’De doden in Christus zullen het eerst opstaan’
1. Waarom moet er een opstanding voor de gestorven mensheid zijn, wil ze ooit op welke plaats maar ook wederom leven, en hoe heeft God de basis voor de noodzakelijke opstanding gelegd?
WELKE hoop zou er voor de gestorvenen van de mensheid zijn als er geen opstanding was beloofd? De opstanding van de doden is een absolute noodzakelijkheid aangezien de menselijke ziel niet onsterfelijk is. De ziel kan derhalve bij de dood van het lichaam niet overgaan tot een voller leven op een hoger niveau in een onzichtbare wereld (Ezech. 18:4, 20; Jes. 53:12). Wil de gestorven mensheid op welke plaats maar ook wederom leven, dan moet er een opstanding zijn. Daarom heeft God de basis gelegd opdat er op zijn bestemde tijd zo’n wonder zou kunnen plaatsvinden. Toen hij zijn Zoon, die zichzelf als offer had gegeven, op de derde dag uit de doden opwekte, opende hij voor deze Zoon, die zich dit waardig had betoond, de weg om naar de hemel terug te keren, waar hij tevoren was. De Zoon nam de volledige loskoopwaarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer met zich mee. Jezus Christus zal nooit meer hoeven te sterven. Hij heeft voor altijd één menselijk slachtoffer voor de zonden van de mensheid gebracht. Wanneer hij voor de tweede maal komt, is het dus niet om de dood onder de ogen te zien. — Hebr. 9:28; Rom. 6:9.
2. Hoe blijkt uit 1 Korinthiërs 15:22, 23 dat God met betrekking tot de opstanding een bepaalde volgorde in acht neemt?
2 Jehovah God gaat met betrekking tot de opstanding van de doden volgens een bepaalde volgorde te werk. Dit wordt onder onze aandacht gebracht door de apostel Paulus, die zelf de heerlijkheid van de uit de doden opgewekte Jezus heeft gezien en met hem heeft gesproken. Ongeveer 18 jaar daarna schreef Paulus een brief aan de christelijke gemeente in Korinthe (Griekenland), waarin hij de volgende vraag opwierp: „Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen dat er geen opstanding van de doden is?” (1 Kor. 15:12) Op deze vraag doorgaand, zette Paulus vervolgens het geïnspireerde antwoord uiteen. In de loop van zijn betoog zegt hij: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid [Grieks: parousia]” (1 Kor. 15:22, 23). God alleen was verantwoordelijk voor Jezus’ opstanding.
3. Hoe werd Jezus de ’eerste’ met betrekking tot de opstanding?
3 Jezus Christus werd opgewekt op 16 Nisan van het jaar 33 G.T., de dag waarop de joodse hogepriester de eerstelingen van de gerstoogst offerde. Dit komt nauwkeurig overeen met het feit dat Jezus de „eersteling” is met betrekking tot de opstanding van de menselijke doden (1 Kor. 15:20). Dit plaatste Jezus Christus in de eerste „rangorde”. Net als er in het geval van de joodse gerstoogst nog een latere oogst moest volgen, moet er ook met betrekking tot de opstanding van de doden een latere oogst volgen. Maar aangezien Jezus Christus in rangorde de eerste plaats inneemt, noemde Paulus hem „de eerstgeborene uit de doden, opdat hij in alle dingen de eerste zou worden”. — Kol. 1:18.
4. Welke officiële gebeurtenis moest eerst zijn begonnen, voordat zelfs maar de eersten van de menselijke doden opgewekt konden worden, en wanneer begon deze gebeurtenis?
4 Door zijn offerandelijke dood heeft Jezus Christus de gehele menselijke familie, die allen „in Adam” sterven, teruggekocht of losgekocht. Daarom kan er van hen allen worden gezegd dat zij „de Christus toebehoren”. Maar zelfs de eersten van de menselijke doden konden pas worden opgewekt nadat de „tegenwoordigheid” of parousie van Jezus Christus was begonnen. Deze officiële tegenwoordigheid begint met zijn tweede komst. Volgens het door Jezus voorzegde „teken” en ook volgens bepaalde bijbelse tijdmetingen begon zijn onzichtbare „tegenwoordigheid” of parousie in de herfst van het jaar 1914 G.T. — Matth. 24:3.a
5, 6. Hoe blijkt uit 1 Thessalonicenzen 4:13-17 dat God volgorde en „rangorde” in acht zal nemen bij het oogsten van degenen die „in Adam” sterven?
5 Jehovah God zal met betrekking tot de opstanding van degenen die „in Adam” sterven en die als latere vruchten van de opstanding worden geoogst, volgorde en „rangorde” in aanmerking nemen. Vooral ter vertroosting van eerste-eeuwse christenen die beroofd waren van „hen die ontslapen zijn” door Christus, schreef de apostel Paulus:
6 „Dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden [door de geest verwekte christenen], die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ontslapenen [door de geest verwekte christenen] in geen geval zullen vóórgaan, want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep [met een luid bevel, NIV],b met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht, en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.” — 1 Thess. 4:13-17.
7. Over welke gestorvenen in het bijzonder sprak Paulus daar, en hoe wordt in Openbaring 14:12, 13 te kennen gegeven dat zij op een speciale tijd opgewekt zullen worden?
7 Hier spreekt de apostel Paulus niet over de gestorvenen van de mensheid in het algemeen, maar over „hen die ontslapen zijn” door Christus, „zij die dood zijn in eendracht met Christus”. In het laatste bijbelboek heeft de apostel Johannes iets te zeggen over het tijdstip waarop zulke gestorven christenen uit hun doodsslaap opgewekt zullen worden. In Openbaring 14:12, 13 schrijft Johannes: „’Hier [in verband met de wereldorganisatie voor internationale vrede en veiligheid] komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.’ En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ’Schrijf: Gelukkig zijn de doden die van nu af aan in eendracht met de Heer sterven. Ja, zegt de geest, laat hen rusten van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen.’” Nu dan, op welke speciale tijd wordt gedoeld met de woorden „van nu af aan”?
8. Waarom zou met de woorden „van nu af aan” bedoeld worden gedurende de tegenwoordigheid van de Heer in de geest, en komt er wanneer zij in die tijd sterven, een eind aan hun daden?
8 In het licht van datgene wat de apostel Paulus in 1 Thessalonicenzen 4:16, 17 schrijft, moet dit zijn gedurende de „tegenwoordigheid” of parousie van Jezus Christus, niet voordat deze begint, maar daarna. Zelfs gedurende de tijd dat hij onzichtbaar in de geest tegenwoordig is, zullen er door de geest verwekte christenen op aarde zijn die „in eendracht met de Heer sterven”. Vooral deze christenen zijn „gelukkig” te prijzen wanneer zij gedurende zijn „tegenwoordigheid” sterven. Hun dood in het vlees maakt niet voor een bepaalde tijdsduur een eind aan hun ’daden’. Waarom niet? Welnu, „de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen”, of, letterlijk, volgens de Griekse tekst, ’volgen met hen’.
9. Waarom zijn de „heiligen” die in die tijd sterven, dan „gelukkig”, zoals Openbaring 14:13 zegt?
9 Dit vereist een overgang naar een ander terrein van werkzaamheden, van werken in het vlees op aarde naar werken in de geest in het hemelse rijk. Met betrekking tot degenen die „in eendracht met de Heer sterven”, zegt de apostel Paulus: „Zo is het ook met de opstanding der doden. Het wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. Indien er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:42-44). Deze „gelukkig” genoemde personen die uit de doden worden opgewekt, laten hun aardse „moeizame arbeid” achter en zetten hun werken in een geestelijk lichaam in het geestenrijk voort. Zij hoeven niet in afwachting van Christus’ tegenwoordigheid in de dood te slapen.
WAARMEE DE HEER UIT DE HEMEL NEERDAALT
10. Waarmee zal de Heer Jezus Christus uit de hemel neerdalen wanneer hij komt om zijn door de geest verwekte discipelen uit de doden op te wekken?
10 De apostel Paulus vertelt ons waarmee de geestelijke neerdaling van de Heer uit de hemel gepaard gaat, door te zeggen: „Wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid [parousie] van de Heer, [zullen] de ontslapenen in geen geval . . . vóórgaan [in het verkrijgen van een geestelijke opstanding], want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan.” — 1 Thess. 4:15, 16.
11. Wie horen en gehoorzamen de „bevelende roep” waarmee de Heer Jezus Christus uit de hemel neerdaalt?
11 Wie horen de „bevelende roep” waarmee de Heer Jezus Christus vanuit zijn hemelse positie aan Gods rechterhand neerdaalt? Klaarblijkelijk de door de geest verwekte christenen die, tot op die tijd, „in eendracht met de Heer” zijn gestorven. Wij weten dat er sedert zijn geestelijke neerdaling, dat wil zeggen, sedert zijn onzichtbare „tegenwoordigheid” of parousie in de vroege herfst van 1914 begon, geen levende mensen op aarde zijn geweest die rechtstreeks zijn stem hebben gehoord. Maar de „dooden in Christus” (Luther-vertaling) hebben hem gehoord en gehoorzaamd.
12. (a) Wanneer begint de „laatste dag” waarover Jezus in Johannes 6:53, 54 sprak, en hoe gaan die discipelen het „eeuwige leven” binnen? (b) Van welke andere zogenoemde „laatste dag” verschilt de zojuist genoemde dag?
12 Degenen die aldus door Jezus Christus worden opgewekt, behoren tot de discipelen betreffende wie hij zei: „Indien gij het vlees van de Zoon des mensen niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven [vanaf de tijd dat hij uit de doden wordt opgewekt], en ik zal hem op de laatste dag opwekken” (Joh. 6:53, 54). Op die „laatste dag” schuilt er kracht in zijn „bevelende roep” om zijn discipelen die een aandeel hebben gehad aan dit speciale voorrecht met betrekking tot zijn vlees en bloed, uit de doodsslaap op te wekken. Voor zulke bevoorrechte discipelen begint de „laatste dag” wanneer zij het „eeuwige leven” in de hemel binnengaan doordat zij in een „geestelijk lichaam” gelijk dat van Christus worden opgewekt. Deze „laatste dag” heeft echter betrekking op de opstanding van de getrouwe, door de geest verwekte christenen die een hemelse hoop hebben en verschilt daarom van de „laatste dag” die Martha van Bethanië in gedachten had, want zij had destijds nog geen flauw idee van een geestelijke, hemelse opstanding.
13. (a) Wiens stem is het die de ’doden in Christus’ horen, en wie is de „aartsengel”? (b) Welk schriftuurlijke bewijs hebben wij hiervoor?
13 De verheerlijkte Heer Jezus Christus daalt ook neer „met de stem van een aartsengel”. Dit is zijn eigen stem. Hij is de „aartsengel”. In zijn gelijkenis van de schapen en de bokken verwees Jezus naar zichzelf in deze hoedanigheid van aartsengel, door te zeggen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd” (Matth. 25:31, 32). In zijn voormenselijke staat in de hemel was zijn naam Michaël. Het is buiten alle twijfel dat hij degene is die in de voorchristelijke profetie van Daniël 12:1, 2 wordt bedoeld: „Gedurende die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst die ten behoeve van de zonen van uw [Daniëls] volk optreedt. En er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd. En gedurende die tijd zal uw volk ontkomen, een ieder die geschreven wordt bevonden in het boek. En er zullen er velen zijn van hen die in de stofbodem slapen, die zullen ontwaken, dezen tot leven voor onbepaalde tijd en die tot smaadheden en tot afschuw voor onbepaalde tijd.”
14. Wat is volgens Openbaring 12:7 de naam van de aartsengel, en hoe verwijst Judas 9 naar een geschil dat hij vroeger heeft gehad?
14 Ook in Openbaring 12:7 wordt getoond dat engelen aan Michaël onderworpen zijn, want daar lezen wij: „Er brak oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen [niet de uit de doden opgewekte, door de geest verwekte christenen] streden.” Bovendien wordt hij in Judas 9 een aartsengel genoemd, waar wij lezen: ’De aartsengel Michaël had een geschil met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam.’ De Duivel kreeg het lichaam niet.
15. Hoe verging het Satan de Duivel in de oorlog met de aartsengel Michaël, en kan hij verhinderen dat de discipelen van Christus uit de doden worden opgewekt en naar de hemel opstijgen om bij Jezus Christus te zijn?
15 Satan de Duivel heeft het in de eeuwenoude strijd aldoor verloren. In de oorlog in de hemel werd hij verslagen en met zijn demonenengelen naar de omgeving van onze aarde geslingerd, terwijl de aartsengel Michaël, namelijk de Heer Jezus Christus, en zijn engelen als overwinnaars in de hemel bleven. Daar de zegevierende Jezus Christus de „stem van een aartsengel” gebruikt wanneer hij degenen die in eendracht met de Christus zijn gestorven, gebiedt te voorschijn te komen, heeft zijn „bevelende roep” meer autoriteit en een krachtiger effect. Bovendien zal Satan de Duivel, die de nederlaag heeft geleden, niet voldoende macht hebben om te verhinderen dat degenen die in eendracht met Christus zijn gestorven, een geestelijke opstanding ontvangen en zal hij ook niet kunnen verhinderen dat zij het geestenrijk binnengaan en naar de hemel opstijgen om bij de zegevierende Jezus Christus te zijn.
16. Met welk doel weerklinkt „Gods trompet” ten tijde dat de Heer uit de hemel neerdaalt, en wie zullen er als eersten op reageren?
16 Christus’ neerdaling uit de hemel gaat ook nog met het geluid van „Gods trompet” gepaard (1 Thess. 4:16). De trompet is in dit geval geen oorlogssignaal voor het verzamelen van troepen om te strijden en de vijand ter dood te brengen. Het blazen van „Gods trompet” dient veeleer een vredig doel om Jehovah’s volk te verzamelen, zoals toen er in Mozes’ tijd op de twee zilveren trompetten werd geblazen om de 12 stammen van Israël te verzamelen (Num. 10:1-10). Elders, in 1 Korinthiërs 15:52, brengt de apostel Paulus zo’n „trompet” waardoor tot verzamelen wordt opgewekt, in verband met de opstanding van de gestorven christenen, wanneer hij zegt: „Gedurende de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden.” Wie zullen als de eersten op die „laatste trompet” reageren, wanneer ze, als „Gods trompet”, weerklinkt om de gestorvenen als het ware bijeen te roepen door hen weer tot leven te brengen? Als antwoord hierop zegt 1 Thessalonicenzen 4:16: „En zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan.”
17. Waarom is de opstanding van degenen die „dood zijn in eendracht met Christus” niet zichtbaar voor menselijke ogen?
17 De opstanding van degenen die „dood zijn in eendracht met Christus” is voor mensen op aarde echter niet zichtbaar. Waarom niet? Omdat zij gezegend worden met een geestelijke opstanding en elkeen van hen wordt „opgewekt als een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44). Omdat menselijke ogen niet sterk genoeg zijn om geesten te kunnen zien, zien mensen de opstanding van de ’doden in Christus’ niet. Vandaar dat de mensheid sedert het begin van Christus’ „tegenwoordigheid” of parousie, vanaf 1914, hem niet heeft gezien en ook niets van de opstanding van zijn discipelen heeft gemerkt.
18, 19. (a) Bedoelde Paulus met datgene wat hij in 1 Thessalonicenzen 4:17 zei, dat die christenen niet zouden sterven voordat zij werden „weggerukt”? (b) In welke zin worden zij dan „weggerukt”, en in wat voor lichaam gaan zij de Heer tegemoet, zodat zij terecht „gelukkig” worden genoemd?
18 De apostel Paulus spreekt over zichzelf alsof hij iemand is die tot het moment dat die gelukkige gebeurtenis voor door de geest verwekte christenen aanbreekt, nog op aarde leeft, wanneer hij zegt: „Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht, en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.” — 1 Thess. 4:17.
19 De apostel Paulus bedoelde met deze woorden niet dat de door de geest verwekte christenen zoals hijzelf niet zouden sterven maar met lichaam en al zouden worden „weggerukt” in de lucht te midden van letterlijke wolken. Paulus stierf. Door de geest verwekte christenen in deze tijd die gedurende Christus’ „tegenwoordigheid” of parousie nog in leven zijn, moeten eveneens sterven. Net als in de grond geplante zaden moet elkeen van hen worden „gezaaid als een fysiek lichaam” door als mens te sterven (1 Kor. 15:44). Hoe worden zij dan te zamen met hen die „dood zijn in eendracht met Christus” en die eerst werden opgewekt, ’in wolken weggerukt’? Op deze wijze: Wanneer zij als een fysiek lichaam worden gezaaid, behoeven zij niet in de dood te slapen. Zij ondergaan ogenblikkelijk een geestelijke opstanding, waarbij zij hun menselijke lichaam op aarde achterlaten en als een „geestelijk lichaam” worden opgewekt. Met een geestelijk lichaam gaan zij hun hemelse Heer tegemoet. Om deze redenen kunnen, volgens Openbaring 14:13, vooral zij als „gelukkig” worden beschouwd.
20. In wat voor „wolken” worden de levende, overgebleven christenen „weggerukt”, en wat wordt hierdoor te kennen gegeven met betrekking tot hun hemelvaart?
20 Maar wat zou ermee bedoeld worden dat zij „in wolken” worden weggerukt? Wolken drijven natuurlijk hoog in de lucht en duiden op verhevenheid. Ook verbergen ze voor ons op aarde wat ze in zich bergen of wat zich erboven bevindt. Geestelijke lichamen hoeven niet door onze letterlijke wolken onzichtbaar gemaakt te worden voor ons. Daarom worden in 1 Thessalonicenzen 4:17 symbolische wolken bedoeld, die het wegrukken van de uit de doden opgewekte christenen om hun hoog verheven Heer tegemoet te gaan, als het ware aan het aardse gezicht onttrekken. Bedenk ook hoe Jezus Christus op de 40ste dag vanaf zijn opstanding, naar de hemel opsteeg en hoe tijdens zijn hemelvaart ’een wolk hem aan het gezicht [van de toekijkende discipelen] onttrok’. — Hand. 1:9.
21. Daalt de Heer uit de hemel neer in de zin dat hij rechtstreeks, persoonlijk met onze aarde in contact komt, en wanneer eindigt de „laatste dag” waarop hij zijn door de geest verwekte discipelen uit de doden opwekt?
21 Wat wordt door dit alles bewezen? Dit: De neerdalende Heer Jezus Christus komt niet rechtstreeks met onze aarde in contact. Wolken, waarin volgens het afgeschilderde beeld de uit de doden opgewekte christenen hun hemelse Heer tegemoet gaan, hangen hoog boven de oppervlakte van de aarde. Bovendien gaan de uit de doden opgewekte christenen hun Heer tegemoet „in de lucht”, niet hier op aarde, noch in Jeruzalem, op de Olijfberg of waar maar ook op onze aarde. Ook is de „laatste dag” waarop dit wegrukken geschiedt, geen aardse dag van 24 uur, maar een tijdsperiode, die pas voltooid is wanneer de laatste van die door de geest verwekte christenen die deel hebben aan „de eerste opstanding”, tot hemels leven is opgewekt (Openb. 20:4, 6; Joh. 6:54). De vervulling van de bijbelse profetieën geeft te kennen dat wij reeds in die speciale „laatste dag” leven.
[Voetnoten]
b New International Version.