Vragen van lezers
● Welke bekwaamheden dient iemand te hebben voordat hij als gemeenteboekstudieleider in een gemeente van Jehovah’s getuigen aanbevolen kan worden? — A.S., U.S.A.
De bijbel geeft de maatstaf. Telkens wanneer een broeder door het gemeentecomité als dienaar wordt aanbevolen, dienen zij hun bijbel te openen en de persoon in het licht daarvan te bezien. In één 1 Timótheüs 3, de verzen 1 tot en met 7, wordt de opziener besproken; dan, te beginnen met 3 vers 8, staan er inlichtingen over „dienaren in de bediening”, waarbij gemeenteboekstudieleiders inbegrepen zijn.
U gelieve op te merken dat daar staat: „Dienaren in de bediening moeten insgelijks ernstig zijn, niet dubbeltongig, zich niet overgevend aan veel wijn, niet belust op oneerlijke winst, het heilige geheim van het geloof behoudend met een rein geweten.” Indien, zoals Paulus hier zegt, de man „ernstig” is en ’het heilige geheim van het geloof met een rein geweten behoudt’, zal hij iemand zijn die gewetensvol is in de bediening, iemand die van een voorbeeldige geestelijke gezindheid blijk geeft. Dit is belangrijk want op de boekstudieleider rust de verantwoordelijkheid de geestelijke gezindheid van een ieder in het groepje waaraan hij is toegewezen, te helpen opbouwen.
In 3 vers 10 gaat de apostel verder met te zeggen: „Laten dezen ook eerst op hun geschiktheid worden beproefd en daarna, wanneer zij vrij van beschuldiging zijn, als dienaren dienen.” Het is niet verstandig om haastig te zijn met het aanbevelen van iemand omtrent wie enige twijfel bestaat. Laat hem ’eerst op zijn geschiktheid worden beproefd’; laat hem, voordat hij wordt aangesteld, tonen dat zijn beslissingen altijd vast op de Schrift zijn gebaseerd. Indien er enige twijfel over bestaat of zijn wereldse werk wel een goed voorbeeld voor anderen is, of indien er een andere situatie bestaat waardoor er vragen rijzen, dan is het niet nodig het Wachttorengenootschap te schrijven of het toegestaan is hem aan te bevelen. Houd u slechts aan de schriftuurlijke vermaning dat hij „vrij van beschuldiging” moet zijn. Indien dit niet het geval is, dan dient hij niet te worden aanbevolen voor een aanstelling door het Genootschap om de kudde Gods te weiden.
Het volgende vers 3:11 zegt: „Vrouwen moeten insgelijks ernstig zijn, geen lasteraarsters, matige gewoonten hebben, in alle dingen getrouw zijn.” Dit wil echter niet zeggen dat zij als dienaren zouden worden aangesteld, want in het 12e vers 3:12 spreekt Paulus over dienaren in de bediening als gehuwde mannen. Dit commentaar in 3 vers 11 wijst er dus slechts op dat ook de zusters in de gemeente ernaar dienen te streven aan deze voortreffelijke bijbelse maatstaf te voldoen. Hoewel zusters niet als dienaressen worden aangesteld, kan hun gevraagd worden als plaatsvervangsters te dienen totdat er in de gemeente bekwame mannen beschikbaar zijn.
Vervolgend met 3 de verzen 12 en 13 lezen wij: „Dienaren in de bediening moeten mannen van één vrouw zijn, en op een voortreffelijke wijze de leiding over kinderen en hun eigen huisgezin hebben. Want zij die op een voortreffelijke wijze dienen, verwerven voor zichzelf een voortreffelijke reputatie en grote vrijmoedigheid van spreken in het geloof in verband met Christus Jezus.”
U ziet dus dat er een hoge maatstaf wordt aangelegd voor deze dienaren in de bediening. Het is duidelijk dat het comité verplicht is meer te doen dan slechts de verkondigerskaart te bekijken en een terloops gesprekje over de persoon in kwestie te hebben wanneer zij iemand gaan aanbevelen. Gods Woord moet het pad verlichten. Het is heel fijn om de gemeenteboekstudiegroepen matig in omvang te houden, doch alleen het bezoekersaantal vormt niet het voornaamste punt van beschouwing bij het bepalen of er een nieuwe groep gevormd moet worden. Het is veel belangrijker er zeker van te zijn dat er een schriftuurlijk bekwame broeder beschikbaar is om voor het nieuwe groepje te zorgen. Het kan zijn dat de groep enige tijd groter is dan wij zouden wensen, doch de tijd kan goed worden gebruikt om assistenten met goede mogelijkheden op te leiden totdat zij aan de bijbelse maatstaf voldoen. Hoewel er verscheidene factoren in aanmerking genomen moeten worden bij het organiseren van de gemeenteboekstudies, weegt datgene wat de bijbel zegt over iemands bekwaamheid om te dienen altijd zwaarder dan andere overwegingen.
● In de Statenvertaling van de bijbel wordt in Matthéüs 28:9 gesproken over de vrouwen die Jezus na zijn opstanding tegemoet kwamen. Er staat: „Ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij tot Hem komende, grepen zijn voeten, en aanbaden Hem.” Is dit niet duidelijk in tegenspraak met het feit dat Jehovah’s getuigen leren dat Jezus niet aanbeden moet worden?
Trinitariërs die geloven dat Jezus God is, of op zijn minst de tweede persoon van de drieënige God, vinden het niet prettig dat Jehovah’s getuigen zeggen dat het onschriftuurlijk is dat aanbidders van de levende en ware God aanbidding geven aan de Zoon van God, Jezus Christus. Voor de trinitariërs wil dit zeggen dat Jehovah God aanbidding wordt onthouden. Wij weten echter dat Jezus, toen hij in de wildernis was en door de Duivel werd verzocht en hem werd gevraagd een daad van aanbidding jegens de Duivel te verrichten ten einde alle koninkrijken van deze wereld van de Duivel te verkrijgen, naar het boek Deuteronomium verwees en, volgens de Statenvertaling, zei: „Ga weg, Satan, want er staat geschreven: Den Here, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen” (Matth. 4:10). Door deze woorden belette Jezus zijn volgelingen hem te aanbidden.
De manier waarop de Statenvertaling Matthéüs 28:9 weergeeft, schijnt op het eerste gezicht lijnrecht in tegenspraak te zijn met wat Jehovah’s getuigen leren, maar de vertalers van de Statenvertaling willen natuurlijk hun trinitarische zienswijze ondersteunen door het Griekse woord hier in het Nederlands met „aanbaden” weer te geven. Het is evenwel interessant te weten dat de Luthervertaling Matthéüs 28:9 als volgt weergeeft: „Toen ontmoette Jezus haar, zeggende: Zijt gegroet! En zij traden tot hem, en grepen zijne voeten en vielen voor hem neder.” De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften zegt: „Zij traden op hem toe en grepen zijn voeten vast en brachten hem hulde.” Dat zij voor hem neervielen of hem hulde brachten, betekent niet dat zij de opgestane Jezus aanbaden. Als dit wel het geval zou zijn, dan zouden mannen Gods uit de oudheid zich schuldig hebben gemaakt aan de aanbidding van menselijke schepselen, want zij bogen voor hen neer, terwijl de engel die werd gebruikt om de Openbaring aan de apostel Johannes over te dragen, hem tegenhield toen hij de engel wilde aanbidden, en hem zei dat hij alleen God moest aanbidden. — Openb. 19:10; 22:8.
Het Griekse werkwoord dat in de Statenvertaling met „aanbaden” is vertaald, is proskyneo. Dit Griekse werkwoord komt in de Griekse Septuagintavertaling van de Hebreeuwse Geschriften voor. Het staat in de Griekse Septuaginta in de vertaling van Genesis 23:7, waar de Statenvertaling luidt: „Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths.” Het boek, uitgegeven door Samuel Bagster & Sons, Ltd., in Londen, en getiteld: „The Septuagint Version, the Old Testament With an English Translation”, vertoont dit Griekse werkwoord proskyneo in de Griekse tekst van de Septuaginta, en in plaats van te zeggen dat Abraham de Hethieten, het volk van dat land, aanbad, zegt deze Engelse vertaling van de Griekse Septuaginta in Genesis 23:7: „En Abraham stond op en bracht het volk van het land, de zonen van Heth, hulde.”
Als trinitariërs daarom aanvoeren dat de versie van Matthéüs 28:9 in de Statenvertaling of een andere trinitarische bijbelvertaling bewijst dat wij Jezus als een lid van de drieëenheid moeten aanbidden, dan betekent dit dat zij hun argument op een zeer zwakke basis funderen. In de Statenvertaling wordt het Griekse werkwoord proskyneo overal met „aanbidden” weergegeven, zelfs in Openbaring 3:9, waar Jezus tot zijn volgelingen zegt: „Zie, ik geef u enigen uit de synagoge des Satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb.” Hier wordt bewezen hoe zwak de Statenvertaling is, want zelfs trinitariërs beweren niet dat anderen Jezus’ volgelingen zullen aanbidden.
Hoewel de Statenvertaling proskyneo overal met „aanbidden” weergeeft, doen moderne vertalingen dit niet onveranderlijk. Deze variatie stemt overeen met de Hebreeuwse tekst, want in het Hebreeuws is het werkwoord dat in de Griekse Septuaginta met proskyneo is vertaald, sjachach en dit Hebreeuwse werkwoord komt in Genesis 23:7 voor. In de Statenvertaling is dit Hebreeuwse woord sjachach op verschillende plaatsen vertaald met „neerbuigen, buigen, nedervallen en neerwerpen”. Daar het Griekse werkwoord proskyneo het equivalent is van het Hebreeuwse woord sjachach, dient hetzelfde te worden gedaan ten aanzien van de weergave van proskyneo in het Nederlands om aan te tonen dat het niet altijd aanbidding betekent, welke alleen aan de Allerhoogste God Jehovah zelf gegeven moet worden.
Andere vertalingen, zoals de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, erkennen de noodzaak hiervan. In de vertaling van Voorhoeve is Matthéüs 28:9 als volgt vertaald: „En als zij heengingen, om het zijnen discipelen te boodschappen, zie, Jezus ontmoette haar, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot hem komende, grepen zijne voeten, en huldigden hem.” In de vertaling van Van Tichelen luidt de tekst: „En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Gegroet! Zij naderden, omvatten zijn voeten en knielden voor Hem neder.” Deze zowel als andere vertalingen tonen dus aan dat het feit dat de Statenvertaling proskyneo met „aanbaden” vertaalt, nog niet wil zeggen dat dit juist is. De juiste vertaling van Matthéüs 28:9 spreekt dus geenszins tegen wat Jehovah’s getuigen leren, namelijk dat Jezus niet aanbeden moet worden, aangezien wij alleen Jehovah God aanbidden.
● Hoe oud was Abel, de tweede zoon van Adam, toen zijn broer Kaïn hem vermoordde?
Het bijbelverslag vertelt ons niet precies hoe oud hij was op het tijdstip dat hij werd vermoord, maar zijn leeftijd kan bij benadering worden nagegaan. Daar de bijbel geen geschiedkundig feit vermeldt uit de tijd tussen de verdrijving van Adam en Eva uit de hof van Eden en de geboorten van hun eerste twee zoons, Kaïn en Abel, is het redelijk te concluderen dat de jongens binnen de tijdruimte van enkele jaren na de zondeval van hun ouders werden geboren. Maar wat de eerstvolgende opgetekende gebeurtenissen betreft die tot de dood van Abel leidden, deze vonden niet eerder plaats dan, zoals er staat geschreven, „na verloop van tijd” (Gen. 4:3). Hoeveel tijd was dat? Welnu, de derde zoon van Adam en zijn vrouw Eva van wie melding wordt gemaakt, werd kort na Abels dood geboren, toen Adam 130 jaar was (Gen. 5:3). Ten tijde van Seths geboorte zei Eva: „God heeft mij een anderen zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kaïn gedood” (Gen. 4:25). Het is stellig niet waarschijnlijk dat Eva dit gezegd zou hebben indien er een groot aantal jaren waren verstreken; klaarblijkelijk verlangde zij een zoon die de plaats van de vermoorde Abel zou innemen. Vandaar dat de geboorte van Seth kort na Abels dood moet hebben plaatsgevonden. Het is daarom wellicht mogelijk dat Abel op het tijdstip van zijn marteldood wel honderd jaar oud was.