Wanneer de doden weer zullen leven!
„Jezus zei tot haar: ’Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.’” — JOHANNES 11:25, 26.
1. (a) Wanneer iemand op aarde beweert dat hij „de opstanding en het leven” is, wat is er dan van de zijde van zo iemand beslist nodig? (b) Op basis waarvan kan degene die deze bewering heeft gedaan, als zodanig dienst verrichten?
IEMAND die de bewering zou uiten: „Ik ben de opstanding en het leven”, durft beslist heel wat te zeggen. Maar dat is precies wat die historische persoon, Jezus Christus, meer dan negentien eeuwen geleden over zichzelf zei. Een van zijn apostelen, Johannes genaamd, heeft hem dit horen zeggen en heeft het tot nut van ons in deze tijd opgetekend (Joh. 11:25). Jezus bedoelde dat hij de opstanding en het leven was ten behoeve van de dode en stervende en reeds begraven mensheid. Hijzelf stierf echter een wrede dood aan een terechtstellingspaal buiten de muren van Jeruzalem, zodat zijn eigen Vader, Jehovah God, op zijn beurt „de opstanding en het leven” voor hem moest worden. Op de derde dag van Jezus’ dood wekte de Almachtige God hem inderdaad uit de doden op en bekleedde hij hem met onsterfelijk leven in het geestenrijk. Door zich op wonderbare wijze met net zo’n vleselijk lichaam te bekleden als waarin hij was gestorven, openbaarde Jezus zich aan zijn diepbedroefde discipelen — bij één gelegenheid aan meer dan vijfhonderd van hen (1 Kor. hfdst. 15). Aldus kon hij werkelijk de opstanding en het leven worden voor de mensheid voor wie hij was gestorven.
2. Waarom kan beslist niemand in deze tijd zich met een schouderophalen van de opstanding van Jezus Christus afmaken, als was zijn opstanding een ongegrond verhaal uit de eerste eeuw G.T.?
2 Niemand die in deze tijd leeft kan zich lachend en met een schouderophalen afmaken van deze geverifieerde opwekking van de aan de paal genagelde Jezus Christus door simpel te zeggen dat die opstanding een ongegrond verhaal is dat in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening grote bekendheid verkreeg. Met uitzondering van de arts Lukas, die de bijbelboeken Lukas en Handelingen der Apostelen heeft geschreven, waren alle schrijvers van de 25 andere boeken van het zogenaamde Nieuwe Testament personen die de uit de doden opgewekte Zoon van God met eigen ogen hebben gezien. Een van de meest in het oog springende getuigen was een voormalige vervolger van christenen, Saulus van de stad Tarsus, die de christelijke apostel Paulus werd en die veertien boeken van het „Nieuwe Testament” in het gewone Grieks van die tijd heeft geschreven.
3, 4. Wat zei de apostel Paulus op de Marsheuvel tot de Atheners over Gods oordeelsdag en de opstanding?
3 Toen Paulus zich eens in de cultureel en intellectueel hoog ontwikkelde stad Athene, de belangrijkste stad van Griekenland, bevond, werd hij voor rechters gesleept van het opperste gerechtshof, dat zitting hield op de Marsheuvel, of de Areópagus.
4 Paulus sprak die vergadering van intellectuelen op de Marsheuvel met gepast respect toe. Zonder zich kleinerend uit te laten over het hogere onderwijs dat zijn wereldwijze publiek had genoten, bracht Paulus zijn getuigenis en verdediging vervolgens tot een grootse climax:
„God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen en overal berouw moeten hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Hand. 17:30, 31
5. Hoe reageerde dat Atheense publiek, en betreffende wie rijst er derhalve een vraag?
5 Welke indruk maakte die opmerkelijke leerstelling van de opstanding der doden op die Griekse mensen die in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel geloofden? „Toen zij nu van een opstanding der doden hoorden, gingen sommigen spotten, terwijl anderen zeiden: ’Wij zullen u hierover nog wel eens horen.’” Zij waren nog steeds van mening dat hij een „verkondiger van vreemde godheden” was. Maar Dionysius, een rechter aan het gerechtshof van de Areópagus, luisterde met waardering naar wat Paulus over een komende oordeelsdag voor de gehele mensheid zei en nam de kwestie ter harte. Een vrouw genaamd Dámaris deed dit eveneens (Hand. 17:18, 32-34). Hoe staat het echter met ons, die thans in dit hoog ontwikkelde wetenschappelijke tijdperk leven? Dit is geen belachelijke kwestie!
6. Was de opstanding van Jezus het eerste geval waarin dode mensen werden opgewekt, en wat zullen de mogelijkheden zijn voor degenen die alsnog door Jezus tot leven zullen worden opgewekt?
6 De opstanding van Jezus Christus was natuurlijk niet het eerste geval waarin dode mensen opnieuw tot leven kwamen en weer over hun volle verstand beschikten. De bijbel maakt melding van vroegere gevallen, met inbegrip van de opstanding van Lazarus, die op de vierde dag van zijn dood en begrafenis door Jezus zelf werd opgewekt (Joh. 11:1-44). Jezus’ eigen opstanding was echter de allerbelangrijkste gebeurtenis voor de gehele mensheid. Hij stierf niet opnieuw, zoals de anderen; maar nu hij uit de doden is opgewekt en onsterfelijk is, kan hij „de opstanding en het leven” zijn en de mensen een ononderbroken, eindeloos leven in volmaaktheid geven, vrij van het doodsoordeel en onder Gods universele soevereiniteit.
7, 8. (a) Hoe vormt de levensduur van Adam en Methusalah een bevestiging van het feit dat de tot volmaaktheid gebrachte mensheid eeuwig zal kunnen leven? (b) Welke levensduur wordt aan Melchizédek toegekend, en waarop duidt dit met betrekking tot het leven van degene die door hem werd afgebeeld?
7 Dat eindeloos menselijk leven op aarde mogelijk is wanneer de gehoorzame mensheid hersteld is van de val tot zonde en de daaruit voortspruitende dood (via de eerste mens Adam), wordt bevestigd door het feit dat Adam, ondanks het feit dat hij tegen God had gezondigd, 930 jaar lang heeft geleefd, merendeels buiten de volmaakte hof van Eden. Een van zijn nakomelingen, Methusalah, is 969 jaar oud geworden (Gen. 5:5, 27). Methusalah stierf in het jaar 2370 v.G.T., en in datzelfde jaar maakte de wereldomvattende vloed van Noachs dagen een eind aan al het menselijke en dierlijke leven buiten de ark waarin Noach en zijn gezin hun toevlucht hadden genomen. Eeuwen later, op zijn laatst omstreeks 1933 v.G.T., verscheen er op aarde een priesterschap, dat van Melchizédek, die de patriarch Abraham zegende en Gods goedkeuring genoot. De datums van zijn geboorte en dood worden niet vermeld.
8 Zijn priesterschap te Salem, waar hij zowel koning als priester was, schijnt derhalve tijdloos te zijn (Gen. 14:18-20). De levensmogelijkheid van de uit de doden opgewekte Jezus Christus wordt met die van de Koning-Priester Melchizédek vergeleken, want in Hebreeën 7:15-17 wordt ons verteld dat de verheerlijkte Jezus Christus thans „de kracht van een onvernietigbaar leven [heeft], want het getuigenis luidt: ’Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchizédek.’” (Zie ook Psalm 110:1-4.) Gedurende de gehele tijd sinds zijn hemelse verheerlijking in 33 G.T. heeft de met onsterfelijkheid beklede Jezus Christus derhalve hogepriesterlijke diensten verricht ten aanzien van het mensdom, ten behoeve van wie hij zich als een volmaakt menselijk slachtoffer heeft geofferd. Daarom kan hij voor het zich in de greep van de dood bevindende mensengeslacht als een tweede Adam optreden. Wanneer hij de menselijke doden te bestemder tijd weer tot aards leven opwekt, zullen zij de gelegenheid bezitten in een wereldomvattend paradijs eeuwig leven in menselijke volmaaktheid te ontvangen. In tegenstelling tot de eerste Adam zal de zelfopofferende Jezus Christus niet te kort schieten in zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het mensengeslacht voor wie hij zijn volmaakte levensbloed heeft uitgestort. — 1 Kor. 15:22-45.
De doden zullen elkaar weer op aarde ontmoeten
9. Hoe heeft God, volgens 1 Korinthiërs 15:21 en Romeinen 5:12, met het oog op de opstanding van de dode nakomelingen van Adam en Eva, een tegenwicht verschaft om de situatie te herstellen?
9 Voor de grote meerderheid van de mensheid die ooit op aarde heeft geleefd, zal het voorrecht om onder het beloofde koninkrijk van God in handen van Christus nieuw leven te ontvangen, afhankelijk zijn van een opstanding der doden. Als een getuige van de opstanding van Jezus Christus schreef de apostel Paulus met betrekking tot Gods vermogen om een tegenwicht te verschaffen waardoor de situatie op een rechtvaardige en volmaakte wijze hersteld zou worden: „Aangezien de dood door bemiddeling van een mens is, is ook de opstanding der doden door bemiddeling van een mens” (1 Kor. 15:21). In overeenstemming met zijn brief aan de Korinthische christenen schreef Paulus in zijn brief aan de christenen te Rome: ’Door bemiddeling van één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden’ (Rom. 5:12). Met het oog hierop kon Jehovah God er regelingen voor treffen dat de nakomelingen van Adam en Eva werden losgekocht door de enige mens die een uitzondering op de in Romeinen 5:12 genoemde regel bleek te zijn.
10. Op grond waarvan kon Jezus Christus zijn menselijke leven als een vervanging offeren en voor Adams nakomelingen een Eeuwige Vader worden?
10 Die uitzondering was Jezus, die door Gods macht op wonderbare wijze uit de joodse maagd Maria, de dochter van Eli uit de koninklijke stam Juda, geboren werd (Luk. 3:23-38). Zijn volmaakte menselijke leven kon als offer in de plaats gesteld worden van het volmaakte menselijke leven dat Adam voor al zijn natuurlijke nakomelingen had verbeurd door in de hof van Eden moedwillig tegen zijn Schepper te zondigen. Daarom kon de uit de doden opgewekte Jezus Christus als de „Eeuwige Vader” dienst verrichten voor alle nakomelingen van de eerste zondige vader Adam. Gods Zoon is daarom de enige die hun Eeuwige Vader kan worden. — Jes. 9:6.
11. Indien Jezus Christus en zijn apostelen toen zij nog op aarde waren, de doden konden opwekken, wat valt er dan te zeggen van Jezus’ vermogen in dit opzicht sinds hij zelf uit de doden is opgewekt?
11 Toen Jezus Christus en zijn apostelen mensen uit de doden opwekten, verloste dit hen niet van de gevolgen van het doodsoordeel dat zij van de eerste Adam hadden geërfd. Daarom is zelfs Jezus’ innig geliefde vriend Lazarus weer gestorven, zodat hij moest wachten op de uiteindelijke opstanding onder Gods opgerichte koninkrijk. Maar dat zal geen probleem vormen. Indien Jezus als volmaakt mens op aarde reeds over de macht beschikte om dode mensen op te wekken ten einde hun aardse leven op zijn minst een tijdlang onder dit huidige samenstel van dingen te vernieuwen en te verlengen, dan moet hij thans, nu hij weer een geesten-Zoon van God is, toch zeker in een veel grotere mate bekwaam zijn om de menselijke doden op Gods tijd op te wekken. Dit is inderdaad het geval omdat hij, sinds hij zelf uit de doden is opgewekt en naar zijn hemelse Vader is opgestegen, alle autoriteit in hemel en op aarde heeft ontvangen.
12. Werd de verhouding waarin Jezus Christus tot het mensengeslacht stond, verbroken door de manier waarop hij werd opgewekt, en hoe zal hij het doel van zijn menselijke slachtoffer volledig volbrengen?
12 Toen een van Christus’ discipelen, de apostel Paulus, in zijn brief aan de christenen te Korinthe de opstanding besprak, zei hij: „Zo staat er ook geschreven: ’De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.’ De laatste Adam werd een levengevende geest” (1 Kor. 15:45). Dat hij de laatste Adam wordt genoemd, geeft te kennen dat hij nog altijd in een familieverhouding tot het mensdom staat. Dat hij nu een bovenmenselijk geestelijk persoon is, verandert niets aan de zaak (Ps. 8:4, 5; Hebr. 2:5-9). Gedurende de toekomstige duizendjarige oordeelsdag zal hij het doel van zijn volmaakte menselijke slachtoffer volledig volbrengen door de menselijke doden tot leven terug te brengen en hen in de gelegenheid te stellen op een paradijsaarde tot volmaaktheid opgeheven te worden en hem als hun Eeuwige Vader en Vredevorst te hebben. Op deze wijze zal hij datgene wat Adam over hen heeft gebracht, ongedaan maken.
13. Wat zei Jezus in het gesprek dat hij met Martha had voordat hij Lazarus uit de doden opwekte, over de doden die geloof in Hem hadden gesteld en over levende personen die in Hem geloofden?
13 Voordat Jezus zijn geliefde vriend Lazarus van Bethanië uit de doden opwekte, zei hij tot Martha, de zuster van Lazarus: „Uw broer zal opstaan.” Martha dacht dat Jezus op de verre toekomst doelde en antwoordde: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” Op dat moment greep Jezus de gelegenheid aan om de volgende opmerkelijke verklaring te uiten: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.” — Joh. 11:23-26.
14. (a) Wat heeft iemand eerst nodig voordat hij geloof kan oefenen in Jezus? (b) Indien God zo iemand voor de hemelse erfenis uitkiest, wat zal er dan gebeuren, hoewel hij moet sterven?
14 Om geloof te kunnen oefenen in Jezus Christus, moet iemand in leven zijn en over hem horen of leren. Daarna kan de persoon zijn leven door bemiddeling van Christus aan God opdragen en deze beslissende stap door de waterdoop symboliseren. Indien de hemelse Vader van Jezus Christus het verkiest deze opgedragen, gedoopte discipel van zijn Zoon voor de hemelse erfenis met Christus te roepen, zal hij hem door zijn geest verwekken. Dit betekent dat deze door de geest verwekte discipel ten slotte als een mens moet sterven. Maar Jezus zei: „Al sterft hij, [hij zal] tot leven komen.” In zijn geval zal hij tot leven komen als een uit de doden opgewekt geestelijk schepsel in het hemelse rijk met Jezus.
15. Wanneer iemand sterft die het juiste geloof heeft geoefend maar toch niet door Gods geest is verwekt, in welke positie zal hij dan bij zijn opstanding verkeren?
15 Hoe is de situatie indien een opgedragen, gedoopte discipel die niet door Jehovah God tot de hemelse erfenis met Christus is verwekt, thans sterft, zoals sinds het begin van de bijeenvergadering van Christus’ „andere schapen” met velen is gebeurd? (Joh. 10:16) Omdat hij geloof heeft geoefend in Degene die „de opstanding en het leven” is, zal hij vanaf zijn aardse opstanding, naar alle waarschijnlijkheid vanaf het begin ervan, in een betere positie verkeren met betrekking tot het nieuwe samenstel van dingen (Hebr. 11:35). Hij zal dan vroeg beschikbaar zijn voor speciale dienstvoorrechten onder het hemelse koninkrijk. Op deze wijze zal de door hem gekoesterde verwachting dat hij een opstanding zou krijgen en waaraan hij tot zijn dood heeft vastgehouden, tot heerlijkheid van God vervuld worden!
16, 17. (a) Hoe staat het, wat de opstanding betreft, met degenen uit voorchristelijke tijden die alleen maar naar de komst van het „zaad” van Gods „vrouw” hebben kunnen uitzien? (b) Door middel van welke woorden heeft Jezus ons de verzekering gegeven dat zij opgewekt zouden worden?
16 Niet alleen degenen die sinds de eerste komst van Jezus Christus geloof in hem hebben gesteld, zullen deel hebben aan de opstanding — hetzij in de hemel of op aarde — maar ook degenen uit vóórchristelijke tijden die, met geloof in Jehovah God, naar de in Genesis 3:15 door Jehovah voorzegde komst van het „zaad” van zijn symbolische „vrouw” hebben uitgezien. Dat „zaad” bleek identiek te zijn met wat later ’het zaad van Abraham’ werd genoemd (Gen. 12:1-3; Gal. 3:16). Tot degenen die naar de komst van dit „zaad” van de Grotere Abraham, Jehovah God, uitzagen, behoorden natuurlijk de patriarch Abraham en zijn zoon Isaäk en zijn kleinzoon Jakob of Israël. Jezus Christus, het Zaad van Abraham, bevestigde de zekerheid van hun opstanding door te zeggen:
17 „Wat de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen wat door God tot u werd gesproken, toen hij zei: ’Ik ben de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’? Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden” (Matth. 22:31, 32). „Maar wat de doden betreft, dat zij worden opgewekt, hebt gij niet in het boek van Mozes gelezen, in het bericht over het doornbos, hoe God tot hem zei: ’Ik ben de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’? Hij is geen God van de doden maar van de levenden” (Mark. 12:26, 27). „Want voor hem leven zij allen” (Luk. 20:37, 38). Op die indirecte wijze heeft Jehovah God ons de verzekering gegeven dat de dode mensheid een opstanding zal ontvangen.
18. Van wie was Gods vriend Abraham een zinnebeeldige afbeelding, gezien de natuur van het beloofde zaad?
18 Gods eigen belofte aan zijn vriend Abraham behelsde dat alle geslachten van aarde ’zich zouden zegenen’ door middel van zijn „zaad” (Jak. 2:23; Gen. 12:1-3; 22:15-18). Aangezien dat „zaad” een geestelijk zaad is geworden, was de mens Abraham een zinnebeeldige afbeelding van Jehovah God, want alleen Jehovah God kon de Vader worden van het geestelijke „zaad”, de thans verheerlijkte Jezus Christus in de hemelen.
19. Waarvan wordt ons in Openbaring 20:11-14 een profetische beeld verschaft?
19 Er wordt ons een profetisch beeld van de komende opstanding van die dode mensengeslachten op aarde verschaft. In Openbaring 20:11-14 wordt de opstanding in de vorm van enkele symbolismen als volgt beschreven: „En ik [de apostel Johannes] zag een grote witte troon en degene die daarop was gezeten. De aarde en de hemel vloden van voor zijn aangezicht weg, en er werd geen plaats voor ze gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden. En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.”
20. Wat zal er aan het einde van de duizendjarige oordeelsdag gebeuren met degenen wier naam in het boek des levens wordt geschreven en met degenen wier naam niet in dit boek wordt geschreven?
20 Gedurende de duizendjarige „dag” die God heeft „vastgesteld” en waarop „hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld”, zullen de uit de opstanding teruggekeerde menselijke doden zich alle goddelijke voorzieningen die voor hun eeuwige redding zijn getroffen, ten nutte moeten maken (Hand. 17:31). In deze betekenis zullen zij „zich” moeten „zegenen”. Wanneer zij de laatste beproeving op hun rechtschapenheid volmaakt doorstaan, zullen zij de beloning van eeuwig leven in een wereldomvattend paradijs ontvangen. Maar wat gebeurt er nu als zij die beproeving niet doorstaan? Zij gaan dan „de tweede dood” in, waaruit geen opstanding mogelijk is (Openb. 20:14). In Openbaring 20:15 staat dan ook geschreven: „Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd.”
Kunt u zich dit herinneren?
□ Waarom kan niemand in deze tijd zich met een schouderophalen van Jezus Christus’ opstanding afmaken als was het een ongegrond verhaal?
□ Op grond waarvan kon Jezus een Eeuwige Vader voor Adams nakomelingen worden?
□ Indien een getrouw persoon die niet door Gods geest is verwekt, sterft, wat zal dan zijn positie zijn wanneer hij wordt opgewekt?
□ Waarvan verschaft Openbaring 20:11-14 ons een profetisch beeld?
[Illustratie op blz. 15]
Wanneer degenen die nu dood zijn, weer zullen leven, zal er grote vreugde heersen