De uitnodiging om leden van het koninkrijk der hemelen te worden
JEHOVAH heeft besloten dat zijn Zoon Christus Jezus niet alleen in het koninkrijk der hemelen zal zijn, maar dat hij een glorierijke partner, ’de bruid, de vrouw des Lams’ genoemd, zou krijgen. Jezus sprak vele gelijkenissen uit welke over het Koninkrijk handelden en waarin de verschillende aspecten ervan worden belicht; een hiervan vinden we in Mattheüs 22:2-14. Deze gelijkenis maakt ons duidelijk op welke wijze Jehovah God, de „koning” uit de gelijkenis, degenen roept die met Christus als leden van de hemelse koninklijke familie verenigd zullen worden. — Openb. 21:9.
Jehovah kiest de bruidsklasse voor zijn Zoon uit en stelt de hoedanigheden van deze klasse en het aantal leden, namelijk 144.000, ervan vast. „Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen”. De „koning”, Jehovah, treft regelingen voor het bruiloftsfeest, zendt uitnodigingen weg en vraagt de geïnviteerden op het feest te verschijnen. De gelijkenis laat zien dat hij drie uitnodigingen wegzendt om personen uit alle natiën uit te nodigen leden van het koninkrijk der hemelen te worden. — Openb. 7:4; 14:1; Matth. 22:2, 3; Openb. 5:9, 10.
DE EERSTE UITNODIGING
We zouden als vanzelfsprekend verwachten dat hij deze wonderbaarlijke gelegenheid eerst aan de Israëlieten, het natuurlijke zaad van Abraham, zou schenken, en dit gebeurde volgens de bijbel ook. Op de berg Sinaï zei hij tot hen: „Gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” Dit verwees naar het toekomstige koninkrijk der hemelen, waarin Christus Jezus een „priester op zijn troon” zou zijn en waarin zijn 144.000 lichaamsleden, zijn „bruid”, als priesters en koningen met hem zouden regeren. Daarom waren de nakomelingen van de joodse natie de genodigden en ontvingen zij nu door middel van Gods Zoon de uitnodiging tot het bijwonen van het bruiloftsfeest. De eerste uitnodiging werd dus in het jaar 29 (n. Chr.) gedaan. Jezus’ discipelen werkten met hem in dit werk samen, dit in overeenstemming met zijn instructie: „Begeeft u . . . tot de verloren schapen van het huis Israëls.” Gedurende drie en een half jaar, tot de 14de Nisan van het jaar 33 (n. Chr.), werd de uitnodiging uitsluitend tot de natie Israël gericht. — Matth. 10:6, 7.
Hoe werd de uitnodiging ontvangen? De gelijkenis zegt: „Zij wilden niet komen.” De rijke jonge regeerder die ’bedroefd wegging, omdat hij vele bezittingen had’, illustreert uitmuntend hoe de algemene negatieve houding van de natie was; en de religieuze leiders openbaarden zich als de bitterste vijanden van Gods Zoon en trachtten hem te doden. Daarom kunnen we ook Jezus’ felle aanklacht, welke in Mattheüs, hoofdstuk 23, is weergegeven, begrijpen, welke hij met de volgende woorden besloot: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” Twee dagen later kwam er een eind aan de eerste uitnodiging toen Jezus zijn aardse bediening en leven beëindigde. — Matth. 22:3; 19:21, 22; Joh. 6:50, 66; Luk. 17:20, 21; Matth. 23:37, 38.
Enige dagen na zijn opstanding manifesteerde Jezus zich op een berg in Galilea aan vijfhonderd discipelen, en zelf toen twijfelden nog enkelen van hen eraan of hij het was. Even voor het pinksterfeest waren er in een bovenzaal in Jeruzalem 120 bij elkaar gekomen. Buiten dit zeer kleine aantal had de joodse natie geweigerd gehoor te geven aan de eerste uitnodiging. — 1 Kor. 15:6; Matth. 28:16, 17; Hand. 1:13-15.
DE TWEEDE UITNODIGING
„Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt den genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft.” Deze uitnodiging werd weer gedaan aan de „genodigden”, de joodse natie, nu echter speciaal gericht tot het gewone volk van die natie. Jehovah’s goedgunstigheid zou nog eens drie en een half jaar op de Israëlieten blijven rusten. Zo hadden zij nogmaals de gelegenheid om het volledige aantal van 144.000 vol te maken. — Matth. 22:4.
Deze tweede uitnodiging werd met ingang van het pinksterfeest in het jaar 33 n. Chr., toen Petrus in Jeruzalem tot een grote menigte, bestaande uit Israëlieten en hun proselyten die hier uit Palestina en ongeveer vijftien andere landen waren bijeenvergaderd, tot de Israëlieten gericht. „Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op dien dag werden ongeveer drie duizend zielen toegevoegd.” — Hand. 2:39, 41.
Wat wordt er met de woorden van de koning in Jezus’ gelijkenis bedoeld: „Ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed”? Voordat het feest kon beginnen, moesten er bepaalde regelingen worden getroffen en aan zekere voorwaarden worden voldaan. Welke dan? De uitstorting van Gods heilige geest in Jeruzalem gedurende het pinksterfeest was er een bewijs van dat God de waarde van Jezus’ volmaakte menselijke offer, nadat deze naar zijn troon was opgestegen, had aanvaard. Doordat hij degenen rechtvaardig verklaarde die zich aan God hadden opgedragen en hen door zijn geest verwekte, werden zij als zonen aangenomen en werden zij de toekomstige leden van de bruid van Christus. In Petrus’ krachtige toespraak, zoals deze in Handelingen, hoofdstuk 2, is weergegeven, gebruikte hij de eerste van de ’sleutels van het Koninkrijk’, om aan een getrouw overblijfsel van de joodse natie „den nieuwen en levenden weg” te openbaren, en het onuitsprekelijke voorrecht „erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus” te worden, bekend te maken. — Matth. 22:4; 16:19; Hebr. 10:20; Rom. 8:17.
Betreffende hen die de uitnodiging, zoals deze aan de oorspronkelijke christelijke gemeente werd gegeven, niet aanvaardden, zegt de gelijkenis: „Zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen.” Paulus zegt over dezen: „De overigen zijn verhard”. De overweldigende meerderheid der natie toonde niet meer bereidheid om op de tweede uitnodiging in te gaan dan bij de eerste het geval was geweest; zij bleven onverschillig en hielden zich met hun wereldse zaken bezig. Anderen, die van haatgevoelens tegen de Messias en zijn volgelingen vervuld waren, vervolgden dezen, namen hen gevangen, sloegen hen en doodden hen zelfs. Zo wezen zij de aanbieding om ’een koninkrijk van priesters en een heilig volk’ te worden, van de hand. — Matth. 22:5, 6; Rom. 11:5, 7; Hand. 7:1-60; 8:1; 9:1, 2; Ex. 19:6.
Wat zou de Koning, Jehovah, nu doen? „De koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.” In het jaar 70 (n. Chr.) trokken de Romeinse legers onder Titus tegen de „stad”, de joodse natie, op, en vernietigden deze; 1.100.000 Israëlieten verloren daarbij het leven en de overigen ’werden als gevangenen onder alle heidenen weggevoerd.’ — Matth. 22:7; Luk. 21:24.
DE DERDE UITNODIGING
De tweede uitsluitend tot de joden gerichte uitnodiging van de Koning eindigde in 36 n. Chr. Daar slechts een klein overblijfsel aan de uitnodiging gehoor had gegeven, bleef het merendeel van de te vullen plaatsen leeg. Jehovah’s voornemen kan echter niet falen. Wat zou hij nu volgens de gelijkenis gaan doen? „Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar [de wegen welke de stad uitleiden], en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft. En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.” — Matth. 22:8-10, NW.
Jehovah zond nu een derde uitnodiging uit door zijn dienstknechten te instrueren de „stad” te verlaten om de wegen der natiën op te gaan en daar alle soorten van mensen tot de bruiloft uit te nodigen. De eerste die zo’n opdracht ontving, was Petrus toen hij in het jaar 36 n. Chr. naar het huis van Cornelius, een Italiaanse legeraanvoerder in Caesaréa, werd gezonden. Daar gebruikte hij de tweede van de ’sleutels van het Koninkrijk’ door het goede nieuws tot deze heiden en zijn gezin te prediken. Petrus’ getuigenis werd onmiddellijk door een uitstorting van heilige geest op deze „mensen uit de natiën” gevolgd, waardoor hij inzag ’dat God niet partijdig is, maar dat in elke natie de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, hem aangenaam is.’ Nu „God voor de eerste maal zijn aandacht tot de natiën [had] gericht ten einde uit hen een volk voor zijn naam te nemen”, werd het geheim met betrekking tot het ledental van de bruid van Christus volledig tot klaarheid gebracht. De apostelen en vele anderen der duizenden leden van de vroege christelijke kerk werden nu tot de heidense natiën gezonden, en gedurende al de eeuwen welke er sinds het jaar 36 n. Chr. zijn verstreken, heeft de bijeenvergadering voor de bruiloft voortgang gevonden. — Hand. 10:45, 34, 35, NW; Ef. 2:12; Hand. 15:14, NW; Ef. 3:4-6.
Er moest echter een tijd komen dat alle plaatsen in de bruiloftszaal gevuld zouden zijn en dit zou het geval zijn wanneer Christus, de Koning Jehovah bij zijn komst tot Zijn tempel voor het oordeel zou vergezellen, hetgeen in 1918 n. Chr. gebeurde. Dit is de tijd waarnaar de gelijkenis verwijst, wanneer er staat: „En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.” — Mal. 3:1-5; 1 Petr. 4:17; Matth. 22:10.
DE BRUILOFTSKLEDING
De vraag rees nu wie vanaf 1918 zijn plaats in Jehovah’s organisatie zou kunnen handhaven, want er trad nu een zware beproeving en zuivering in ten aanzien van de waarheid en de dienst voor Jehovah en tengevolge van de beproevingen en vervolgingen welke tot het einde zouden voortduren. De gelijkenis laat zien wat er voor nodig was, wilde iemand zijn plaats behouden. „Toen de koning binnentrad om hen die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” — Matth. 22:11-13.
De door de Koning gebruikte maatstaf was niet of iemand „goed” of „slecht” was toen de dienstknechten hem op de weg vonden, maar of hij iemand was die een „bruiloftskleed” droeg. Wat is dat voor een kleed? Het antwoord vinden wij in de volgende woorden: „De bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.” De „rechtvaardige daden der heiligen” vormen de christelijke bediening welke aan al Gods door de geest verwekte kinderen is toevertrouwd; het bruiloftskleed stelt de koninkrijksdienst op aarde voor, en dit kleed aan te trekken, betekent daarom een loopbaan van gehoorzaamheid ten aanzien van de Koning en zijn Zoon te volgen. Wanneer men daarom geen bruiloftskleed aanheeft, houdt dit in dat men het Koninkrijk weigert bekend te maken en dat men de smaad welke op al ’s Konings dienstknechten wordt geladen, niet wil dragen. — Openb. 19:7, 8.
De man „die geen bruiloftskleed aanhad”, beeldt in werkelijkheid een klasse mensen af, die zich pas openbaarde nadat Jehovah vergezeld door Christus Jezus in het jaar 1918 voor het oordeel tot de tempel kwam. Vanaf dat ogenblik werd ook het huwelijk van Jehovah’s Zoon voltrokken doordat alle door de geest verwekte heiligen die voor 1918 gestorven waren of sindsdien zijn gestorven uit de dood werden opgewekt en nu in een nooit eindigende huwelijksband met de hemelse Bruidegom zijn verbonden. Toen de Koning Jehovah echter naar de toegewijden op aarde keek, die met zijn zoon waren verloofd en in de bruiloftszaal aanwezig waren omdat Gods koninkrijk was gekomen, merkte hij een klasse op die de bruiloftskleding niet droeg, een klasse die weigerde zulke kleding aan te trekken doordat ze niet aan de openbare dienst deelnam. Vanaf 1919 had Jehovah voor allen die zich aan hem hadden opgedragen, een deur tot de koninkrijksdienst geopend, waardoor hun voorrechten, groter dan ooit te voren, werden geboden. De klasse die deze voorrechten van de hand wees, was niemand anders dan de „boze slaaf”, wiens verschijning in de tijd van het einde door Jezus was voorzegd. Natuurlijk leidde deze ongehoorzaamheid tegen de Koning Jehovah en de Bruidegom Jezus Christus ertoe dat zij als leden van de „bruid” werden uitgeschakeld; daarom gaf de Koning zijn dienstknechten, de engelen, de opdracht, hen in de duisternis van Satans wereld, buiten te werpen. Daar wacht zowel hun als de gehele ontrouwe christenheid de vernietiging wanneer de grote Koning in de naderende strijd van Armageddon, zijn hemelse legers onder Christus Jezus zal zenden om de gehele „stad”, de moderne tegenhangster van Jeruzalem, te vernietigen. — Matth. 24:48-51.
Wanneer Jezus, als besluit van zijn gelijkenis, waarschuwend zegt: „Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”, toont dit aan dat er veel meer zijn uitgenodigd dan de 144.000, het aantal dat uiteindelijk met Jezus in de hemel verenigd zal zijn. Indien sommigen van het overblijfsel dat nu in de bruiloftszaal vertoeft, hun bruiloftskleding niet aanhouden, en daardoor worden uitgeschakeld, zullen er door de Koning anderen worden binnengebracht om hun plaatsen in te nemen. Daar we zien dat we nu in de laatste jaren van dit huidige samenstel van dingen leven, mogen we aannemen dat dit proces bijna voltooid is.
Tenslotte zal de Koning, Jehovah God, het van tevoren vastgestelde aantal van 144.000 leden van de bruidsklasse bij elkaar hebben om haar aan haar koninklijke Bruidegom te schenken. Zij zal als „een koninkrijk van priesters en een heilige natie”, in volledige en liefderijke onderworpenheid aan haar koninklijke echtgenoot, in zijn wonderbaarlijke werk ten behoeve van de mensheid, gedurende zijn duizendjarige regering met hem samenwerken.