Doop tot redding en vuurdoop
„Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God.” — 1 Petr. 3:21, NV.
1. Wie is de grote Doper en wat heeft een doop die door hem wordt verricht, tot gevolg?
JEHOVAH God is de grote Doper. Wanneer hij een doop verricht, is deze tot leven of tot de dood, tot redding of tot vernietiging. De geschiedenis bewijst dit. In de nabije toekomst zullen wij getuige zijn van een geweldige vuurdoop. Zal dit een groot hedendaags Pinksteren zijn, en zullen zij die deze vuurdoop ondergaan, hem overleven? De enige wijze waarop wij de gebeurtenis van die vuurdoop onder de ogen kunnen zien, is, er voor zorgen dat wij nu reeds de doop tot redding hebben. Hiermede bedoelen wij niet een doop in water door algehele onderdompeling of door uw lichaam onder te dompelen onder water of doordat de een of andere religieuze geestelijke water op uw hoofd sprenkelt of uitgiet. Millioenen mensen in de Christenheid beweren dat zij in de een of andere vorm de waterdoop hebben ontvangen, maar zij zullen wegens zulk een doop geen redding deelachtig worden. Wij bedoelen de doop die God toedient, en niet die welke mensen toedienen.
2. Door wie werd de waterdoop ingevoerd, waar, en op welke doop vestigde hij de aandacht der mensen?
2 Ongeveer zes maanden voordat Jezus bij de rivier de Jordaan kwam, werd Johannes, de zoon van de Levietische priester Zacharias, door Jehovah God gezonden om de doop in water in te voeren ten behoeve van de Joden die zich bekeerden van hun zonden tegen de Wet, welke God door bemiddeling van Mozes aan hun natie had gegeven. Hoe passend was het dat Johannes zijn doopbediening bij de rivier de Jordaan begon! Jehovah’s profeet Elisa had Naäman, de Syrische krijgsoverste, honderden jaren hiervoor naar deze rivier gezonden opdat hij zich zou wassen ten einde van zijn melaatsheid te worden gereinigd. In de rivier de Jordaan doopte Naäman zich zevenmaal, of dompelde zich zevenmaal onder (want dopen betekent onderdompelen), en hij werd van zijn dodelijke plaag genezen (2 Kon. 5:10-14; zie LXX vertaling). En nu doopte Johannes de Joden in de Jordaan ten einde te symboliseren dat zij wegens hun bekering tot Jehovah God van hun zonden waren gewassen. Doch Johannes zeide hun dat er nog een grotere onderdompeling verricht moest worden door iemand die sterker was dan hij. Johannes waarschuwde de Joden met de volgende woorden: „De bijl ligt reeds aan de wortel der bomen; elke boom dan die geen goede vruchten voortbrengt, zal omgehakt en in het vuur geworpen worden. Ik doop u wel met water vanwege uw bekering; maar hij die na mij komt, is sterker dan ik, wiens sandalen ik niet bevoegd ben uit te trekken. Die zal ulieden met heilige geest en met vuur dopen. Zijn wan is in zijn hand, en hij zal zijn dorsvloer volledig zuiveren, en hij zal zijn tarwe in de voorraadschuur vergaderen, maar het kaf zal hij verbranden met vuur dat [door mensen] niet kan worden uitgeblust.” — Matth. 3:10-12, NW.
3. Wie maakte er bezwaar tegen dat Jezus werd gedoopt, doch hoe werd aangetoond dat deze doop juist was?
3 Hij die sterker was dan Johannes de Doper, was Jezus Christus. De nederige Johannes maakte er oprecht bezwaar tegen toen Jezus bij de Jordaan naar hem toe kwam om gedoopt te worden. Daar Johannes besefte dat Jezus zonder zonde was, kon hij niet inzien waarom het passend was hem met water te dopen en hij zeide tot Jezus: „Ik moet door u gedoopt worden, en komt gij tot mij?” Maar Jezus gaf Johannes de verzekering dat de waterdoop een juist symbool was dat hij moest ondergaan, zeggende: „Laat het ditmaal zijn, want aldus betaamt het ons alles wat rechtvaardig is, te volbrengen.” Jehovah God toonde aan dat het een juist symbool was hetwelk Jezus moest ondergaan, want daarna doopte God Jezus met zijn heilige geest. Toen Jezus opkwam uit het water „zag [hij] Gods geest nederdalen gelijk een duif en op hem komen. Zie! daar was ook een stem uit de hemelen, die zeide: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’” Op deze wijze trad God op als de grote Doper en deed datgene wat er tenslotte toe leidde dat Jezus werd gered tot onsterfelijk leven in de hemel aan Gods rechterhand. — Matth. 3:13-17, NW; Hebr. 5:7; Joh. 12:27; Ps. 116:7-15; Matth. 26:39.
4. Welke doop begon hier voor Jezus, en hoe werd deze doop voltooid?
4 Hier begon Jezus een doop in de dood als een mens, een menselijk schepsel. Drie jaar later gaf hij dit aan zijn discipelen te kennen door te zeggen: „Ik heb een doop waarmede ik moet worden gedoopt, en hoe word ik benauwd totdat hij is voleindigd!” Korte tijd later zeide hij tot Johannes en Jakobus: „De beker die ik drink, zult gij drinken, en met de doop die ik onderga, zult gij worden gedoopt” (Luk. 12:50 en Mark. 10:39, NW). Sedert zijn waterdoop in de Jordaan onderging hij een onderdompeling in de dood als een menselijk slachtoffer voor de zonden des mensen. Deze doop werd voleindigd bij zijn dood aan de martelpaal op Golgotha, buiten Jeruzalem. Toen voltooide God de grote daad door zijn gehoorzame Zoon uit de dood te redden en hem tot onsterfelijk leven op te wekken als een onzichtbaar geestelijk schepsel in de hemel. Johannes de Doper zou zulk een onderdompeling nimmer kunnen verrichten. Alleen de almachtige hemelse Vader kon dit doen. — 1 Petr. 3:18, 21, 22.
EEN VERSCHIL
5. Waarom was de doop met geest op Pinksteren geen vuurdoop?
5 Johannes vertelde de Joden dat Jezus hen „met heilige geest en vuur [zou] dopen” (Luk. 3:16, NW). Vele geestelijken der Christenheid maken de gevolgtrekking dat in deze tekst de heilige geest en het vuur één en hetzelfde betekenen, zodat het vuur de heilige geest is. Ten einde hun redenering te ondersteunen, vestigen zij de aandacht op de dag van het Pinksterfeest, toen de Here Jezus Christus, die in de hemel was verheerlijkt, de heilige geest op zijn getrouwe discipelen op aarde uitstortte en, om het bericht aan te halen, „tongen als van vuur werden zichtbaar en werden aan hen uitgedeeld, en op een ieder van hen zette zich er één, en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest hun schonk zich uit te drukken.” Maar dit kon geen ’doop met vuur’ worden genoemd, want zouden zij in vuur zijn gedoopt, dan had de vlam die was verschenen, hun gehele lichaam moeten omhullen en bedekken.
6. Hoe toont Joëls profetie aan dat het geen vuurdoop was?
6 Vervolgens haalde de apostel Petrus Joëls profetie (2:28-32) aan en liet zien dat deze profetie toen in vervulling ging. Deze profetie voorzeide echter dat Jehovah God in de laatste dagen zijn geest, en niet vuur, op alle soorten van vlees zou uitstorten. Enige van de tekenen die God evenwel beneden op aarde zou veroorzaken, zouden onder andere „bloed en vuur en rooknevel [zijn]; de zon zal in duisternis worden veranderd en de maan in bloed voordat de grote en doorluchtige dag van Jehovah komt” (Hand. 2:1-21, NW). Hierdoor wordt aangetoond dat het vuur gescheiden is van de geest en in verband staat met dood en vernietiging, bloed en rooknevel.
7, 8. (a) Hoe toonde Johannes aan wat de vuurdoop betekende? (b) Hoe vergaderde Jezus de tarwe en verbrandde hij het kaf?
7 Het is duidelijk dat het vuur een symbool is van vernietiging. Johannes de Doper maakt dit in zijn toespraak duidelijk door te zeggen dat de boom die geen goede vruchten voortbrengt, door de bijl die aan zijn wortels ligt, zal worden omgehouwen en in het vuur zal worden geworpen; en dat Christus Jezus, gelijk een dorser, zijn wan in zijn hand heeft om zijn dorsvloer te zuiveren en dat hij de tarwe in zijn voorraadschuur vergadert maar het kaf verbrandt met vuur dat door geen mens kan worden uitgeblust.
8 Johannes sprak in symbolische taal tot de Joden. De boom die geen goede vruchten voortbracht, is de natie van het natuurlijke Israël, de natie der ongelovige Joden. De tarwe die Jezus afscheidde en in zijn voorraadschuur vergaderde met het doel ze te bewaren en het leven van anderen te onderhouden, is het kleine Joodse overblijfsel dat geloofde en hem als Jehovah’s Messias of Christus aanvaardde. Maar het kaf dat hij schiftte en met een vuur verbrandde hetwelk de Joden niet konden uitblussen, is de grote meerderheid der natie die niet geloofde en die Christus’ volgelingen vervolgde. De profeet Jesaja gebruikte hetzelfde symbool van kaf ten einde de vernietiging van het goddeloze, ontrouwe Israël duidelijk te maken (Jes. 5:24, 25; 33:11, 12). De tarwe-klasse van gelovige Joden werd sedert de dag van het Pinksterfeest gedoopt met de heilige geest uit de hemel. De kaf-klasse van verworpen ontrouwe Joden werd in het jaar 70, toen hun nationale hoofdstad Jeruzalem door de keizerlijke legioenen van Rome werd vernietigd, met vurige vernietiging gedoopt; één millioen honderd duizend Joden kwamen om en zeven en negentig duizend Joden geraakten in gevangenschap; en aldus werden zij verstrooid tot de einden der aarde; een volk zonder vaderland.
9. Welke doop beloofde Jezus aan zijn discipelen, maar welke doop zouden, zoals in zijn gelijkenis werd te kennen gegeven, de Joodse ongelovigen ondergaan?
9 Toen de opgestane Jezus zijn discipelen de opdracht gaf in Jeruzalem te blijven totdat zij met kracht van boven werden bekleed, zeide hij hun niet dat zij met vuur zouden worden gedoopt. Hij zeide: „Want Johannes doopte weliswaar met water, maar gij zult niet vele dagen hierna in heilige geest worden gedoopt. . . . gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde” (Luk. 24:49; Hand. 1:4, 5, 8, NW). Dezen werden met de heilige geest gedoopt en Jehovah God gebruikte de verheerlijkte Christus Jezus voor het uitstorten van deze geest; maar wat de overige Joden betreft, die de uitnodiging, op het geestelijke bruiloftsfeest te komen dat Jehovah voor zijn Zoon had bereid, weigerden te aanvaarden, zeide Jezus in zijn gelijkenis: „De koning werd woedend, en zond zijn legers en verdelgde die moordenaars en verbrandde hun stad” (Matth. 22:7, NW). Jehovah, de hemelse Koning, gebruikte de Romeinse legioenen als de legers die in 70 n. Chr. zijn oordeel voltrokken aan Jeruzalem en zijn tempel, en aldus werden de ongelovigen die de moord op Jezus en zijn discipelen hadden bewerkstelligd, met symbolisch vuur gedoopt.
10. Hoe werd dit in 607 v. Chr. voorschaduwd, en hoe weeklaagde Jeremia?
10 Deze doop was reeds voorschaduwd door de eerste vernietiging van Jeruzalem en haar koninklijke paleis op de berg Zion, hetgeen in 607 v. Chr. door Babylons legers geschiedde. Toen Jehovah’s profeten deze nationale ramp voorzeiden, spraken zij er eveneens over dat ze door vuur over de afvallige Israëlieten zou komen (Zef. 1:18; Jer. 32:26-35). En Jeremia, die weeklaagde wegens de vernietiging welke over de natie was gekomen, jammerde: „In zijn brandenden toorn heeft hij afgehouwen al de hoornen Israëls; hij heeft zijne rechterhand teruggetrokken, voor het aangezicht des vijands; hij heeft in Jakob gebrand [heeft Jakob verbrand] als een vlammend vuur, dat rondom verteert. . . . in de tent der dochter van Sion; hij heeft zijne gramschap uitgegoten als vuur.” „De HERE [Jehovah] heeft Zijn grimmigheid volbracht, Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij heeft te Zion een vuur aangestoken, hetwelk haar fundamenten verteerd heeft” (Klaagl. 2:3, 4, OB, AS; 4:11). Hierin volgde hij de gedragsregel die staat opgetekend in de Psalm van koning David: „De HERE [Jehovah] proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel. Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige [schroeiende] stormwind zal het deel huns bekers zijn.” — Ps. 11:5, 6, NW.
11. Wat is, zoals Jezus aantoonde, de eerste vuurdoop waarover een bericht staat opgetekend?
11 De vurige vernietiging die de Joodse natie in 70 (n. Chr.) en in 607 v. Chr. onderging wegens haar ongehoorzaamheid aan Gods wet, was niet de eerste vuurdoop welke in de Bijbelse berichten wordt vermeld. De eerste vuurdoop waarover een bericht staat opgetekend, was de vuurdoop die over de heidense steden Sodom en Gomorra kwam, en wel op een zeer letterlijke wijze (Gen. 18:20 tot 19:29). Jezus zelf ondersteunde de betrouwbaarheid van het bericht er van, zeggende: „Insgelijks, evenals het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen zal worden geopenbaard.” Aangezien Jezus daar zijn profetie over het einde dezer wereld voor ons uitsprak, geeft hij ons te verstaan dat het geslacht hetwelk in deze tijd leeft, tegenover een wereldomvattende vuurdoop staat. — Luk. 17:28-30, NW.
12, 13. (a) Hoe toonde Jesaja aan dat Israël zulk een doop zou ondergaan? (b) Hoe toont Judas aan dat dit een profetisch drama is voor onze tijd?
12 Aantonend dat de vuurvloed uit de hemel op Sodom en Gomorra een profetisch beeld was van de vuurdoop die de natie van het natuurlijke Israël zou ondergaan, inspireerde Jehovah zijn profeet Jesaja er toe de natie Israël als de tegenhanger van die vervloekte steden aan te spreken en te zeggen: „Zo niet de HERE [Jehovah] der heirscharen ons nog een weinig overblijfsels had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. Hoort des HEREN [Jehovah’s] woord, gij oversten van Sódom! neem ter ore de wet onzes Gods, gij volk van Gomorra! Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HERE [Jehovah]; Ik ben zat van de brandoffers . . . laat af van kwaad te doen. Leert goed te doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe.” — Jes. 1:9-17.
13 Israël heeft geen acht geslagen op deze oproep tot rechtvaardigheid en gaf er blijk van erger dan Sodom en Gomorra te zijn omdat het in een verantwoordelijke positie tegenover God stond. Dientengevolge vond het in een verschrikkelijke vuurdoop een soortgelijke ondergang als de ondergang welke over die goddeloze steden is gekomen. Slechts een getrouw overblijfsel is ontkomen. Hierdoor werd een profetisch drama gevormd hetwelk zekerheid verschaft dat de huidige tegenhanger van Sodom, Gomorra en het afvallige Israël in een soortgelijke vuurdoop zal worden ondergedompeld. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de waarschuwing die de discipel Judas aan zijn mede-Christenen schreef, zeggende: „Zo ook Sodom en Gomorra en de steden rondom hen, . . . zijn ons tot een waarschuwend voorbeeld gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van het eeuwige vuur hebben ondergaan” (Judas 7, NW). Doch de afvallige Christenheid heeft geen aandacht aan dit waarschuwende voorbeeld geschonken. Daarom zal ook zij in een vurige vernietiging worden ondergedompeld, en God zal haar er nimmer uit opheffen.
DE VROEGSTE SYMBOLISCHE ONDERDOMPELING
14. In welke redding stellen wij belang? Op welke wijze maakt Petrus er gewag van?
14 Daar wij tegenover zulke dingen staan, stellen wij belang in redding en in de onderdompeling die tot deze redding leidt. De apostel Petrus vertelt ons dat er in de oudheid een illustratie van is gegeven. Wij doen er derhalve goed aan deze illustratie zorgvuldig te bestuderen ten einde te weten te komen wat wij moeten doen om in deze gevaarvolle tijd de gewenste redding te verwerven. Petrus vertelt ons dat de illustratie in de dagen van Noach werd gegeven. Dat Noach wordt genoemd, doet ons onmiddellijk denken aan de vloed — water — en hierdoor wordt in onze geest de gedachte aan een waterdoop opgewekt. Doch laten wij een onderzoek instellen en zien of Petrus hierop de aandacht vestigt. Hij schrijft: „Het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinige mensen, dat is, acht zielen, veilig door het water heen werden gevoerd. Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermede overeenkomt, namelijk, de doop, . . . door de opstanding van Jezus Christus. Hij is aan Gods rechterhand, want hij ging heen naar de hemel, en engelen en autoriteiten en machten werden aan hem onderworpen” (1 Petr. 3:20-22, NW). Wie worden thans gered door dat wat overeenkomt met het voorbeeld uit de oudheid hetwelk in de dagen van Noach werd gesteld?
15. Wie werden er in Petrus’ tijd door gered? En wie worden in deze tijd aldus gered?
15 Het stemt ons gelukkig te kunnen zeggen: De Christenen uit Joden en heidenen die de doop in de heilige geest ontvangen, en tegenwoordig ook een „grote schare” van hun metgezellen van goede wil. In Petrus’ tijd moesten de Joden die naar leven zochten, worden gered van de vuurdoop welke de natie bedreigde, en op de dag van het Pinksterfeest spoorde Petrus hen aan: „Wordt gered uit dit verdraaide geslacht.” Drie duizend mensen geloofden de boodschap dat Jezus in de hemel was verheerlijkt om zowel Heer als Christus te zijn, en later geloofden er nog duizenden meer, en zij werden allen gedoopt in zijn naam tot vergiffenis van hun zonden en opdat zij de gave van de heilige geest zouden ontvangen en in de doop met de heilige geest zouden delen. Na verloop van tijd volgden dezen Jezus’ instructies op en zij gingen ten tijde van het Paschafeest in 70 n. Chr. de stad Jeruzalem niet binnen. Dientengevolge werden zij toen niet ingesloten door de Romeinse legioenen die de stad belegerden, en zij vielen derhalve niet door hongersnood, pestilentie en het zwaard noch werden zij gevangengenomen en als slaven van Rome in ballingschap weggevoerd. Zij werden gespaard voor een vuurdoop welke over die ontrouwe natie kwam. Hierin beeldden zij af hoe personen die in deze tijd geloof in God en Christus hebben, zullen worden gespaard voor een soortgelijke gebeurtenis welke binnenkort over de Christenheid zal komen.
16. Waarom moeten er overeenkomsten zijn tussen Noachs tijd en nu?
16 Nadat de apostel Petrus kenmerkende bijzonderheden over de dagen van Noach heeft genoemd, vertelt hij ons dat datgene wat ons ook nu redt, „hiermede overeenkomt”. Waarmede overeenkomt? Klaarblijkelijk met de handelwijze of regeling die destijds, gedurende de Vloed, de weg der redding was. Er moeten overeenkomsten zijn, want Jezus sprak profetisch over de „tijd van het einde”, waarin wij ons thans bevinden, en zeide: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Omtrent die dag en dat uur weet niemand, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, maar de Vader alleen. Want evenals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals de mensen in die dagen voor de vloed waren, etend en drinkend, huwend en ten huwelijk gevend, tot de dag waarop Noach de ark inging; en zij namen geen notitie totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:35-39, NW; Luk. 17:26-30). Door deze woorden vergrootte Jezus het bewijs dat de Vloed een historisch feit was en ook dat deze „tijd van het einde” dezer wereld, gedurende welke tijd hij onzichtbaar tegenwoordig is in Koninkrijksmacht, overeenkomt met de tijd van het einde der oude wereld, toen Noach tegenwoordig was.
17. Wat betekent Noachs naam, doch op welke wijze was hij actief?
17 Laten wij derhalve nota nemen van de belangrijke overeenkomsten. Dan kunnen wij zeker zijn van de doop die redding meebrengt. De hoofdfiguur die op dat toneel van vroeger verscheen, was Noach, de bouwer van de ark. Wie wordt door hem afgebeeld? Noach ontving zijn naam van Lamech, zijn vader, want bij zijn geboorte zeide Lamech: „Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart [het zwoegen] onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HERE [Jehovah] vervloekt heeft!” (Gen. 5:29, AS) De naam Noach betekent „rust” of „troost”. Maar Noach was noch voor noch na de vloed lui of inactief. Hij was de zichtbare leider in de belangrijkste activiteit van die dagen. Noach was van Adam af gerekend het tiende geslacht, en hij voltooide dus een reeks van geslachten van Adam af, daar tien een getal is dat volledigheid met betrekking tot aardse dingen symboliseert. Noach rustte niet voor de Vloed. Hij was een „prediker van rechtvaardigheid”, en toen hij door God in kennis werd gesteld van dingen die door mensen nog niet waren gezien, „heeft [hij] godvruchtige vrees aan de dag gelegd en een ark gebouwd in het belang van de redding van zijn huisgezin, en door dit geloof heeft hij de wereld veroordeeld, en hij is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig, geloof is.” — Hebr. 11:7, NW.
18. Hoe verwezenlijkte Noach na de vloed de betekenis van zijn naam?
18 Het eerste wat Noach deed nadat hij, en zijn gezin na de vloed uit de ark waren gekomen, was een altaar bouwen en slachtoffers aan Jehovah opdragen. Dit gaf de Here Jehovah rust, want wij lezen: „En de HERE rook dien liefelijken reuk [een reuk van rust, kanttekening KJ; een bevredigende geur, Ro], en de HERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.” Vervolgens zegende Jehovah Noach en zijn zonen (Gen. 8:21; 9:1). Hier zien wij hoe Noach, in overeenstemming met de betekenis, van zijn naam, de mensheid bij haar nieuwe begin na de Vloed troostte door verlichting te bezorgen met betrekking tot het werk en het zwoelen hunner handen, dat zij vroeger hadden moeten verduren omdat Jehovah’s vloek op het aardrijk rustte.
19. Hoe komt Jezus, vooral met betrekking tot de betekenis van Noachs naam, met hem overeen?
19 Degene die met Noach overeenkomt, is Christus Jezus. Jezus was volgens Lukas 3:23-38 de zeven en zeventigste van Adam af gerekend, en zijn naam betekent „Jehovah is redding”. Maar evenals Noach geeft hij de mensen rust, zelfs nu reeds. Hij zeide: „Komt tot mij, gij allen die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u verkwikken. . . . en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn last is licht” (Matth. 11:28-30, NW). Gedurende deze „tijd van het einde” dezer wereld geeft Jezus deze rust en verkwikking aan alle schapen die hij als de Ware Herder dient, zowel het overblijfsel van zijn „kleine kudde” van hemelse medeërfgenamen als ook de grote schare „andere schapen” (Luk. 12:32 en Joh. 10:16). Doch nadat de strijd van Armageddon deze oude wereld, met inbegrip van de Christenheid, met vuur zal hebben gedoopt, zal hij de mensheid troosten met een grote sabbat van rust gedurende de duizend jaren van zijn regering. „Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat.” Dit zeide hij tot Joden die er bezwaar tegen maakten dat hij op de sabbatdag, werken van barmhartigheid deed. Gedurende de duizendjarige sabbat zal hij als Koning en Hogepriester regeren en hij zal de mensheid in de reine aanbidding van God voorgaan, zodat er geen goddelijke vloek meer op de gehoorzame mensheid zal rusten. Jezus is inderdaad de tegenbeeldige Noach. Noach uit de oudheid bouwde „in het belang van de redding van zijn huisgezin”. Christus Jezus verricht eveneens zulk een werk. Wat is dit bouwwerk? Hoe komt het overeen met de ark?
20, 21. Wat komt met Noachs ark overeen, en hoe dat zo?
20 Datgene wat met de ark overeenkomt, is het theocratische samenstel van Jehovah God, waarover hij de tegenbeeldige Noach, Christus Jezus, heeft aangesteld. Deze Zoon van God is ook een bouwer evenals Noach, en hij vertelt ons dat hij zijn kerk of gemeente bouwt op zichzelf als de Steenrots (Matth. 16:18, PC). Bovendien lezen wij, in Hebreeën 1:1, 2, 8, 9 dat hij een „prediker van rechtvaardigheid” is, door bemiddeling van wie God tot ons heeft gesproken en „die hij tot erfgenaam van alles heeft aangesteld, en door wie hij de samenstelsels van dingen heeft gemaakt” (NW). De ark die door deze Grotere Noach wordt gebouwd, bestaat uit een nieuw samenstel van dingen, een nieuwe goddelijke regeling die ons bescherming verschaft en ons bewaart tot eeuwige redding. De gemeente, de theocratische organisatie die hij bouwt, moet binnen dit nieuwe samenstel van dingen leven en moet er in overeenstemming mede denken, spreken en werken. Deze ark of dit theocratische bouwwerk is het mikpunt van de spotternij der wereld, omdat het volgens Gods aanwijzingen en voor zijn voornemen wordt gebouwd. Het is anders! De wereld heeft niets gezien wat daaraan gelijk is en begrijpt het niet.
21 Voor het bouwen er van is derhalve geloof in God nodig, en zij die voor dit nieuwe samenstel van dingen werken, moeten geloof oefenen om ondanks de spot en smaad dezer wereld voort te gaan. In de grote crisis die voor de deur staat, zal het echter getrouw aan zijn doel beantwoorden doordat het allen die er toevlucht in nemen, zal behoeden, evenals Noach en zijn gezin in de ark veilig door de wateren van de vloed heen werden gebracht. Wij herinneren ons ook hoe zulk een ark, kistje, of tebah (Hebreeuws), eveneens het kindje Mozes redde van een dood in het water van de rivier de Nijl. — Ex. 2:3, 5.
22. Hoe is gebleken dat dat nieuwe samenstel tot redding is? Hoe zal het in de toekomst tot redding blijken te zijn?
22 Dit is een nieuw samenstel van dingen wanneer het wordt vergeleken met het oude samenstel dat heerste onder de Joden, die onder de wet van Mozes stonden. Toen dat Joodse samenstel volledig tot een einde kwam in de vurige vernietiging van Jeruzalem in het jaar 70, bleef dit nieuwe Christelijke samenstel van dingen bestaan. Tegenwoordig, negentien eeuwen sedert die tijd, verheugen Jehovah’s getuigen zich in dat zelfde nieuwe samenstel van dingen en zij gaan steeds meer nieuwe dingen er van binnen. Wij hebben er goed aan gedaan hierin toevlucht te nemen in plaats van in het samenstel van dingen dat in de Christenheid en in het overige gedeelte der wereld bestaat. Want het huichelachtige wereldse samenstel zal te Armageddon worden gedoopt met vurige vernietiging, maar Gods nieuwe samenstel van dingen zal blijven bestaan en zal tot redding blijken te zijn van hen die hun leven in overeenstemming er mede inrichten. Het einde van deze tegenwoordige goddeloze wereld betekent het einde van de dingen die door Satan zijn gebouwd, zijn hemelen en aarde. Doch de Grotere Noach, Christus Jezus, is in de heilige hemelen aan Gods rechterhand en hij zal zegevierend door de strijd van Armageddon heen komen. Hij zal blijven leven, en het overblijfsel van zijn gezalfde volgelingen en hun metgezellen van goede wil, die toevlucht hebben genomen in het goddelijke nieuwe samenstel van dingen als een ark, zullen eveneens blijven leven. Toen Jezus op aarde was, beleed hij, evenals Noach, dat hij de dag of het uur waarop datgene wat met de vloed overeenkomt, zou losbarsten, niet wist, maar nu hij in de hemel met God in aanraking is, weet hij het wel.
IN DE GROTERE NOACH
23, 24. (a) Indien zij niet in water of in de ark werden gedoopt, waarin werden zij dan gedoopt tot redding? (b) Hoe werden zij aldus gedoopt?
23 Wanneer wij de overeenkomstige punten tussen de dagen van Noach en deze „tijd van het einde” verder onderzoeken, vragen wij: Waarin worden wij met het oog op de naderbijkomende wereldvernietiging gedoopt tot redding? Natuurlijk wordt het gezalfde overblijfsel van Christus’ „kleine kudde” in heilige geest gedoopt, zoals de eerste discipelen op de dag van het Pinksterfeest. Maar daarover spreekt de apostel Petrus hier niet. In Noachs tijd werd de ongoddelijke wereld uit de oudheid in water gedoopt, hetgeen haar vernietiging tot gevolg had: „de wereld van die tijd [werd] vernietigd toen ze met water werd overstroomd” (2 Petr. 3:6, NW). De acht overlevenden werden derhalve niet in deze vloed gedoopt tot redding. Ook werden zij niet slechts in de ark of het schip gedoopt, want ongetwijfeld waren er enkele boten die dreven op de rivieren welke uit Eden stroomden, en deze boten kunnen een tijdlang voor de wateren van de vloed zijn gevrijwaard maar tenslotte liepen ze vol en werden onder het water bedolven. De Schriftuurlijke gevolgtrekking is derhalve de volgende: hetgeen er toe leidde dat de overlevenden van de overstroming werden gered, was, dat zij gedoopt of ondergedompeld waren in Noach, de arkbouwer.
24 De zeven die met Noach in de ark gingen, moesten er vertrouwen in hebben dat hij Jehovah’s profeet was. Zij moesten onverbreekbaar met hem zijn verbonden en met hem wandelen evenals hij ’met God wandelde’. Zij moesten bereid zijn de spotternijen en smaadheden te ondergaan die op hem vielen, en moesten met hem lijden voor een rechtvaardige zaak. Zij moesten opgenomen worden in een samenstel van dingen dat niet van die wereld was, een theocratische regeling waarin Noach de voornaamste bouwer, de voornaamste raadgever en kapitein of stuurman was. Zij moesten derhalve onderdanig zijn aan hem als het hoofd, die de leiding nam en het lichaam van medewerkers bestuurde. Door dit alles te doen, werden zij in werkelijkheid in Noach gedoopt.
25, 26. (a) Hoe deed zich in het geval van Mozes een dergelijke doop opnieuw voor? (b) Wie noemt het een doop, en waarin werden de Egyptenaren gedoopt?
25 Het op deze wijze gedoopt zijn in een uitverkoren knecht van Jehovah deed zich in het geval van Mozes opnieuw voor. Petrus vertelt ons over de doop in Noach, maar de apostel Paulus vertelt ons over de doop in Mozes. Zij die tezamen met Mozes uit Egypte vluchtten, waren de besneden Joden of Israëlieten en het ’vermengde volk’ van goede wil, en dezen werden allen in hem ondergedompeld of gedoopt. Op welke wijze? Door Jehovah’s symbolische daad bij de Rode Zee; en aldaar trad Jehovah door bemiddeling van zijn engel wederom op als de grote Doper of Onderdompeler. Hij vormde de muren van water aan hun rechter- en linkerhand terwijl zij zich door de bedding van de Rode Zee naar het Oosten begaven. Hij voorzag in de wolk van water boven hen en hiermede onttrok hij hen aan het gezicht der achtervolgende militaire legerscharen van Farao. Vervolgens hief hij zijn volk op uit deze wateren door hen levend te voorschijn te brengen op de oostelijke oevers van de Rode Zee, een levende vrije natie. Doch om deze doop te ondergaan, moesten zij Mozes als leider aanvaarden. Opstand tegen hem als Jehovah’s uitverkorene werd gestraft met vernietiging. Daar hij de middelaar was tussen God en de Israëlieten, konden zij alleen door hem in een verhouding met God geraken. Zij moesten Jehovah’s wetten die door bemiddeling van hem werden gegeven, aanvaarden. Buiten de theocratische organisatie, die onder de leiding van Mozes als het zichtbare hoofd stond, en buiten deze „staat Israël” was er geen hoop en een persoon was „zonder God in de wereld”. Aldus lezen wij in Efeze 2:12, NW.
26 Doordat de Israëlieten en het ’vermengde volk’ van goede wil Mozes volgden door de Rode Zee onder de beschutting van de wonderbaarlijke wolk, werden zij in Mozes gedoopt. Van die tijd af waren zij verplicht hem als hun hoofd te aanvaarden en zij waren afhankelijk van zijn optreden als middelaar tussen Jehovah God en Israël. Daarom zeide Mozes dat hij hen droeg zoals een vader een kind in zijn boezem draagt (Num. 11:11-14, KJ). De apostel Paulus zegt dat dit alles een doop is wanneer hij schrijft: „Ik wil nu niet, broeders, dat gij onwetend zijt dat onze voorvaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee gingen en allen door middel van de wolk en van de zee in Mozes werden gedoopt” (1 Kor. 10:1, 2, NW). De Egyptische legers die hen achtervolgden, waren niet onder die beschermende wolk. Toen Jehovah’s engel dus door die wolk heen keek en de Egyptenaren zag in de bedding van de Rode Zee, werden de muren van water niet langer teruggehouden en die legers werden gedoopt in een vernietiging in water. Zij werden er nimmer levend uit opgeheven, noch door menselijke noch door goddelijke macht.
27. Waarin moet men in deze tijd worden gedoopt tot redding, en wie worden gedoopt?
27 God gebruikte Mozes om te voorzeggen dat er een Profeet zou komen gelijk Mozes maar groter dan hij. De apostel Petrus geeft duidelijk te kennen dat deze Grotere Mozes, die zou komen, de Here Jezus Christus is. Evenals er een doop in Mozes bestond die tot redding leidde, bestaat er ook een doop in Christus die tot redding leidt. Zijn „kleine kudde”, waarvan de leden medeërfgenamen met hem in het hemelse koninkrijk worden, worden in hem gedoopt door de heilige geest, die God het eerst op Jezus als het Hoofd uitstortte en die Jezus op Pinksteren op de leden van zijn „kleine kudde” begon uit te storten. Want, zegt de apostel Paulus: „evenals het lichaam één geheel is maar vele leden heeft, en alle leden van dat lichaam, hoewel er vele zijn, één lichaam zijn, zo ook de Christus. Want waarlijk door één geest werden wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden of Grieken, hetzij slaven of vrijen, en wij werden er allen toe gebracht één geest te drinken. Gij nu zijt het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden” (1 Kor. 12:12, 13, 27, NW). Petrus vestigt echter de aandacht op een doop in Christus in deze „tijd van het einde” dezer wereld, een doop die zowel de „andere schapen” van de Ware Herder als het overblijfsel van zijn kleine kudde omvat, want hij brengt hen allen tezamen opdat zij „één kudde, één herder” worden (Joh. 10:16, NW; Hand. 3:19-23; Hebr. 3:4-6). Dit is de doop in de Grotere Noach. Toen de oude wereld eindigde, was het zich in de ark bevinden een symbool van gedoopt zijn in Noach onder het theocratische samenstel van dingen. Noachs vrouw, zijn drie zonen en hun vrouwen waren de zeven personen die in Noach waren gedoopt. Wie werden door hen afgebeeld?
NOACHS VROUW
28. In wie vindt Noachs vrouw haar overeenkomst?
28 Beschouw eerst Noachs vrouw. Zij is een vrouw die in voorgaande besprekingen van dit profetische drama volkomen buiten beschouwing is gelaten. In wie vindt zij haar overeenkomst in deze tijd? Klaarblijkelijk in degenen die in de Schrift de „bruid” van Christus, de „vrouw van het Lam”, worden genoemd. Zij zijn het „lichaam van Christus”, zijn 144.000 getrouwe gezalfde volgelingen die zijn geestelijke „kleine kudde” vormen. — Openb. 19:7-9; 21:2, 9; Joh. 3:29; 2 Kor. 11:2; Ef. 5:21-32.
29. Hoe lang heeft Noach zijn vrouw gehad? Wat komt hiermede overeen?
29 Noach had zijn vrouw ten minste honderd jaar voor de vloed, want haar zoon Jafeth was de oudste en werd ongeveer honderd jaar voor de vloed geboren, daar Noach vijf honderd jaar oud was toen hij vader werd. Sem, haar volgende zoon, werd acht en negentig jaar voordat de vloed begon, geboren (Gen. 5:32; 7:11; 10:21, Pa; 11:10; 9:22-25). Hoeveel jaren Noach van de zeshonderd jaren die hij voor de vloed heeft geleefd, deze vrouw had, weten wij niet. Hij had haar een lange tijd voor het einde van die ongoddelijke wereld en mogelijk lang voor de geboorte van zijn drie zonen. Derhalve begon de bruid van Christus gevormd te worden lang, lang voor het einde van deze goddeloze wereld, namelijk, negentien eeuwen geleden, aan het begin van dit Christelijke samenstel van dingen. In deze „tijd van het einde” wordt zij op aarde vertegenwoordigd door het overblijfsel van zijn gezalfde kleine kudde.
30. Wat werd afgebeeld door de intieme verhouding waarin Noachs vrouw tot hem stond?
30 Noachs vrouw stond in een zeer intieme verhouding tot hem als haar echtgenoot. Evenzo wordt de „bruids”-klasse, met inbegrip van het overblijfsel in deze tijd, op een speciale wijze door heilige geest in de hedendaagse Noach, Christus Jezus, gedoopt. Dit betekent dat zij in zijn dood gedoopt moeten worden ter rechtvaardiging van het koninkrijk van Jehovah God, opdat zij tenslotte opgewekt mogen worden in de gelijkheid van zijn opstanding, de eerste opstanding, tot hemelse „heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid”. De apostel Paulus vraagt hun: „Weet gij niet dat wij allen die in Christus Jezus werden gedoopt, in zijn dood werden gedoopt? Wij werden daarom door onze doop in zijn dood, met hem begraven, opdat ook wij, evenals Christus door de heerlijkheid van de Vader uit de dood werd opgewekt, evenzo in een nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij in de gelijkheid van zijn dood één met hem zijn geworden, zullen wij stellig ook in de gelijkheid van zijn opstanding één met hem worden” (Rom. 6:3-5, NW). Hier is Jehovah God de grote Doper. In de oudheid werkte Noach voor de redding van zijn vrouw door op een praktische wijze zijn geloof te tonen. Zij verliet hem niet. Zij volgde hem in de ark en is niet gestorven maar bracht enige van haar jaren door na de vloed, hoewel zij Noach geen kinderen meer baarde. Zo ook met het overblijfsel in deze tijd.
ZONEN EN SCHOONDOCHTERS
31, 32. Wie zijn thans aanwezig die overeenkomen met Noachs zonen en hun vrouwen?
31 Thans gaan wij over tot een beschouwing van Noachs drie zonen en hun vrouwen. Wie komen in deze tijd met hen overeen? Wij moeten eerlijk zijn en de feiten van onze tijd, „de tijd van het einde”, onder de ogen zien. In deze tijd zien onze blijde ogen een grote schare mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die naar Jehovah’s theocratische organisatie stromen en die gewijde dienst gaan verrichten in zijn geestelijke tempel. Zij zien in dat er geen redding voor hen is in een der door demonen geïnspireerde, door mensen gemaakte regelingen van deze noodlottige tijd. Derhalve keren zij zich er van af de wil van mensen en van deze wereld te doen en zij wijden zich volledig tot het doen van Gods wil. Zij schrijven alle macht om te redden aan Jehovah God toe, die op de troon zit, en aan zijn Zoon Jezus Christus, die door de Vader is gegeven als een Lam dat tot slachtoffer zou dienen. Zij prijzen hem met palmtakken als Jehovah’s gezalfde Koning, en zij volgen zijn leiding als de Ware Herder. Hij zal hun „Eeuwige Vader” worden (Jes. 9:5, OB). Dezen zijn thans veel talrijker dan het overblijfsel, met wie de Herder hen tot één kudde heeft gemaakt, en wij zien dat zij te gelegener tijd, namelijk in de tussenperiode van gunst, die zich uitstrekt van het begin tot het einde van de „grote verdrukking” over Satans wereld, onder het nieuwe samenstel van dingen zijn gekomen. In soortgelijke bewoordingen als hierboven werden zij voorzegd in Openbaring 7:9-17.
32 Wij kunnen hen derhalve niet van het toneel van het einde der wereld doen verdwijnen. Wij kunnen hen niet uit het beeld weglaten. Zij zijn tezamen met het overblijfsel van de kleine kudde in de ark-regeling. Daarom moeten zij overeenkomen met enkelen van degenen die gedurende de vloed in Noachs ark waren. Het is alleen maar redelijk, en overeenkomstig de feiten, dat zij overeenkomen met Noachs drie zonen en hun drie vrouwen.
33. Wie beelden in de dagen van Sodom en Gomorra deze zelfde klasse af?
33 Dit is niets vreemds of ongewoons. Wij hebben reeds opgemerkt dat in de Rode Zee een ’vermengd volk’ tezamen met de Israëlieten in Mozes werd gedoopt en tenslotte het Beloofde Land binnenging. Bovendien trok Jezus, toen hij de dagen van zijn tweede tegenwoordigheid voorafgaande aan de strijd van Armageddon vergeleek met vroegere dagen toen er grote rampen en opmerkenswaardige bevrijdingen geschiedden, niet alleen een vergelijking met de dagen van Noach, maar ook met de dagen van Lot. Lot was een neef van Abraham, in wie alle geslachten der aarde gezegend zouden worden. Lot had zich in Sodom gevestigd, welke stad tot vurige vernietiging werd veroordeeld. Aantonend dat Lot en zijn twee dochters, die de vurige vernietiging waren ontvloden, profetische figuren waren van toekomstige personen, zei de Jezus: „Insgelijks, evenals het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen zal worden geopenbaard. Gedenkt de vrouw van Lot” (Luk. 17:28-30, 32, NW). Lot en zijn dochters, voor wier leven Abraham voorspraak had gedaan bij Jehovah’s engel, beelden ongetwijfeld dezelfde klasse af als het vermengde volk van Mozes’ tijd en Noachs drie zonen en hun vrouwen. Dit alles beeldt af dat niet alleen een geestelijke klasse, het overblijfsel, veilig door Armageddon heen gevoerd zal worden, doch eveneens een aardse klasse mensen van goede wil.
34. Hoe lieten Noachs zonen en schoondochters zich wat aantal betreft, met hem en zijn vrouw vergelijken, en wat was hun voorrecht?
34 Noachs zonen en schoondochters waren in verhouding tot Noach en zijn vrouw met drie tot één in de meerderheid, en na de vloed vervulden zij Gods opdracht: „Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde!” (Gen. 9:1) Zij waren in Noach gedoopt doordat zij gedurende alle jaren waarin de ark werd gebouwd, getrouw met hem als Jehovah’s dienstknecht hadden samengewerkt en tenslotte met hem de ark waren ingegaan, waarschijnlijk gingen zij twee aan twee naar binnen evenals dit het geval was met de mannetjes- en wijfjesdieren. Derhalve werden zij na de vloed door Jehovah gezegend en zij verkregen een opdracht die overeenkwam met een gedeelte van de opdracht welke in Eden aan Adam en Eva was gegeven.
35. Hoe zijn zij dus een beeld van de „grote schare” in deze tijd?
35 Welk een passend beeld zijn zij van de „grote schare” andere schapen van tegenwoordig! Dezen worden ook gedoopt in de Grotere Noach, Christus Jezus. Echter niet op dezelfde wijze als het overblijfsel van de „kleine kudde”. Zij worden niet in Christus’ dood gedoopt, want de grote Doper, Jehovah God, verlangt dit niet van hen. Zijn wil is dat zij, nadat zij in de hedendaagse „ark” van redding de strijd van Armageddon overleven, in de rechtvaardige nieuwe wereld vruchtbaar mogen zijn met kinderen en er een aandeel aan mogen hebben het paradijs op de gereinigde aarde op te bouwen en het voor eeuwig te bewonen als volmaakte mensen die naar Gods beeld en gelijkenis zijn geschapen. Daarom zijn zij niet gelijk Christus’ overblijfsel, die „door onze doop in zijn dood, met hem begraven” zijn of „in de gelijkheid van zijn dood één met hem zijn geworden”. Ook al kunnen enkele „andere schapen” in de resterende tijd vóór de strijd van Armageddon sterven, toch offeren zij nimmer hun vooruitzicht van volmaakt leven in het aardse paradijs op. Zij ontslapen in de hoop tot menselijk leven op aarde te worden opgewekt onder Christus’ duizendjarige koninkrijk. Zij worden dus in de Grotere Noach gedoopt doordat zij de stem van de Ware Herder horen, die in deze tijd op de gehele aarde het goede nieuws van het Koninkrijk laat bekendmaken tot een getuigenis aan alle natiën, en doordat zij hem vervolgens als Gods gezalfde Koning toegewijd volgen. Om deze reden leiden zij een veranderd leven. Zij besteden er geen tijd meer aan de gewoonten dezer wereld na te bootsen, maar leven overeenkomstig het nieuwe samenstel van dingen, de ark van veiligheid.