De zegevierende boodschap van „Het Koninkrijk”
„En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” — Matth. 24:14, NW.
1. Hoe bracht Jezus de wereldomvattende prediking van het Koninkrijk in verband met het einde van het tegenwoordige samenstel van dingen op aarde?
MEER dan negentien eeuwen geleden, in de lente van het jaar 33 n. Chr., zat er een man op de Olijfberg en zag in de verte neer op de tempel te Jeruzalem. De vier mannen die bij hem waren, stelden er belang in wat hij over die tempel had gezegd. Daarom stelden zij hem een vraag over die tempel en andere van wereldbelang zijnde gebeurtenissen welke moesten geschieden. Terwijl hij voortging hun een uitvoerig antwoord te geven op hun drievoudige vraag, zeide hij: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” (Matth. 24:14, NW). Nu, in dit jaar 1956, is de tempel van Jeruzalem er niet meer, zoals hij ook had voorzegd, maar zijn profetie betreffende „dit goede nieuws van het koninkrijk” gaat onder steeds meer bewoners der aarde in vervulling en aan alle natiën wordt met betrekking tot „het koninkrijk” een getuigenis gegeven door een predikingsveldtocht waarvoor zij hun oren niet kunnen sluiten. Zegevierend heeft deze boodschap van „het koninkrijk” zich verbreid sedert ze voor de eerste maal werd gepredikt, en dat ze wordt gepredikt is er niet alleen een duidelijk bewijs van dat Jezus Christus, hij die de profetie heeft uitgesproken, waarachtig is, maar ook dat wij het volledige volbrachte einde van het tegenwoordige samenstel van dingen op aarde naderen. Voordat het einde zou komen, moest er eerst worden gepredikt. Het einde kon niet komen voordat er eerst op zulk een schaal zou zijn gepredikt dat het op de gehele bewoonde aarde gehoord zou worden en er aan alle natiën een getuigenis zou zijn gegeven.
2. Hoeveel tijd is er aan deze prediking toebedeeld?
2 Hoeveel tijd is er aan deze prediking toebedeeld? Tot medio 1920 was men het denkbeeld toegedaan dat er aan de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk ongeveer negentienhonderd jaren waren toebedeeld en dat de prediking in het jaar 33 n. Chr. te Jeruzalem was begonnen, op de dag van het Pinksterfeest, toen Jezus’ discipelen met de heilige geest werden gezalfd en op wonderbaarlijke wijze in vreemde talen begonnen te prediken tot de grote menigte welke was bijeen gestroomd om het wonder te aanschouwen, en dat de prediking door de eeuwen heen tot nu toe heeft voortgeduurd. Men dacht dat het de prediking was van een koninkrijk dat nog opgericht moest worden als antwoord op het gebed dat Jezus leerde: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde.” — Matth. 6:9, 10.
3, 4. Welke grove misvattingen omtrent Gods koninkrijk op aarde zijn eeuwenlang tot aan deze twintigste eeuw overal gangbaar geweest?
3 Een eerlijk onderzoek van de geschiedenis laat echter zien dat kort na de dood van alle twaalf apostelen van Jezus tegen het einde van de eerste eeuw, zelfs de boodschap over een toekomstig koninkrijk van onze hemelse Vader een einde begon te nemen. Men begon over te hellen naar de mening dat de kerk het Koninkrijk was, en dat het Koninkrijk zou komen wanneer de kerk zichtbaar of in macht op aarde was bevestigd. Steeds minder nadruk werd er op het toekomstige koninkrijk gelegd, naarmate de kerk steeds verder afweek van de ware christelijke hoop en zich met de Romeinse staat verenigde. Toen ten slotte de Romeinse keizer, Constantijn, beweerde bekeerd te zijn en rooms-katholiek werd, dachten de religieuze geestelijken dat het Koninkrijk was aangebroken en trachtten zij de heerschappij van dit religieus-politieke koninkrijk uit te breiden. Toen in 800 (n. Chr.) het Heilige Roomse Rijk werd opgericht doordat Karel de Grote door paus Leo III te Rome tot keizer werd gekroond, dacht men nog sterker dat Gods koninkrijk was opgericht en dat het koninkrijk van God, alhoewel het één enkelvoudig koninkrijk was, zich in twee richtingen openbaarde, in de wereldlijke richting in de vorm van het politieke keizerrijk en in de geestelijke richting in de gedaante van de rooms-katholieke paus.
4 De Protestantse Reformatie van de zestiende eeuw was vermengd met de politiek van West-Europa, hetgeen leidde tot het huwelijk van de protestantse sekten met de politieke staten. Er werd verklaard dat de politieke heersers van zulke religieus-politieke staten bij de gratie Gods regeerden en de zichtbare vertegenwoordigers van God op aarde waren, die in Zijn naam regeerden. Deze opvatting van de aangelegenheden kleurde alle meningen over Gods koninkrijk, en hoewel er later naar alle delen van de aarde missionarissen en zendelingen werden uitgezonden, moest hun bekendmaking omtrent Gods koninkrijk wel onjuist zijn daar zij geen juist begrip hadden van het onderwerp en de leerstellingen predikten van de kerkstelsels, welke een deel van deze wereld waren geworden.
5, 6. Welk verband bestaat er tussen Christus’ werkelijke tweede tegenwoordigheid, zoals die schriftuurlijk wordt gedefinieerd, en de predikingsveldtocht over het Koninkrijk?
5 Toen Jezus terechtstond en er over zijn leven werd beslist, zeide hij daarentegen tot de Romeinse landvoogd van Judea: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel dezer wereld was, zouden mijn bedienden hebben gestreden opdat ik niet aan de joden zou worden overgeleverd. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36, NW). Op geen enkele wijze kon er derhalve aan de prediking welke door rooms- en grieks-katholieke missionarissen en protestantse zendelingen werd verricht, de uitleg worden gegeven dat ze een vervulling was van Jezus’ profetie in Mattheüs 24:14.
6 In deze profetie doelde Jezus niet op de prediking die door zulke missionarissen en zendelingen van afvallige christelijke religiën zou worden verricht. Met de Koninkrijksprediking die hij voorzegde, moest tot deze twintigste eeuw worden gewacht alvorens er een begin mee gemaakt zou worden. Dit was zo vastgelegd in Gods tijdsbepaling der gebeurtenissen. Wat is het koninkrijk waarvan het goede nieuws op de bovenbedoelde tijd op de gehele aarde aan alle natiën gepredikt zou worden? Het juiste antwoord wordt bepaald door datgene waarop het neerkwam in de vraag welke de vier apostelen aan Jezus stelden. Zij zeiden: „Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken van uw tegenwoordigheida en van de voleinding van het samenstel van dingen zijn?” (Matth. 24:3, NW; Mark. 13:3, 4) Die apostelen stelden dus een vraag over Christus’ werkelijke tegenwoordigheid in het koninkrijk dat hem door God gegeven zou worden. En betreffende zijn „komst” tot dat koninkrijk zeide Jezus in latere verzen van zijn zelfde profetische antwoord: „Dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde gaan jammeren en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met macht en grote heerlijkheid. En hij zal zijn engelen uitzenden met een groot bazuingeschal . . . Wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid komt en alle engelen met hem, zal hij op zijn glorierijke troon gaan zitten. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkander scheiden” (Matth. 24:30, 31; 25:31, 32, NW). Bijgevolg is het koninkrijk waarvan dit goede nieuws gepredikt zou worden, het koninkrijk waar Jezus Christus in macht tegenwoordig is, op zijn troon van actieve heerschappij. Het Koninkrijk is niet een koninkrijk dat nog opgericht moet worden, maar een koninkrijk dat thans reeds is opgericht.
7, 8. Welke uitwerking heeft de juiste voortgang van de prediking van het Koninkrijk pas sedert de herfst van het jaar 1914 op de meeste bewoners der aarde gehad, en waarom?
7 Het nieuws dat het is opgericht, is niet voor iedereen goed nieuws, want in plaats dat een ieder verheugd zou zijn over de oprichting er van in de hemelen, zeide Jezus dat alle stammen der aarde er over zouden gaan jammeren en dat hij als Koning en Herder de mensen van alle natiën op grond van de aangelegenheid van het Koninkrijk zou scheiden, evenals een herder de bokken van zijn schapen scheidt. Gods vastgestelde tijd voor de oprichting van van dat hemelse koninkrijk, waar zijn Zoon op de troon zou zitten, was aangebroken toen de „bestemde tijden der natiën” eindigden, of 2520 jaren nadat het koninkrijk van Jeruzalem in het land van Juda in de vroege herfst ofte wel in de zevende joodse maand van het jaar 607 v. Chr. werd verwoest. Deze zeven „bestemde tijden der natiën” liepen in het begin van de herfst, omstreeks 1 oktober, van het jaar 1914 ten einde. Voor die tijd kon het „goede nieuws” van het opgerichte koninkrijk niet worden gepredikt.
8 In zijn zesde uitgave, in december 1879, vestigde het tijdschrift dat thans bekendstaat als De Wachttoren, er de aandacht op dat deze tijden in 1914 zouden aflopen. Namen de natiën der christenheid, die christelijk beweren te zijn, hiervan met enig geloof of vreugdevolle verwachting notitie? Neen! In de vroege herfst van het jaar 1914 waren de natiën der christenheid in het geheel niet vreugdevol gestemd over de oprichting van Gods hemelse koninkrijk met Christus als zijn gezalfde Koning op de troon. De natiën woedden in de eerste wereldoorlog en streden daarin om de wereldheerschappij, terwijl de religieuze geestelijken, zowel katholieke als protestantse, op patriottische wijze steun verleenden aan hun zijde in de bloedige strijd, en God baden om het ene deel van de christenheid de overwinning te geven over het andere. Deze eerste wereldoorlog was van invloed op de gehele wereld. Sinds die tijd zijn „alle stammen der aarde” gaan jammeren, en tot op deze dag zijn ze er nog niet mee opgehouden, ook al is het teken dat de Zoon des mensen in zijn langverwachte koninkrijk is gekomen, voor elk oog dat niet door de vijand, Satan de Duivel, is verblind, overduidelijk en overtuigend. Deze jammerende stammen zijn niet de mensen die door de Herder-Koning Jezus Christus als schapen aan zijn rechterzijde worden geplaatst.
9, 10. (a) Wie prediken „dit goede nieuws van het koninkrijk” ter rechter tijd? (b) Waarom zijn geloof en moed absoluut noodzakelijk voor zulk een prediking?
9 In de uitgave van 1 juli 1920 van het tijdschrift De Wachttoren (Engels) werd het artikel „Het evangelie van het koninkrijk” gepubliceerd. Toen pas zagen Jehovah’s getuigen over de gehele aarde in dat het „goede nieuws” of evangelie de boodschap over het thans opgerichte koninkrijk was en dat er toen, na het „begin van smarten der ellende” die gedurende de periode van de 1ste Wereldoorlog werden ondervonden, een aanvang gemaakt moest worden met de prediking van het goede nieuws van dit koninkrijk, en dat de prediking moest voortduren tot de strijd van Armageddon, de ’grote verdrukking zoals niet is voorgekomen sedert het begin der wereld tot nu toe, en ook nooit weer zal voorkomen’ (Matth. 24:7, 8, 21, NW). Thans, in de „tijd van het einde” van dit satanische samenstel van dingen, moet „dit goede nieuws van het koninkrijk” overal waar dit maar mogelijk is, worden gepredikt. En het wordt ook in deze tijd gepredikt. Men zal het blijven prediken totdat dit samenstel van dingen ten einde loopt en het nieuwe samenstel van dingen, Gods nieuwe wereld bestaande uit „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde,” tezamen met al haar zegeningen haar intrede doet. Het aantal zendelingen der christenheid over de gehele aarde loopt in de duizenden. Ondanks al dezen is het niet te veel gezegd dat Jehovah’s getuigen de enigen zijn die „dit goede nieuws van het koninkrijk” prediken. Waarom? Omdat zij de enigen zijn die het opgerichte koninkrijk zien in het licht van de tegenwoordige gebeurtenissen, zoals die door de bijbelprofetieën worden uitgelegd, en omdat zij de enigen zijn die het geloof en de moed van God bezitten om het te prediken.
10 Laat niemand denken dat er, omdat Jezus het ’goed nieuws’ noemde, geen moed en geloof in God voor nodig is om het te prediken. Het is inderdaad Gods koninkrijk onder Christus dat wordt gepredikt, waardoor het normaal bezien een zeer welkome boodschap diende te zijn. Maar weet gij wat de prediking er van voor deze gefolterde wereld betekent? Het betekent, het nieuws van een vijandelijk koninkrijk te prediken en het in vijandelijke landen te prediken. Waarom? Omdat de wereld, met inbegrip van de christenheid, geen vriend is van Gods koninkrijk, en Jehovah God noch zijn Christus vrienden van deze wereld zijn. In de Openbaring, waarin in een visioen wordt getoond hoe Gods organisatie in 1914 zijn koninkrijk baart, wordt dit feit op de volgende wijze afgebeeld: „Zij baarde een zoon, een manlijk kind, die er toe bestemd is alle natiën te hoeden met een ijzeren roede. En haar kind werd weggenomen naar God en naar zijn troon” (Openb. 12:5, NW). Die „ijzeren roede” in de handen van Gods koninkrijk dient er toe de natiën van deze wereld te Armageddon gelijk zwakke pottenbakkersvaten in stukken te slaan, zoals is voorzegd in Psalm 2:7-9. Het is geen wonder dat de natiën sinds 1914 in twee wereldoorlogen hebben gewoed, terwijl ze in de tussentijd en sindsdien vele kleinere oorlogen hebben gevoerd, en dat ze ijdele dingen hebben bedacht zoals de Volkenbond en de Verenigde Naties en tezamen hebben beraadslaagd tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde koning Jezus Christus, zoals in diezelfde psalm werd voorzegd (Ps. 2:1, 2). Wanneer een ware christen dus het enige werkelijk „goede nieuws” gaat prediken, dan gaat hij als een verkondiger van een koninkrijk dat, naar is geprofeteerd, de natiën van deze wereld zal vernietigen. Hierdoor wordt het prediken een werk waarvoor moed nodig is welke alleen door God verschaft kan worden.
11-13. (a) Waarom is het „veilig” nu het soort van „christen” te zijn waarvan onlangs door een van de vermaarde woordvoerders der christenheid gewag werd gemaakt? (b) Waarom zijn in tegenstelling daarmee ware christenen betrekkelijk onveilig en toch niet te verslaan?
11 Op 23 april 1955 zeide deken James A. Pike van de New York Cathedral tijdens een lunch van de Y.M.C.A. dat hij het af en toe naar vond dat „christen zijn zo iets veiligs was.” Dacht deze orthodoxe geestelijke, toen hij dit zeide, aan Jehovah’s getuigen als predikers van dit opgerichte koninkrijk? Neen! De deken bedoelde in werkelijkheid mensen die belijden christenen te zijn omdat zij als lid staan ingeschreven bij de achtenswaardige religieuze stelsels der christenheid, terwijl het lidmaat zijn populair is en de bescherming van de politieke regeringen der christenheid geniet.
12 Jehovah’s getuigen trachten in overeenstemming met de vereisten die in de bijbel staan opgetekend, ware christenen te zijn, maar nergens op aarde vinden zij het „iets veiligs.” Zelfs in de christenheid hebben zij ervaren wat deken Pike vervolgens opmerkt, namelijk, dat het christendom in de beginjaren een „illegale” en „omverwerpende” leer was en dat de voorstanders er van dikwijls onder de aandacht van de „commissie voor on-Romeinse activiteiten” kwamen. De christenheid moet, zo betoogde deken Pike, tot haar vroege dynamisme terugkeren, wil het volledig succes hebben tegen het communisme (New York Times van 24 april 1955). Omdat Jehovah’s getuigen nu zijn teruggekeerd tot het dynamisme van het christendom uit de dagen van de apostelen, zijn zij zelfs in deze tijd, na de hysterie van de 2de Wereldoorlog, in een aantal landen in de christenheid „illegaal,” om nog maar niet te spreken van de communistische landen, en worden zij er door hun religieuze vijanden valselijk van beschuldigd „omverwerpend” te zijn en een gevaar voor de veiligheid, terwijl zij de ene maal als nazi’s worden betiteld, en een andere keer als communisten, in communistische landen als spionnen en werktuigen van de imperialistische landen, en elders als geheime agenten van het joodse zionisme, elke oude beschuldiging wordt tegen hen in het geweer gebracht ten einde de gemoederen van de massa tegen hen op te hitsen, ten einde de regering er toe te bewegen stappen tegen hen te doen en hun bestaan onveilig te maken.
13 Maar dit heeft geen succes. Jehovah’s getuigen gaan er in deze tijd mee voort een openbare bekendmaking te doen van hun geloof en hoop en het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken te midden van de grootste onveiligheid in de concentratiekampen en de straf- en werkkampen en de gevangenissen van communistische landen en van andere landen die onder totalitaire heerschappij staan en door dictators worden geregeerd. Zij zegevieren over deze vormen en methoden van Duivelheerschappij, zoals staat beschreven in Openbaring 12:11 (NW): „Zij overwonnen [Satan de Duivel] wegens het bloed des Lams en wegens het woord van hun getuigenis, en zij hadden hun ziel niet lief, zelfs niet in weerwil van het gevaar des doods.” Nergens is een getuige van Jehovah zijn, een „gemakkelijke religie” en evenmin is iemand gevrijwaard tegen de een of andere vorm van haat of tegen aanvallen van de zijde der dienstknechten en regeringen van de onzichtbare „heerser dezer wereld,” Satan de Duivel. Communisten en andere totalitaire heersers trachten Jehovah’s getuigen er toe te brengen te tonen dat hun religie een inferieure religie is, welke de druk van deze wereld niet kan weerstaan, maar door de getrouwheid welke de getuigen onder deze pogingen, hen er toe te dwingen hun religie op te geven, aan de dag leggen, brengen zij de communisten en andere totalitaire heersers een nederlaag toe. Zoals deken Pike eveneens zeide: „Het communisme is een wereldreligie. Het kan slechts door een betere religie worden verslagen. Niets anders kan het verslaan.” Dat verbodsbepalingen en vervolgingen van de zijde der communisten tegen Jehovah’s getuigen hen niet hebben kunnen uitroeien of hun toename kunnen tegenhouden, is er een welsprekend bewijs van dat zij in Jehovah’s getuigen de ene „betere religie” hebben aangetroffen, en het vormt voor deze radicale strijders tegen Jehovah God een waarschuwing dat zijn getuigen er nog zegevierend zullen zijn nadat het communisme en andere radicale „ismen” zijn verdwenen. Hun religie is even onvergankelijk als Jehovah’s koninkrijk, hetwelk zij prediken. — New York Times van 11 januari 1955.
OP WELKE WIJZE
14, 15. Hoe laat de wijze waarop de christenheid predikt zich vergelijken met de manier waarop Jezus’ bevel om te prediken, thans volledig wordt gehoorzaamd?
14 Er is veel kritiek uitgeoefend op de wijze waarop Jehovah’s getuigen „dit goede nieuws van het koninkrijk” prediken. Zij prediken niet op de orthodoxe, formele wijze, op de gemakkelijke manier, in een geestelijk gewaad op een kansel in een kerk, waar de religieuze kudde, bijeenkomt en tegenover de prediker of priester zit. Door deze ceremoniële, orthodoxe wijze van prediken welke de christenheid heeft gevolgd, is het bevel dat Jezus aan zijn discipelen gaf, niet vervuld: „Gaat [ja, Gaat] daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, . . . en onderwijst hen alle dingen na te komen die ik u heb geboden” (Matth. 28:19, 20. NW). Omdat de orthodoxie der christenheid er niet in is geslaagd de wereld te bekeren of zelfs maar de mensen te bekeren in landen die „christelijk” worden genoemd, en het binnendringen van het heidendom in de grote steden niet tot staan heeft kunnen brengen, trachten de religieuze stelsels der christenheid de mensen er toe te dwingen religie of religieuze gebruiken en geloofsbelijdenissen te aanvaarden doordat ze bewerken dat de wetgevers door middel van wetten het onwillige volk religie opdringen. Dit is wellicht in overeenstemming met het vredesverdrag van Westfalen, waardoor in 1648 in Europa een einde werd gemaakt aan de Dertigjarige oorlog en waardoor werd beslist dat de religie voor elke provincie van het Heilige Roomse Rijk nadien bepaald zou worden door de religie welke de bepaalde regeerder van die provincie toegedaan zou zijn, hetzij hij katholiek, luthers of calvinistisch was. Maar ze heeft de uiterlijke vorm van christelijk-zijn welke de christenheid bezit, niet kunnen behoeden voor verderf, verval en wereldsgezindheid. Dit betekent dat orthodoxie, hetwelk in de christenheid eeuwenlang de overhand heeft gehad, niet heeft voldaan. Ze is een mislukking.
15 De in het oog vallende wijze waarop Jehovah’s getuigen Jezus’ bevel in Mattheüs 24:14 gehoorzamen en „dit goede nieuws van het koninkrijk” prediken, is, door van land tot land, van stad tot stad, van dorp tot dorp en van huis tot huis te gaan. Dit is wellicht niet de manier welke in de ogen van de geestelijken en leken der christenheid orthodox is, maar ze is apostolisch, ja in navolging van Christus. Nadat de apostel Petrus en de andere apostelen tot het Joodse Opperste Sánhedrin te Jeruzalem hadden gezegd: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen,” en waren gegeseld en nadat hun was gezegd met de prediking over Jezus Christus op te houden, gingen deze apostelen vol vreugde weg, en, zoals in het verslag wordt gezegd, ’bleven zij iedere dag in de tempel en van huis tot huis zonder ophouden onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.’ — Hand. 5:29, 40-42, NW.
16. Hoe volgde Paulus in zijn prediking Jezus na, en met welk resultaat?
16 In die tijd behoorde Paulus niet tot de apostelen die daar van huis tot huis predikten, maar jaren later zeide hij in een afscheidstoespraak tot de oudere mannen van de gemeente te Efeze: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u welke dingen ook die nuttig waren, te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent bekering tot God en geloof in onze Here Jezus. . . . Ik ben rondgegaan, het koninkrijk predikend” (Hand. 20:20, 21, 25, NW). Toen de apostel Paulus aan de christenen te Korinthe schreef, zeide hij: „Wordt navolgers van mij, evenals ik het van Christus ben” (1 Kor. 11:1, NW). In het prediken van huis tot huis was Paulus een navolger van Jezus Christus, want behalve dat Jezus in verscheidene openbare plaatsen predikte, wordt er dikwijls bericht dat hij zich in de huizen van de mensen bevond en de bewoners over het Koninkrijk vertelde. Toen hij zijn twaalf apostelen en later ook de zeventig evangelisten uitzond om te prediken, vertelde hij hun wat zij moesten zeggen aan de deuren van de mensen bij wie zij een bezoek zouden brengen: „Waar gij ook een huis binnentreedt, zegt eerst: ’Moge dit huis vrede hebben’” (Luk. 10:1, 5, NW). „Wanneer gij het huis binnengaat, groet het huisgezin; . . . Overal waar iemand u niet ontvangt of naar uw woorden niet luistert, uitgaande uit dat huis of uit die stad, schudt het stof van uw voeten af” (Matth. 10:5, 12-14, NW). Doordat er in navolging van Christus op zulk een apostolische wijze werd gepredikt, was het resultaat dat Paulus uit zijn gevangenis in Rome kon schrijven en zeggen dat het goede nieuws „in de gehele schepping die onder de hemel is, werd gepredikt. Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een bedienaar geworden. Ik verheug mij nu in mijn lijden ter wille van u” (Kol. 1:23, 24, NW). De gehele schepping onder de hemel was toen hoofdzakelijk heidens.
17, 18. Door wie en hoe wordt in onze tijd de christelijke, apostolische wijze van prediken met succes in praktijk gebracht?
17 Na negentienhonderd jaren zijn Jehovah’s getuigen in deze „tijd van het einde” nog steeds met geheel hun hart toegewijd aan de methode van het van-huis-tot-huis-prediken, omdat het gehoorzaamheid betekent aan de theocratische instructies welke in de bijbel staan opgetekend; het betekent succesvolle predikers zoals Jezus Christus en zijn apostelen na te volgen. Jehovah’s getuigen in deze tijd geloven in die oorspronkelijke methode; zij geloven dat zal blijken dat zij er evenveel succes mee zullen hebben als Christus en zijn apostelen. Zij zijn niet te lui die manier te volgen, omdat er meer moeite mee gepaard gaat dan wanneer men op een kansel in een kerk staat. Zij zijn niet bang dat te doen omdat het de onveilige manier is, welke hen blootstelt aan spot, beschimping, hevige tegenstand en religieuze vervolging. In plaats dat zij de geestelijken navolgen en een beroep doen op het „zwaard van de staat” ter verkrijging van hulp, hanteren zij het „zwaard des geestes, namelijk, Gods woord” en laten dit de bekering tot stand brengen. Zij maken gebruik van de rechtstreekse, praktische, grondige methode waarop bijbels onderwijs gegeven kan worden, door de mensen in hun huis te onderrichten, door hun privé-, persoonlijk onderricht in Gods Woord te geven, door lectuur, waarin bijbelse preken staan afgedrukt, bij de mensen die zij hebben bezocht, achter te laten en daarna terug te keren ten einde bijbelse vragen te beantwoorden en huisbijbelstudiën te beginnen. Dit is de strijdlustige, verstandige methode waardoor wordt voorkomen dat het heidendom vele huizen binnendringt of waardoor vele personen worden gered van het opkomende getij van heidendom. Om eens een voorbeeld te geven:
18 De stad New York staat bekend als een van de grootste heidense steden op aarde; toch zijn Jehovah’s getuigen er, doordat zij ijverig van huis tot huis werken, waarbij zij, indien mogelijk, naar elk huis van deze stad van meer dan zeven miljoen mensen gaan, van slechts één gemeente in 1935 toegenomen tot vijfenvijftig gemeenten op dit ogenblik in 1956, terwijl 7048 personen rapporteren dat zij actief zijn in verband met het prediken van het goede nieuws tot anderen. Dit betekent dat er thans ongeveer één actieve getuige van Jehovah op elke duizend personen in de stad is. In de gehele Verenigde Staten hebben er gedurende de maand april van het jaar 1955 187.120 personen predikingsactiviteit gerapporteerd, wat betekent dat er voor de 165.000.000 bewoners van Amerika één predikende getuige van Jehovah is op minder dan duizend personen.
19-21. (a) Hoe duiden onlangs in de pers verschenen opmerkingen van andere woordvoerders der christenheid aan wat dringend noodzakelijk is? (b) Waarom zijn zulke opmerkingen uit de tijd?
19 Is het, wanneer wij dit alles in aanmerking nemen, een wonder dat de geestelijken er enige aandacht aan gaan besteden en aanbevelingen gaan doen? Zonder dat de verschrikte geestelijken zelf het voorbeeld stellen, brengen zij thans ter elfder ure de noodzaak onder woorden dat de leken (de lidmaten van hun gemeente) er op uit trekken en enig predikingswerk verrichten, hoewel zij niet de nadruk leggen op de noodzaak van huis tot huis te prediken. De secretaris-generaal van het Wereldverbond van Hervormde Kerken verklaarde onlangs dat er zowel behoefte was aan „het getuigenis van Christus in ons beroepsleven als in ons gezinsleven. . . . De enige manier waarop wij mensen naar de christelijke kerk kunnen brengen, is, hun te doen beseffen welk een geweldig grote genade de gave van Christus is” (New York Times van 12 juli 1954). De predikant van de Riverside kerk te New York city zeide: „Over het hoofd gezien is het feit, dat religie op de allereerste plaats het verheerlijken van God is te midden der alledaagse bezigheden des levens. De wereld is de plaats waar men de religie in werking moet zien.” — New York Times van 5 juli 1954.
20 In een rapport gericht aan een in 1954 gehouden vergadering van de Wereldraad van Kerken te Evanston, Illinois, zeide een leek, een kolonel van het leger: „Een der belangrijkste factoren, welke van invloed is op de toekomst van de kerk, is, de verantwoordelijkheid van de leken om hun geloof mee te dragen naar hun werk, huis, overal naar toe. Wij hebben meer alledaagse christenen nodig in plaats van de zogenaamde Zondagschristenen.” Tijdens diezelfde vergadering van de Wereldraad te Evanston zeide de voorzitter van de sectie over Evangelisatie, in verband met een oproep tot de kerken om „een geest van evangelisatie te ontplooien zoals de apostelen dat deden”: „Evangelisatie is niet een speciale toewijzing welke zendelingen ontvangen, maar een normale daad voor elke discipel. . . . Dit is een nieuwe uitbreiding van de werkzaamheden der kerken. Zij zullen het nu op zich moeten nemen hun leken te leren het evangelie in hun alledaagse leven uit te dragen” (Chicago American van 27 augustus 1954). Gelieve op te merken dat er in al deze gepubliceerde verklaringen geen enkele melding wordt gemaakt van de apostolische van-huis-tot-huis-prediking.
21 Maar wanneer hoopt men de leken van de kerken opgeleid te hebben zodat zij zich van hun aandeel in de verantwoordelijkheid om te prediken, zullen kwijten? Luister eens naar de predikant van een episcopale kerk te Houston, Texas, toen hij in een kerk in de stad New York een preek hield; hij zeide dat IN TWEEHONDERD JAAR de bron van het evangelisatievermogen in de christelijke kerk van de kansel zou overgaan op „een getuigenis gevende gemeenschap.” Ja, predikers zullen blijven prediken, „maar preken [van de kansel af] zullen niet het voornaamste middel zijn waardoor mensen tot Christus worden gebracht.” Dit zou tot stand worden gebracht in een atmosfeer van een ontwakend geloof, welke geschapen zou worden doordat gelovigen zouden vertellen wat „God in hun leven betekent” (New York Times van 31 mei 1954). Deze geestelijke is in zijn opvattingen op zijn minst tweehonderd jaar ten achter, ten minste voor zover het Jehovah’s getuigen betreft. In de gemeenten van Jehovah’s getuigen over de gehele wereld wordt reeds het prediken niet beperkt tot het spreken door bekwame sprekers vanaf het podium in de Koninkrijkszaal, maar ieder gedoopt lid van de gemeente wordt aangemoedigd, geholpen en opgeleid om een predikende getuige te worden, die alleen van huis tot huis kan gaan, aan de deuren een inleidende toespraak van enkele minuten kan houden, eveneens wederom bezoeken kan brengen bij de geïnteresseerde zachtmoedige mensen en die nog langere toespraken kan houden ten einde de waarde van bijbelstudie aan te tonen.
22, 23. Naar welke voorrechten en verantwoordelijkheden zien zij die zich aan het doen van de wil van de Almachtige God hebben opgedragen, thans uit?
22 In de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen is een ieder een predikende bedienaar van het evangelie. Het is een genootschap van bedienaren van het evangelie, en niemand kan aan de verantwoordelijkheid ontkomen die hij draagt om in gehoorzaamheid aan Christus’ bevel en voorbeeld te prediken. Een ieder is zich ten zeerste bewust van Jezus’ profetie in Mattheüs 24:14 betreffende deze dagen waarin het Koninkrijk tegenwoordig is, en een ieder heeft hetzelfde gevoelen als de apostel Paulus toen hij uitriep: „Werkelijk, wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” (1 Kor. 9:16, NW) Een ieder weet dat het van levensbelang is dat hij, niet alleen voor de redding van anderen maar ook voor zijn eigen redding, in het openbaar predikt, want met kracht wordt een ieder van Jehovah’s getuigen doordrongen van de woorden van Paulus: „Indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” — Rom. 10:9, 10, NW.
23 Wat geven Jehovah’s getuigen er om of wereldse gerechtshoven beslissen of zij al dan niet „officiële bedienaren van het evangelie” zijn die speciaal zijn „afgezonderd”? Zij weten dat zij zich aan God hebben opgedragen om Zijn wil te doen en zij weten dat hij hen door bemiddeling van Christus gebiedt naar de mensen te gaan, te prediken en te bewijzen dat zij zijn geordineerde bedienaren van het evangelie zijn doordat zij op een actieve wijze de belangen van zijn koninkrijk dienen. Jehovah heeft verstandiger gedaan dan 200 jaar lang op de geestelijken van de christenheid te wachten totdat zij hun leken tot actie zullen aansporen. Daar de beperkte „tijd van het einde” te kort is voor die geschatte tijd, heeft Jehovah zijn eigen getuigen verwekt en zij geven het Koninkrijksgetuigenis ter rechter tijd, zoals hij heeft bevolen.
DE WERELD OVERWINNEN
24. Welke juiste houding ten opzichte van deze tegenwoordige wereld ligt opgesloten in een huidige levenswijze met een christelijk geloof?
24 Er is geloof voor nodig een getuige voor Jehovah te zijn. Lees Hebreeën 11:1 tot 12:3 eens en merk op dat er van Abel af, de eerste die ter wille van de aanbidding van Jehovah stierf, tot op Jezus Christus geloof voor nodig was om een van Jehovah’s getuigen te zijn. Hun geloof stelde hen in staat de bestaande wereld te overwinnen door een rechtvaardige nieuwe wereld onder Gods koninkrijk te zien en door daarom te weigeren een deel van de tegenwoordige wereld te worden en gelijk deze wereld en voor deze wereld te leven. Een christen die een geestelijke zoon van God is geworden, moet deze wereld overwinnen, en dit kan hij alleen door een onwankelbaar geloof tot stand brengen. De apostel Johannes zegt: „Alles wat uit God geboren is, overwint de wereld. En dit is de overwinning waarmede de wereld is overwonnen, ons geloof.” — 1 Joh. 5:4, NW.
25, 26. Hoe en waarom overwinnen de hedendaagse getuigen van Jehovah de wereld?
25 In 1914 deed God het beloofde koninkrijk geboren worden en het zal de wereld nog overwinnen. Het heeft Satan en zijn demonen overwonnen door hen uit de hemel naar onze aarde te werpen en thans gaat het er mee door in het Koninkrijkswerk op aarde overwinningen te behalen en te Armageddon zal het zijn overwinning op Satans tegenwoordige wereld voltooien (Openb. 6:1, 2, NW). In deze tijd is er een overblijfsel van geestelijke christelijke zonen van God op aarde, en in hun geval zal de vaste regel waar blijken te zijn dat alles wat uit God geboren is, de wereld overwint. Zij zullen hun geloof in Gods koninkrijk tonen door het te prediken totdat het einde van deze wereld komt. Er zijn in deze tijd eveneens toekomstige aardse zonen van God in ons midden, een voortdurend aangroeiende „grote schare” van hen die de hoop hebben als Zijn kinderen leven te ontvangen in het glorierijke paradijs van de „nieuwe aarde.” Ook zij moeten de wereld overwinnen, evenals de voorchristelijke getuigen van Jehovah uit de oudheid, van Abel af tot aan Johannes de Doper toe, dat deden. Hiertoe moeten zij op dezelfde praktische wijze hun geloof in Jehovah God en zijn koninkrijk tentoonspreiden. Maar hoewel wij door zulk een grote wolk van voorchristelijke getuigen van Jehovah uit de oudheid zijn omringd, zien wij in het bijzonder op naar Jehovah’s grootste getuige in het universum, zijn getrouwe en waarachtige Zoon Jezus Christus, want hij was de grootste overwinnaar van deze wereld, namelijk, door een marteldood aan de martelpaal op Golgotha. Hij zeide: ’Ik heb overwonnen en ben met mijn Vader op zijn troon gaan zitten’ (Openb. 3:21, NW). Door hem behaalde Jehovah een luisterrijke overwinning op de vijandelijke regeringen en autoriteiten. Wij lezen:
26 „God [heeft] u tezamen met hem levend gemaakt. Hij heeft ons in zijn goedgunstigheid al onze overtredingen vergeven en heeft het met de hand geschreven document [de wet van Mozes] dat tegen ons was en dat uit inzettingen bestond en ons vijandig was, uitgewist, en Hij heeft het uit de weg genomen door het aan de martelpaal te nagelen. De regeringen en de autoriteiten naakt uitgekleed hebbend, heeft hij ze in het openbaar tentoongesteld als overwonnen, ze in een zegetocht leidend door middel er van.” — Kol. 2:13-15, NW.
27-29. (a) Welke heidense ceremonie uit de oudheid wordt voor de geest geroepen doordat Paulus gewag maakt van Jehovah’s zegevierende overwinning door bemiddeling van Christus Jezus? (b) Hoe en tegen welke onrechtvaardige beschuldigers trad Jehovah op ten einde mensen die daartoe bereid zijn, in staat te stellen een aandeel aan de zegevierende overwinning van Jezus Christus te hebben?
27 Sinds die overwinning negentien eeuwen geleden heeft Jehovah God een glorierijke zegetocht geleid. Uit het gebruik van het oorspronkelijke Griekse woord dat de apostel Paulus hier bezigde, volgt dat het beeld is ontleend aan de tijd van de heidense Romeinse overwinningen. Voor de heidense Romeinen was een triumphus een indrukwekkende ceremonie ter ere van een generaal die een beslissende overwinning had behaald. Het was hem toegestaan gekroond met een lauwerkrans de stad binnen te trekken, in de ene hand een scepter dragend en in de andere hand een lauwertak, gekleed in een met borduurwerk versierd gewaad en rijdend in een door vier paarden getrokken ronde wagen van bijzondere vorm. Hij werd voorafgegaan door de Romeinse senaat en magistraten, musici, de krijgsbuit, de gevangenen in ketenen, enz., en werd gevolgd door zijn leger in marsorde. De optocht bewoog zich in de richting van de Capitolijnse heuvel, waar offers werden gebracht en de generaal werd onthaald op een gemeenschappelijk feestmaal.
28 De apostel Paulus maakt in verband met Gods negentien eeuwen geleden behaalde zegepraal, gewag van het „met de hand geschreven document.” Dit was Gods wet welke hij door bemiddeling van Mozes had gegeven, en ze ’bestond uit inzettingen’ en ’was ons vijandig.’ Ze was „tegen ons,” omdat ze ons allen, joden en niet-joden, veroordeelde als zondaren die de dood verdienen, wegens onze overgeërfde onvolmaaktheid en ons onvermogen Gods wet na te komen. Maar wie zijn de regeringen en autoriteiten welke, zoals Paulus zegt, naakt werden uitgekleed? Het zijn de onzichtbare regeringen en autoriteiten van Satan en zijn demonen. De vertaling van Brouwer noemt ze „engelen en machten.” Eens konden dezen ons voor het aangezicht van God beschuldigen. Waarom? Omdat wij God op een volmaakte wijze trachtten te aanbidden en te dienen maar daarin faalden, zoals bleek doordat de joden de Mozaïsche wet niet konden houden. Die wet kon ons niet volmaakt maken, ook niet door de dierlijke slachtoffers welke onder die wet werden gebracht. Ze stelde ons aan de kaak als zondaren, die door de Duivel in verzoeking gebracht konden worden en die hij voor het aangezicht van God kon beschuldigen. Maar wat wij niet konden doen, deed God, ten einde die beschuldiging van Satans regeringen en autoriteiten tegen Jehovah’s getuigen teniet te doen. Hij stelde Jezus Christus als een volmaakt mens op aarde, en Jezus voldeed op volmaakte wijze aan de vereisten van Gods wet. Jezus voldeed hieraan alhoewel hij zich door de prediking van Gods koninkrijk de tegenstand van zowel alle zichtbare als onzichtbare regeringen en autoriteiten van Satan op de hals haalde. Jezus stierf en hij was niet door deze wereld overwonnen, doch was volmaakt loyaal gebleven aan Gods universele soevereiniteit. Hij stierf niet alleen als een martelaar of als een getrouwe getuige van Jehovah’s koninkrijk maar ook als een volmaakt menselijk slachtoffer. Op grond van dit slachtoffer kon God de overtredingen ten gevolge waarvan de Mozaïsche wet ons veroordeelde, vergeven en uitwissen. Aldus nagelde Jehovah God de Mozaïsche wet aan de martelpaal van Jezus en wiste hij dit „met de hand geschreven document dat tegen ons was,” uit, waarbij de martelpaal een symbool is van Jezus’ offerandelijke dood.
29 In oude tijden werden de in het leven gebleven gevangenen uit de verslagenen dikwijls naakt uitgekleed en in de zegetocht voor de wagen van de overwinnaar uitgeleid, zoals de profeet Jesaja eens moest illustreren door gedurende drie symbolische jaren naakt en barrevoets rond te wandelen (Jes. 20:1-4). Toen Jehovah God dus zegevierde over de beschuldigingen inbrengende satanische regeringen en autoriteiten doordat hij Jezus in getrouwheid liet sterven en hem daarna wegens zijn getrouwheid opwekte, kleedde hij in werkelijkheid die vijandelijke regeringen en autoriteiten uit, ontwapende ze en maakte ze naakt, waardoor zij volledig aan de kaak werden gesteld als zijnde overwonnen. Jehovah had nu het recht de overtredingen van zijn christelijke getuigen te vergeven en hen te rechtvaardigen of rechtvaardig te verklaren opdat zij met hun Leider Jezus Christus het hemelse koninkrijk mochten verwerven (Rom. 5:1, 6-9, 18, 19). Die satanische regeringen en autoriteiten konden hen dus niet langer als zondaren veroordelen, die reeds door Gods eigen wet welke door bemiddeling van Mozes was gegeven, waren veroordeeld, want door geloof in Christus slachtoffer werd hun vergiffenis geschonken en werden zij gereinigd en rechtvaardig verklaard, en aldus werd hun een goed geweten gegeven. „Wie zal een beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? God is Degene die hen rechtvaardig verklaart. Wie is het die zal veroordelen? Christus Jezus is degene die is gestorven, ja, nog veel meer, degene die uit de doden is opgewekt, die aan de rechterhand van God is, die ook voor ons pleit” (Rom. 8:1, 33, 34, NW). Als Hogepriester die met de levenswaarde van zijn volmaakte in menselijke slachtoffer tot de allerheiligste tegenwoordigheid van God is toegelaten, pleit Jezus voor hen die zijn getrouwe, door de geest verwekte, gezalfde volgelingen worden, en verkrijgt dat zij worden gerechtvaardigd en hun zonden worden teniet gedaan.
30, 31. (a) Welke regeringen en autoriteiten zijn sedert Pinksteren voortdurend door Jehovah’s zegevierende daad tentoongesteld als overwonnen en machteloos? (b) Voor wie is zulk een tentoonstelling voortgegaan?
30 Dat zij door Satans demonenorganisatie worden veroordeeld, tast hun toestand in Gods ogen niets aan. Alhoewel zij in een botsing met de door mensen gemaakte wetten van wereldse regeringen onder Satans onzichtbare heerschappij, met veroordeling worden overladen omdat zij eerder Gods volmaakte wet nakomen dan door mensen opgestelde onvolmaakte, goddeloze wetten kan dit hen toch niet tegenhouden noch raken zij er hun „goede geweten” door kwijt, daar zij weten dat zij Gods goedkeuring bezitten en ter wille van rechtvaardigheid lijden ondergaan. Dat zij door mensen op zulk een onbillijke, ongerechtvaardigde wijze worden veroordeeld, stelt de schande van de wereldse regeringen en autoriteiten aan de kaak, want deze zijn naakt uitgekleed als vijandelijke regeringen onder Satan welke nu overwonnen zijn, en ze zijn tot zwijgen gebracht door Gods rechtvaardig makende regeling voor zijn getrouwe dienstknechten. De gedurige getrouwheid van zijn loyale dienstknechten die een onverbreekbare rechtschapenheid aan de dag leggen, toont dus aan dat de vijandelijke beschuldigingen niets om het lijf hebben, en hierdoor stelt Jehovah deze uitgeklede regeringen en autoriteiten in het openbaar tentoon als overwonnen.
31 Sinds Pinksteren in het jaar 33 n. Chr., toen Jehovah als bewijs van de goddelijke goedkeuring zijn heilige geest op zijn dienstknechten uitstortte, heeft hij die vijandelijke machten geleid als in een zegetocht ten aanschouwen van mensen en engelen, en dit door middel van de martelpaal en door bemiddeling van Degene die in getrouwheid aan de paal is gestorven. Die satanische regeringen en autoriteiten zijn sedert Pinksteren weliswaar werkzaam gebleven, maar toch zijn ze nog steeds verslagen, overwonnen, en het geloof van Christus’ volgelingen overwint ze en maakt ze te schande als satanische machten van deze wereld, waarmee Christus’ volgelingen geen vrienden kunnen zijn en waarvan zij geen deel kunnen uitmaken. Wij zien dus die satanische machten voor wat ze naakt zijn, en ons geloof geeft ons de overwinning over hen en doet ons trouw zijn aan Gods koninkrijk, dat thans in de hemelen is geboren. In de strijd van Armageddon zullen zij volledig door God worden overwonnen. Jehovah God zal hen niet in het leven bewaren als gevangenen die na Armageddon voor de ogen van hen die Armageddon hebben overleefd, in een zegetocht worden meegevoerd, maar hij zal hen uitroeien en op aarde geen vijandelijke gevangenen levend uit die universele strijd te voorschijn brengen.
DE WEG VAN DE ZEGETOCHT WELRIEKEND MAKEN
32-34. (a) Wat hebben de door God begunstigde toeschouwers sinds 1914 nog meer aanschouwd? (b) Welke andere aspecten van Jehovah’s zegepraal worden door Paulus duidelijk gemaakt onder het symbool van zowel aangename als afstotende geuren?
32 Jehovah’s luisterrijke zegestoet beweegt zich gedurende deze „tijd van het einde” van dit samenstel van dingen verder, in het bijzonder nu het Koninkrijk, dat in 1914 werd geboren, de overwinning heeft behaald in de oorlog in de hemel tussen zijn aartsengel-koning Jezus Christus en Satan de Duivel en diens engelen. Deze verslagen regeringen en autoriteiten zijn naar beneden, naar deze aarde geworpen om hier gedurende een „korte tijd” te worden vastgehouden totdat zij tijdens het hoogtepunt van de strijd van Armageddon in de afgrond worden gesloten en uit de weg worden geruimd. Jehovah’s zegestoet marcheert thans voorwaarts naar de grootse overwinning te Armageddon. Hoe wij dit weten? Door de geur van de kennis van Jehovah God welke over de gehele aarde steeds intenser wordt verspreid doordat Jehovah’s getuigen, het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” van medegetuigen, „dit goede nieuws van het koninkrijk” prediken.
33 Niet alle toeschouwers bezien de zegetocht op dezelfde wijze en niet allen snuiven met dezelfde waardering de zware welriekende odeur op welke deze zegestoet omgeeft. Voor hen die een deel van deze wereld zijn en voor allen die bevriend zijn met deze vieze, ten ondergang gedoemde wereld, is de geur welke wordt verspreid door de Koninkrijksprediking welke deze zegestoet omgeeft, afstotend, niet om in te ademen, want Gods koninkrijk betekent een plaag, de dood, voor deze wereld. Voor hen die er naar verlangen van deze verdorven wereld te worden bevrijd en die bemerken dat Gods koninkrijk de enige hoop op bevrijding is, is het een welkome geur, zoet en verrukkelijk. Negentien eeuwen geleden beschreef de apostel Paulus die geur toen hij over Gods toekomstige koninkrijk predikte, maar wat hij zegt, is thans gedurende de werkelijke tegenwoordigheid van het opgerichte koninkrijk met nog meer klem van toepassing. Paulus was naar Troas in Klein-Azië gegaan om het goede nieuws omtrent Christus bekend te maken en daar werd hem een deur of de gelegenheid om te prediken geopend. Desondanks vertrok hij van daar en ging naar Macedonië aan de overzijde van de Aegeïsche Zee opdat hij Titus spoediger zou ontmoeten. Ook daar werd hij geholpen om de kennis van Jehovah God te verbreiden. Daarom riep hij in dankbaarheid uit:
34 „Maar God zij dank, die ons altijd in een zegetocht leidt in gezelschap van de Christus en de geur van de kennis van hem door bemiddeling van ons in elke plaats waarneembaar maakt! Want voor God zijn wij een welriekende geur van Christus te midden van hen die worden gered en te midden van hen die vergaan; voor de laatsten een geur uitgaande van dood tot dood, voor de eersten een geur uitgaande van leven tot leven. En wie is hiervoor voldoende bekwaam? Wij; want wij zijn geen venters van het woord Gods zoals vele mensen, maar als uit oprechtheid, ja, als door God gezonden, onder Gods ogen, in gezelschap van Christus, spreken wij.” — 2 Kor. 2:14-17, NW; 7:5-7.
35. Waarom zijn, figuurlijk gesproken, van 1919 af tot nu toe de juichende predikers van „dit goede nieuws van het koninkrijk” bij Jehovah’s zegetocht inbegrepen?
35 Wat een verheffende gedachte! Wanneer wij ons door bemiddeling van Christus aan Jehovah God opdragen en vervolgens als getuigen van Jehovah een aandeel hebben aan het prediken van het goede nieuws van het door hem opgerichte koninkrijk, leidt hij ons in zijn zegetocht tezamen met Christus, de thans regerende Koning. Hij leidt ons, maar niet als gevangenen, hetwelk schande en publiekelijke vernedering voor ons zou betekenen. Paulus zegt hier niet dat de zegevierende Jehovah ons, zoals in Kolossenzen 2:15 van de vijandelijke regeringen en autoriteiten wordt gezegd, naakt uitkleedt en ons in het openbaar tentoonstelt als overwonnenen. Neen, Jehovah leidt ons zoals een zegevierende generaal in een zegetocht zijn leger leidt langs een welriekend gemaakte route door de juichende hoofdstad. Hij leidt ons als deelgenoten in Zijn overwinning door bemiddeling van Christus. Ja, hij leidt ons als degenen door bemiddeling van wie hij verdere overwinningen zal behalen doordat hij door bemiddeling van ons overal de kennis van zichzelf waarneembaar maakt, doordat hij ons de bijbel en de daarin opgetekende boodschap voor deze tijd laat bekendmaken. Jehovah heeft ons sedert 1919 deze Koninkrijksboodschap gegeven, en waar wij deze boodschap ook prediken, zegeviert ze. Ze behaalt overwinningen en verandert velen die vroeger vijanden van God waren wegens de goddeloze werken die zij deden, in getuigen van Jehovah en predikers van het goede nieuws van zijn theocratische koninkrijk.
36-38. (a) Voor wie en waarom zijn de aankondigers van Jehovah’s koninkrijk, als een weerzinwekkende stank, onbevredigend? (b) Wat wordt er door aangeduid dat zulke Koninkrijksaankondigers voor anderen „een zoete christelijke geur” zijn?
36 Niet alleen is de verspreide of bekendgemaakte kennis van God een geur, waarin wij op een zegevierende wijze achter Jehovah God en in gezelschap van Christus, de Koning, marcheren wanneer wij die goddelijke kennis voor anderen waarneembaar maken, maar ook wij zelf zijn een geur. Doch met betrekking tot ons verschillen de neuzen in de wereld. Niet dat wij uit eigen beweging iemand op aarde wensen af te stoten, want wij trachten een ieder behulpzaam te zijn en een ieder ten nutte te zijn. Maar deze gehele wereld is Jehovah vijandig gezind. Wanneer wij ons derhalve door bemiddeling van Christus aan Jehovah God opdragen en Hij ons als brengers van zijn koninkrijksboodschap in zijn dienst gebruikt, dan kunnen wij er niet aan ontkomen, ja, wij moeten het verwachten dat wij voor velen afstotend zijn, de velen die de vijanden van Jehovah en zijn theocratische regering onder Christus zijn. Paulus, die trachtte alle mensen in alles te behagen, tot hun welzijn, opdat zij gered mochten worden, heeft dit ondervonden. Wij zelf kunnen er niet aan ontkomen, in het bijzonder nu de strijdvraag over de universele soevereiniteit door de oprichting van het Koninkrijk in de ogen van alle mensen tot de brandende kwestie is gemaakt. Ten aanzien van deze strijdvraag kunnen wij geen vrienden van deze wereld zijn.
37 Als christenen volgen wij, getuigen van Jehovah, Jezus Christus na, wij treden in zijn voetstappen, dragen zijn smaadheden en kondigen hem aan als de thans regerende Koning, en op die wijze verspreiden wij als het ware de geur van Christus of wasemen die uit. In dit opzicht zouden wij graag willen dat wij voor een ieder een zoete reuk waren, maar dat zijn wij slechts voor een zeer klein aantal mensen, voor hen die worden gered. Voor dezen zijn wij gelijk een zoete christelijke geur. Voor dezen zijn wij als een geur die van een levengevende bron afkomstig is en welke daarom tot leven in Gods nieuwe wereld leidt. Waarom zijn wij een zoete, leven-ademende geur voor dezen? Omdat het deze weinige mensen duidelijk is dat Jehovah God, de Bron des levens, ons zendt, en daarom komen wij niet voor doodaanbrengende doeleinden tot hen, maar onzelfzuchtig voor levengevende doeleinden. Deze mensen walgen van deze verdorven wereld, haar teleurstellende beloften en haar wanhopige, zelfzuchtige pogingen zichzelf te bestendigen en Gods rechtvaardige wereld tegen te houden. De boodschap die wij prediken in verband met Gods opgerichte koninkrijk, is werkelijk „goed nieuws” voor hen. Voor hen ademt ze leven, en ze toont hun de weg naar een gelukkig leven in Gods wereld bestaande uit nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, terwijl zij zelfs nu de gelegenheid hebben de strijd van Armageddon te overleven.
38 Alsof zij een verrukkelijke geur inademen, wenden zij zich tot ons en zij ontvangen ons aan huis als christenen die door God zijn gezonden. Zij luisteren naar onze boodschap en aanvaarden onze bijbelse lectuur en het aanbod dat wij doen, deze lectuur tezamen met hen te bestuderen. Zij reageren gunstig op onze uitnodiging onze vergaderingen op de wijkstudie en in de Koninkrijkszaal bij te wonen, zij worden een deel van de Nieuwe-Wereldmaatschappij doordat zij zich door bemiddeling van Christus aan God opdragen, en hebben vervolgens met ons een aandeel aan het afgeven van deze verrukkelijke, levengevende geur tot anderen, opdat ook zij geholpen mogen worden eeuwig leven te ontvangen. Jehovah is voor hen, zoals hij is vertegenwoordigd door zijn regerende Koning Jezus Christus, geen „steen des aanstoots” of „rotssteen der struikeling.” Zij aanvaarden Jehovah als de Universele Soeverein, de grote Rots van het universum, wiens activiteit volmaakt is (Deut. 32:3, 4, NW; Jes. 8:13, 14). Dat Jehovah’s koninkrijksboodschap over deze mensen met een goede neus zegeviert, heeft voor hen leven tot gevolg.
39. Waar wordt, wederom figuurlijk gesproken, de neus van hen die „deze wereld” liefhebben, naartoe gericht en waar vanaf, en waarom?
39 Daarentegen voorzeide de profetie dat anderen, zelfs de christenheid zelf, over deze grote Steen zouden struikelen en aanstoot zouden nemen aan deze grote Rots en daarom zouden vallen en verbroken worden en verstrikt geraken en gevangen worden, hetgeen hun dood tot gevolg zou hebben (Jes. 8:15). Voor dezen zijn de predikende getuigen van Jehovah een stank, „een geur uitgaande van dood tot dood.” Onze Koninkrijksboodschap voorspelt hun weinig goeds. Ze is gelijk een vieze lucht welke van iets doods afkomstig is en welke besmettelijk en dodelijk is om in te ademen. Ze komt voort uit een doodaanbrengende bron en ze betekent de dood voor hen. Waarom? Omdat zij een deel van deze wereld zijn, haar liefhebben en zich er niet van willen losbreken. Zij willen zich niet hervormen en willen niet verzoend worden met God door bemiddeling van Christus. Zij geven de voorkeur aan het gezelschap van zijn vijanden, waartoe de christenheid met haar orthodoxie en menselijke overleveringen behoort, welke zowel hun neus als oren kittelen. Maar wij prediken de „dag der wraak onzes Gods,” en derhalve de komende vernietiging van deze wereld en van allen die een deel van deze wereld blijven. Voor hen die de wereld liefhebben, stinken wij dus. In hun ogen zijn wij pestaanbrengend, zijn wij doodaanbrengend en dienden wij te worden begraven zodat zij ons niet meer zouden zien, ruiken of horen. Deze boodschap van Jehovah’s universele soevereiniteit en van zijn nieuwe wereld en van de vernietiging van deze oude wereld is een ergernis voor hen en plaatst ons in een kwade reuk bij hen. Wij geven hun geen belofte dat zij leven in de eeuwige toekomst zullen ontvangen.
40, 41. Hoe handelen degenen die op zulk een wijze aanstoot hebben genomen, en met welk gevolg?
40 Jehovah, die Christus met Koninkrijksmacht heeft bekleed, is voor hen een grote Steen der struikeling en een Rots des aanstoots geworden. Zij trachten de steen der struikeling te verwijderen en de rots des aanstoots omver te werpen door hun wereldse samenzweringsintriges tegen Jehovah God en zijn regerende Christus. In overeenstemming hiermee trachten zij de Koninkrijksboodschap welke door Jehovah’s getuigen wordt bekendgemaakt en welke zo’n vieze stank in hun neus is, te doen verstommen. Zij kunnen de naam van Jehovah uit vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften van de bijbel verwijderen, maar zij kunnen Jehovah, de Rots, niet verwijderen uit de positie welke hij als Universele Soeverein inneemt. Daarom zal die grote Steen hen te Armageddon nog platter dan een pannekoek platdrukken.
41 Evenals zij de grote Rots nooit kunnen verwijderen zodat hij niet langer zijn koninklijke soevereiniteit over deze aarde zou uitoefenen, zijn zij er niet toe in staat geweest en zullen er nooit toe in staat zijn de Koninkrijksboodschap te doen verstommen en haar predikers te vernietigen. Tot op dit ogenblik hebben zij Jehovah’s getuigen moeten ruiken en zij zullen ons moeten blijven ruiken totdat hun eigen neus wordt fijngemalen in de komende dag van de ’oorlog van God de Almachtige’ te Armageddon (Openb. 16:14-16, NW; Matth. 21:42-44). Jehovah, de Onoverwinlijke Almachtige, leidt ons en in zijn zegetocht leidt hij ons in gezelschap van zijn Koning der koningen en Heer der heren, de overwinnende Koning en de overwinnende Heer. De boodschap van Jehovah’s koninkrijk onder Christus heeft reeds op de gehele aarde luisterrijke zegepralende overwinningen behaald omdat Hij het prediken van dit „goede nieuws,” hetwelk door zijn getuigen op de gehele bewoonde aarde wordt verricht, ondersteunt en zegent. Terwijl hij ons beschermt en leidt, zal ze tot aan Armageddon blijven zegevieren, wanneer zijn eigen zegevierende rechtvaardigingsdaad er voor zal zorgen dat de atmosfeer van de gehele aarde doortrokken zal zijn van de zoete, levengevende geur van de kennis Gods voor een ieder die Jehovah looft en dan ademt. — Hab. 2:14.
[Voetnoten]
a Op bladzijde 426 van de Encyclopedie van McClintock en Strong, Deel 2, kolom 2, lezen wij de volgende ondertitel: „Komst (parousia, tegenwoordig zijn) VAN CHRISTUS.” In Mattheüs 24:3 is het woord dat met „tegenwoordigheid” is vertaald, dit Griekse woord parousia. Zie voor andere plaatsen waar dit Griekse woord voorkomt, Filippenzen 2:12 en 2 Korinthe 10:10.
[Illustratie op blz. 8]
OMVERWERPEND
SPION
COMMUNIST