Hoe dringend is onze tijd?
„Gij zult om mijn [Jezus’] naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” — Mark. 13:13.
1. Welke verdrukking voorzei Jezus voor Gods volk, ten aanzien van wie is dit in vervulling gegaan, en hoe?
ALS een onderdeel van zijn bezielende profetie over „het besluit van het samenstel van dingen” zei Jezus: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult ter wille van mijn naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn” (Matth. 24:9). Ten aanzien van welk ene volk zijn deze woorden in de hedendaagse tijd in vervulling gegaan? Wel, ten aanzien van de christelijke getuigen van Jehovah! Van alle religieuze groeperingen zijn zij de enigen die over de gehele aarde aanvallen te verduren hebben gehad van de zijde van de nazi’s, de communisten, de militaire dictaturen en zelfs de zogenaamde democratische landen.
2. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen in Afrika de strijdvraag onder de ogen gezien? (Ps. 37:39)
2 In recente jaren heeft het onwankelbare geloof van de Malawische Getuigen, ondanks moordpartijen, verkrachtingen, afranselingen en gevangenzetting, niet alleen het respect en de bewondering afgedwongen van hun geestelijke broeders, maar ook van vrijheidlievende mensen overal ter wereld. Hoewel de situatie in Malawi misschien enigszins is verbeterd, berichten andere Afrikaanse landen een toenemende vervolging.
In één nieuwe natie wordt van alle burgers verlangd dat zij een politiek insigne dragen. In een ander land had een valse „broeder” de gemeente op de avond van de Gedachtenisviering verraden, zodat de politie kwam en de vergaderplaats omsingelde, waarbij de agenten zich om de een of andere reden vooral op de achterdeur concentreerden. Toen er alarm werd geslagen, ontdekten de Getuigen dat de voordeur niet werd bewaakt, zodat allen op twee na konden wegvluchten en in de nacht konden verdwijnen. Deze twee christenen werden wreed geslagen, maar hun geloof was onwrikbaar en zij gaven een schitterend getuigenis voor de rechtbank.
In weer een ander land werden loyale Getuigen die weigerden een patriottische leus te roepen, geslagen en uit hun dorp verdreven. Tegen sommigen werd spottend gezegd: „Jullie kunnen overal naar toe gaan, zelfs naar jullie Jehovah.” Het wordt hier steeds moeilijker om te reizen, en reizende opzieners zijn gearresteerd. Toch ontbreekt het in de gevangenkampen niet aan geestelijk „voedsel”. Deze in het nauw gedreven Getuigen zagen er zelfs naar uit voordeel te trekken van de „Zegevierend geloof”-congressen.
Een ander Afrikaans land bericht dat 22 Getuigen werden gearresteerd, valselijk van politieke activiteit werden beschuldigd, verschrikkelijk werden geslagen, tot op hun ondergoed na werden uitgekleed en een maand lang in deze halfnaakte toestand werden gevangengezet. In weer een ander land werden drie Getuigen doodgeslagen en werden verscheidene anderen wegens de neutraliteitskwestie ter dood veroordeeld; zij hebben tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. In een Afrikaans land heeft een Koptische priester de valse beschuldiging geuit dat Jehovah’s Getuigen bij de politiek in het Midden-Oosten betrokken zijn, hetgeen tot de gevangenzetting heeft geleid van 13 mannelijke en 20 vrouwelijke Getuigen, van wie één zwanger was en een andere een klein dochtertje bij haar had.
3. Hoe spreiden Jehovah’s dienstknechten hun geloof ten toon?
3 Hoewel hier vooral is verwezen naar recente gebeurtenissen in Afrika, wordt er ook in veel andere landen steeds meer druk op Jehovah’s Getuigen uitgeoefend, zodat het moeilijker is geworden geregeld te prediken en christelijke congressen te houden. Verscheidene landen hebben zendelingen uitgewezen, en het wordt ook moeilijker zendelingen in nieuwe gebieden binnen te krijgen. Het is precies zoals Jehovah door bemiddeling van zijn profeet Jeremia had voorzegd: „Zij zullen stellig tegen u strijden.” En dat doen zij inderdaad! Maar ondanks bittere propaganda en vervolging blijven Jehovah’s dienstknechten een grondig getuigenis geven. Zij stellen volledig geloof in Jehovah’s belofte: „Zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik [Jehovah] ben met u . . . om u te bevrijden’.” — Jer. 1:19.
„ZOALS DE DAGEN VAN NOACH WAREN”
4. Waarom kon Noach volharden? (Jak. 1:2-4)
4 De patriarch Noach leefde in een verschrikkelijk moeilijke tijd. Zijn speciale werk om zich op de zondvloed voor te bereiden, heeft waarschijnlijk ruim 60 jaar geduurd, ongeveer net zo lang als onze prediking van Gods opgerichte koninkrijk in deze hedendaagse tijd. Hoewel „de aarde werd verdorven in de ogen van de ware God en . . . met geweldpleging [werd] vervuld”, kon Noach volharden omdat zijn geloof met werken gepaard ging. Evenals Jehovah’s Getuigen in deze tijd bleef hij ijverig als „een prediker van rechtvaardigheid” dienst verrichten. — Gen. 6:11; 2 Petr. 2:5.
5, 6. (a) Welke overeenkomsten blijken er te bestaan tussen Noachs tijd en onze tijd? (b) Waardoor moeten christenen zich in beslag laten nemen, en waarom?
5 De meeste mensen in die tijd waren echter net als de mensenwereld in deze tijd. „Zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde.” Lukas geeft deze woorden van Jezus als volgt weer:
„Zij aten, zij dronken, mannen huwden, vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam en hen allen vernietigde.”
Thans staat een gelijkgezinde, goddeloze wereld de beslissende wereldomvattende „grote verdrukking” te wachten! — Matth. 24:21, 37-39; Luk. 17:26, 27.
6 Betekenen de hierboven aangehaalde woorden van Jezus dat christenen in deze laatste dagen er verkeerd aan doen wanneer zij eten, drinken en trouwen? Neen, dat zei Jezus niet. Het is alleen maar juist om van goed voedsel te genieten en met mate te drinken. Ook is het huwelijk Gods regeling voor de mensheid. Jezus zei evenwel dat wij deze dingen niet als de belangrijkste activiteiten van het leven moeten beschouwen en ons er niet zo door in beslag moeten laten nemen dat geestelijke belangen in het gedrang komen (1 Petr. 4:3; 1 Kor. 7:8, 29). Wij dienen ons leven veeleer zo in te delen dat hierin allereerst plaats wordt toegekend aan de belangrijke ’prediking van dit goede nieuws van het opgerichte koninkrijk’, zoals dit voor het einde „tot een getuigenis” zou geschieden. — Matth. 24:14.
„EVENALS HET GESCHIEDDE IN DE DAGEN VAN LOT”
7. Welke dringende situatie ontstond er in Lots dagen?
7 Toen Abraham en Lot als Gods getuigen op aarde dienst verrichtten, waarschuwde Jehovah hen in verband met het oordeel dat hij over Sodom en Gomorra zou voltrekken. Er konden daar nog niet eens 10 rechtvaardige mensen aangetroffen worden! Toen Jehovah’s engelen zich op de voorzegde vernietiging voorbereidden, spoorde Lot de mannen die met zijn dochters verloofd waren, herhaaldelijk aan met de woorden: „Staat op! Gaat uit deze plaats, want Jehovah verderft de stad!” Maar net als de mensen in de huidige immorele wereld, legden die toekomstige schoonzoons de goddelijke waarschuwing naast zich neer en beschouwden die als slechts een grap. Er was echter geen tijd te verliezen. „De engelen [drongen] bij Lot aan, zeggende: ’Sta op! Neem uw vrouw en uw twee dochters, die zich hier bevinden, opdat gij niet in de dwaling van de stad wordt weggevaagd!’” — Gen. 19:14, 15.
8. (a) Welke „dwaling” leidde tot vernietiging van Sodom en Gomorra? (b) Waarom moet dit als een waarschuwing dienen voor ons in deze tijd?
8 Wat was die „dwaling”? Ze omvatte de seksuele perversies die zo’n belangrijk deel uitmaken van het leven in veel steden van deze hedendaagse wereld en die zelfs op het toneel en het filmdoek worden verheerlijkt. „Sodom en Gomorra en de omliggende steden [hadden] . . . buitensporig hoererij . . . bedreven en [waren] vlees . . . achternagegaan voor tegennatuurlijk gebruik.” En zonder aan Gods rechtvaardigheid te denken ’aten zij, dronken zij, kochten zij, verkochten zij, plantten zij en bouwden zij’. Zij werden volledig door hun eigen zelfzuchtige levenswijze in beslag genomen. En wat overkwam hun? „Het [regende] vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen.” Jezus waarschuwt dat hij een overeenkomstig oordeel zal voltrekken wanneer hij binnenkort als „de Zoon des mensen” geopenbaard zal worden. — Gen. 19:24-26; Luk. 17:28-30; Judas 7.
9. Welke dringende handelwijze wordt er nu van ons verlangd, en hoe kunnen wij bescherming vinden?
9 Mogen wij als de rechtvaardige Lot zijn door de bekendmaking van Jehovah’s oordeelsboodschap voor onze tijd als een dringende zaak te beschouwen. En laten wij niet als Lots vrouw zijn maar ons er veeleer voor hoeden terug te zien met een verlangen naar de materiële voordelen van deze ten ondergang gedoemde wereld (Luk. 17:31, 32). Wanneer wij ons volledig in beslag laten nemen door het doen van Gods wil voor deze tijd, zal dit als een bescherming voor ons dienen. Houd in gedachten dat Petrus in verband met Lots bevrijding zei: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden.” — 2 Petr. 2:6-9.
EEN ’GRONDIG GETUIGENIS’ GEVEN
10. (a) Welke dringende situatie bestond er toen Jezus en zijn apostelen op aarde waren? (b) Hoe en met welk doel leidde Jezus zijn discipelen op?
10 Toen Jezus en zijn apostelen op aarde waren, was het dringend noodzakelijk dat er in die oordeelsperiode een grondig getuigenis werd gegeven. Jezus heeft met betrekking tot dat werk zelf het voorbeeld gegeven door „van stad tot stad en van dorp tot dorp [te trekken], terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte.” De 12 apostelen en anderen, met inbegrip van vrouwen, reisden met hem mee. Waarom? Opdat hij hen zou kunnen opleiden hun leven rondom hun dienst voor God op te bouwen. Aldus zouden ook zij er een aandeel aan kunnen hebben de waarschuwing in verband met de naderende vernietiging van het joodse „samenstel van dingen” te laten weerklinken en de onderdrukte mensen te vertroosten. Verder zouden zij geholpen worden de christelijke persoonlijkheid aan te doen en dezelfde rechtvaardige, loyale eigenschappen die zij in hun Meester hadden waargenomen, in hun leven ten toon te spreiden. — Matth. 9:35–10:15; Luk. 8:1, 2; 9:1-6; 10:1, 13-15; Ef. 4:24.
11. Hoe gaven de discipelen er blijk van dat zij hun les goed hadden geleerd?
11 Die vroege discipelen hebben hun les goed geleerd. Zij hebben zich van ganser harte ingezet om ijverig Koninkrijksdienst te verrichten, waarbij zij zich vol deernis onder de mensen begaven, waar dezen zich maar ook bevonden — op de markten en andere openbare plaatsen, in de synagogen (overeenkomstig de gewoonte van die dagen) en bij hen thuis. Zelfs toen zij als gevolg van vervolging werden verstrooid, gingen zij er gewoon mee door ’het goede nieuws van het woord bekend te maken’. — Hand. 5:42; 8:4; 16:13; 17:17.
12. Wat voor getuigenis werd er in de dagen van de apostelen gegeven, en met welk resultaat?
12 Aan het einde van vele lange jaren van ijverige prediking kon Paulus tegen zijn medeouderlingen zeggen: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus” (Hand. 20:20, 21). Het woord „grondig” komt in verband met het dringende getuigenis dat door de apostelen en hun medewerkers werd gegeven, herhaaldelijk in het boek Handelingen voor (Hand. 2:40; 8:25; 10:42; 20:24; 23:11; 28:23). Waartoe leidde dat ’grondige’ getuigenis? Overal waar het „goede nieuws” werd gepredikt, verrezen bloeiende gemeenten van gelovigen. En wanneer reizende opzieners deze gelovigen bezochten om hen in hun dienst aan te moedigen, werden de gemeenten versterkt. Ze werden „aanhoudend in het geloof bevestigd en namen . . . van dag tot dag voortdurend in aantal toe”. — Hand. 15:36–16:5.
13. Wat voor oordeel voltrok Jehovah in de eerste eeuw, maar waarom bleef de christelijke gemeente bestaan?
13 Als een vervulling van de waarschuwing die door Jezus en zijn discipelen was gegeven, voltrok Jehovah te bestemder tijd het oordeel over dat „kromme geslacht” van joden, het geslacht dat „de Voornaamste Bewerker van het leven”, de Heer Jezus Christus, had gedood (Hand. 2:40; 3:15). Hoe verging het de christelijke gemeente — dat groepje dat zich er op zo’n dringende wijze mee had beziggehouden het gebod van hun Meester te gehoorzamen door ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis te prediken’? Toen het einde inderdaad kwam, betekende hun actieve geloof redding voor hen. Hun volharding werd beloond. — Matth. 24:13-16.
WAAR BEVINDEN WIJ ONS IN DE STROOM VAN GEBEURTENISSEN?
14. Tot in welke mate, vergeleken met vroeger, is het „goede nieuws” thans gepredikt, en met welk succes?
14 Opnieuw, op het hoogtepunt der tijden, is het „goede nieuws . . . in heel de schepping die onder de hemel is . . . gepredikt” (Kol. 1:23). Maar in deze tijd omvat het veld waarin gepredikt moet worden de gehele „bewoonde aarde”, met inbegrip van het rijk van de „koning van het noorden” en de „koning van het zuiden”, alsook veel andere landen in Afrika, Noord- en Zuid-Amerika, Azië, Australië en de eilanden in de wereldzeeën. Dat er in het korte tijdsbestek van ongeveer 60 jaar zo’n wereldomvattend getuigenis gegeven kon worden, is slechts aan Jehovah’s geest te danken. En nog steeds blijven nieuwelingen Jehovah’s organisatie binnenstromen! Het gebied is veel uitgestrekter dan in de apostolische tijd, toen er minder dan 40 jaar voor nodig was om de laatste waarschuwing aan het verstrooide joodse volk te geven.
15. Waarom zijn „de vier winden” van Openbaring 7 tegengehouden?
15 Waar bevinden wij ons echter in de stroom der gebeurtenissen? Openbaring hoofdstuk 7 vertelt ons dit. Hier zag de apostel Johannes „aan de vier hoeken van de aarde vier engelen staan, die de vier winden van de aarde stevig vasthielden”. Dit zijn winden van vernietiging, want te bestemder tijd zullen ze ’schade toebrengen aan de aarde en de zee en de bomen’. Eerst moeten evenwel de „slaven van onze God” in hun voorhoofd verzegeld worden. Destijds in 1914, toen ’het koninkrijk der wereld het koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus werd’, verlangden deze slaven ernaar dat het einde zou komen, opdat zij naar hun Heer in de hemel vergaderd zouden kunnen worden. Maar neen, Jehovah had hier op aarde nog een werk voor hen te doen. Ook moesten zijzelf worden gelouterd en voor hun toekomstige priesterlijke dienst in Christus’ duizendjarige koninkrijk gereedgemaakt worden. Vandaar dat de „vier winden van de aarde” een tijdlang werden tegengehouden. — Openb. 7:1-4; 11:15.
16. Welke andere groep heeft er voordeel van ontvangen dat de engelen ’de winden stevig vasthouden’, en welke hoop bezitten zij?
16 In zijn overvloedige barmhartigheid en liefderijke goedheid heeft Jehovah deze „slaven” van zijn geestelijke Israël, „het Israël Gods”, gebruikt om een groots werk te verrichten ten behoeve van een andere groep — „een grote schare . . . uit alle natiën en stammen en volken en talen”. Nadat alle 144.000 leden van het geestelijke Israël hun dienst in de hemelen op zich hebben genomen, moet het „koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” over de mensheid hier op aarde blijven regeren. Welnu, vanaf het midden van de jaren dertig is deze „grote schare” op het toneel verschenen, zodat thans meer dan twee miljoen personen het vooruitzicht hebben voortdurend als aardse onderdanen van het Koninkrijk dienst te verrichten. Zij vormen de kern van de „nieuwe aarde”, een rechtvaardige mensenmaatschappij die onder de soevereiniteit van Jehovah God eeuwig zal blijven leven (Openb. 7:9, 10; 21:1, 3-5; 2 Petr. 3:13). De engelen houden echter nog steeds ’de vier winden van de aarde stevig vast’. Waarom?
17. Om welke reden blijven de engelen ’de winden stevig vasthouden’?
17 De enige reden moet zijn dat Jehovah nog meer werk voor zijn getuigen hier op aarde te doen heeft. Er moeten nog meer leden van de „grote schare” bijeengebracht worden. Dat het bijeenvergaderingswerk nog niet is geëindigd, blijkt wel uit het feit dat miljoenen personen in de afgelopen jaren de viering van het Avondmaal hebben bijgewoond, alsook uit de voortdurende gestadige toename in Getuigen in veel Aziatische landen, eilanden in de wereldzeeën en katholieke landen van Europa. Het is van het grootste belang dat allen van Jehovah’s volk zich tot het einde van dit goddeloze stelsel ijverig op zijn dienst toeleggen. — Mark. 13:10; Ef. 5:15, 16.
18. (a) Welke zifting schijnt nu aan de gang te zijn? (b) Waarom dienen wij nauwlettend aandacht te schenken aan Paulus’ aansporing in 2 Korinthiërs 13:5?
18 En net zoals er in het decennium na 1914 een grote zifting onder het gezalfde overblijfsel heeft plaatsgevonden, schijnt er nu een zifting aan de gang te zijn onder sommigen die belijden tot de „grote schare” te behoren. Vooral voor ons allen in deze kritieke tijd gelden de woorden van de apostel Paulus: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt” (2 Kor. 13:5). Hebben wij werkelijk waardering voor onze opdracht aan Jehovah — de intieme verhouding waarin wij tot hem staan en die door Jezus’ slachtoffer mogelijk is gemaakt? Hebben wij waardering voor onze eenheid met de Vader en de Zoon in het grootse werk waaraan wij in deze tijdsperiode een aandeel mogen hebben? Verrichten wij onze dienst uit werkelijke liefde voor Jehovah en voor onze naaste? Of doen wij het alleen maar om er in de strijd van Har–mágedon ’niet ons hachje bij in te schieten’? Als wij tot de „grote schare” behoren, zullen wij God dan helemaal door de „grote verdrukking” heen „dag en nacht” blijven dienen? Of zullen wij onze waakzaamheid laten verslappen en toelaten dat Satan ons door middel van genoegens, immoraliteit of de zorgen des levens overweldigt?
19. (a) Waarom kunnen wij blij zijn dat de engelen ’de winden’ tot nu toe ’stevig hebben vastgehouden? (b) Hoe kunnen wij, zoals in 2 Korinthiërs 13:11 te kennen wordt gegeven, gelijke tred houden met de voorwaartse gang van Gods organisatie in deze tijd?
19 De vier engelen zullen de vier winden van de aarde niet blijven vasthouden. Wij kunnen blij zijn dat zij het tot nu toe hebben gedaan, aangezien dit de redding van miljoenen van de mensheid tot gevolg zal hebben. De tijd loopt echter snel ten einde. Wij moeten wakker en waakzaam blijven en voortdurend met Gods organisatie op aarde voorwaarts gaan. Wat schenkt het ons een vreugde deel te mogen uitmaken van de enige wereldomvattende broederschap die in deze kritieke tijd vrede geniet en Jehovah’s naam in eenheid looft! Om gelijke tred te blijven houden, zullen wij onze persoonlijke houding of ons persoonlijke standpunt af en toe misschien moeten wijzigen. Maar laten wij altijd bereid zijn dit nederig te doen ten einde met een gevoel van dringendheid dienst te verrichten en de vreugde te behouden die wij met geheel Gods volk delen. Het is zoals Paulus aanraadde: „Tenslotte, broeders, gaat voort u te verheugen, hersteld te worden, vertroost te worden, gelijk te denken, vreedzaam te leven; en de God van liefde en van vrede zal met u zijn.” — 2 Kor. 13:11.
[Illustratie op blz. 10]
’ZIJ SLAAN ER GEEN ACHT OP’
Evenals in de dagen van Noach en van Lot worden de meeste mensen zo in beslag genomen door de dagelijkse aangelegen heden van het leven, dat zij de dringendheid van de tijd negeren