het werkelijk zeer dwaas zou zijn te trachten het Koninkrijk te bereiken met vele onnodige bijeenvergaderde lasten die onze vooruitgang stellig zullen belemmeren en onze genegenheid zullen verderven.
28 Bijvoorbeeld: Tegenwoordig wordt van een man die bezittingen heeft ter waarde van honderdduizend dollars, geëist dat hij ongeveer vier duizend dollars per jaar, of meer dan driehonderd dollars per maand aan belastingen betaalt. Wanneer hij een lid van het lichaam van Christus is, kan hij zijn bezit niet medenemen naar de hemel. Wat zal hij er mee gaan doen? Zelfs indien hij een Jonadab is, is het de vraag of hij het door Armageddon heen zal kunnen behouden. Waarom zou hij daarom al die tijd, energie en al dat geld besteden om te trachten iets te behouden wat hij niet in het koninkrijk van God kan medenemen? Die tijd, energie en mammon zouden in de Koninkrijksdienst kunnen worden gebruikt en kunnen worden omgezet in schatten in de hemel voor de eigenaar van die bezittingen. Anders verkwist hij al die krachten. Overeenkomstig hiermede wordt er verteld over een man die grote rijkdom bezat, een prachtmens voor zover het wereldse beginselen betrof, dat de rijkdom die hij verkreeg, zijn stoutste verwachtingen overtrof. Hij had een huis in de stad, op het land en aan zee, en in een van deze vele verblijfplaatsen, toen hij geheel alleen was, overviel hem de dood. Al zijn rijkdom kon hem niet helpen; geen dienstknecht en geen ander menselijk schepsel was bij hem; hij stierf in ellende met niemand bij zich om hem te vertroosten; al zijn bijeenvergaderde bezittingen baatten hem niets. Had die man Jehova God en Zijn Koning Christus Jezus tot zijn ware vrienden gemaakt, door zijn krachten in de Koninkrijksdienst te besteden en alles wat hij had, op te geven ten einde die „paarl van grote waarde” te verkrijgen, dan zou hij schatten in de hemel hebben gehad, waar mot noch roest iets kan verderven en waar geen dieven doorgraven en stelen. En wanneer het einde zou gekomen zijn, zouden vrede, tevredenheid en geluk zijn deel zijn geweest, hetgeen daaruit zou zijn voortgevloeid dat hij in verbinding had gestaan met die grote vrienden, Jehova God en Jezus Christus, onze Heer.
29, 30. Waarom was de handelwijze die Jezus’ discipelen verkozen, de verstandige handelwijze?
29 De grote massa der zogenaamde „Christenen” volgt de handelwijze die deze rijke man door gebrek aan inzicht volgde. Zij worden verblind voor de ware feiten des levens door Satan de Duivel, die ontrouwe predikers, beginselloze politici en hebzuchtige profiteurs als willige werktuigen gebruikt. Zij komen om wegens gebrek aan inzicht. Dit inzicht moet elke menselijke overlevering en elke lage, wellustige begeerte die het menselijke schepsel gedurende de afgelopen 6.000 jaar heeft aangekweekt, doorbreken. Het moet ons verlichten over het feit dat er afgescheiden van Jehova God en zijn Koning Christus Jezus geen veiligheid of behoudenis kan zijn.
30 Wanneer wij dat inzicht hebben verworven, beseffen wij ten volle dat de discipelen van Jezus de verstandige handelwijze kozen. Zij aanvaardden hun opdracht met blijdschap. Zij beseften dat alleen de Heer hun stappen kon leiden. En zij waren bereid die leiding te aanvaarden en niet op hun eigen verstand te steunen. — Spr. 3:5, 6.
VOOR WIE WIJ WERKEN
31. Voor wie werkten zij? En met welke voorzieningen?
31 Beschouw nu het laatste gedeelte van de raad des Heren: „De arbeider is zijn voedsel waard.” Voor wie werkten deze discipelen? Werkten zij voor een of andere menselijke leider, al was het ook de grote Jezus van Nazareth? Werkten zij voor de mensen van goede wil die door hen werden bezocht en gediend? Neen. Zij waren dienaren van de Almachtige God, hun Vader in de hemel. En Hij garandeerde hun hun voedsel. Daarom zouden alle aardse bijeenvergaderde bezittingen er op duiden, dat zij niet genoeg geloof bezaten om Jehova tot het einde toe te vertrouwen. De discipelen werden niet op die manier belemmerd; zij vertrouwden op Jehova. Zij hadden een geloof dat was gebaseerd op inzicht en zij handelden in overeenstemming daarmede en werden beloond. Evenals David getuigden zij door hun levenswandel: „Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.” — Ps. 37:25.
32. Wat voor geloof hadden zij nodig? Wie moeten het nog meer hebben?
32 In het geval van Jezus en zijn discipelen was het niet zo, dat zij zich deze aardse voordelen niet konden verwerven. Jezus had ze allemaal kunnen hebben; hij bezat bekwaamheden als geen ander mens die op deze aarde wandelde. Doch daarin vond hij geen vreugde. Hij bezat het geloof gebaseerd op inzicht, dat wanneer hij in de dienst des Heren uittrok, zijn Vader er op zou toezien dat hij genoeg te eten had, dat hij de nodige slaap kreeg en dat hij voldoende kleding had. Hetzelfde geldt voor zijn discipelen. Het kon onmogelijk misgaan, want de Almachtige God van het universum waarborgde deze dingen. Dit was geen op zich zelf staand voorbeeld, of iets wat alleen op die speciale tijd van toepassing was. Het was een definitieve gedragslijn die de Heer vaststelde en die hij zelf en zijn discipelen zowel nu als toen moeten en moesten volgen, wilden zij het Koninkrijk verwerven. Later, toen hij de zeventig uitzond, werden hun soortgelijke instructies gegeven: „Daarna stelde de Heer nog [zeventig] anderen aan, en zond ze twee aan twee voor Zich uit naar elke stad of plaats, waar Hij zelf naar toe wilde gaan. En Hij sprak tot hen: De oogst is groot, maar werklieden zijn er weinig. Vraagt dus den Heer van de oogst, dat Hij werklieden zendt in zijn oogst. Gaat heen; zie, Ik zend u als lammeren midden onder de wolven. Draagt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoenen; en groet niemand onderweg” (Luk. 10:1-4, Petr. Can. Vert.). Hier werd aan hetzelfde beginsel vastgehouden als hij voor de voorgaande twaalf had vastgesteld, en hetzelfde beginsel moet tegenwoordig voor de getrouwe navolgers van de Here Jezus Christus gelden.
33. Waarom moeten wij ’de doden hun doden laten begraven’?
33 Een voorbeeld dat aantoont hoe letterlijk dit beginsel werd toegepast, wordt ons in Lukas 9:59, 60 gegeven. Een van Jezus’ discipelen kwam naar hem toe en zeide: „Sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven” (Nw. Vert.). Jezus’ raad was: ’Neen, jij gaat mee en volgt mij. Laat de doden de doden begraven; dat is hun zaak. Daarin stellen zij belang. Maar jouw belangstelling gaat nu naar iets anders uit en jij kunt niet met die dingen worden belast. Jij bent tot een hogere roeping geroepen, namelijk om nu God te dienen en voor altijd deel te hebben aan zijn koninkrijk.’
34, 35. Hoe „beproeven” wij Jehova God dan op de juiste wijze?
34 Wanneer wij deze punten slechts voortdurend voor ogen konden houden, dan zou dit voor ons van onschatbare waarde zijn. Het inzicht, dat onze God door middel van Christus Jezus, onze Heer, in al onze behoeften zal voorzien, het inzicht, dat wij ons in elk noodgeval op hem kunnen verlaten, zal ons in staat stellen de volheid van het Christelijke leven te beseffen.
35 Ten einde ons te helpen dit inzicht te verwerven, nodigt Jehova ons door middel van zijn profeet uit: „Beproeft Mij nu daarin, zegt de HERE [Jehova] der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen” (Mal. 3:10). Hoe zullen wij Jehova beproeven, wanneer wij ons niet op zijn belofte verlaten? wanneer wij niet al onze tienden in het schathuis brengen en op hem vertrouwen? Wanneer wij dat doen, zal de Heer zelf bewijzen en ons in staat stellen met inzicht te beseffen, hoe wezenlijk zijn beloften zijn en hoe wijs zijn raad is.