In een wetteloze wereld prediken
„Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden. En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:12-14.
1. In welke mate neemt wetteloosheid thans toe in de wereld? (2 Tim. 3:1-5)
ZIET u dat de wetteloosheid thans toeneemt? In vele delen der aarde viert minachting voor wet en orde hoogtij. In de meeste grote steden tiert de misdaad welig. Men kan niet meer veilig op straat lopen. In de laatste jaren zijn vele regeringen door revoluties omvergeworpen, terwijl andere zich tot de tanden toe bewapenen tegen opstand van binnenuit en bedreigingen van buitenaf. Zelfs de communistische wereld heeft moeilijkheden, daar het nationalisme boven socialistische „eenheid” wordt gesteld.
2. Hoe zijn vele van de sekten van de christenheid van wetteloosheid doortrokken?
2 Hoe staat het met de christenheid? Zoals Jezus met betrekking tot onze tijd voorzei, heeft „het toenemen der wetteloosheid” een verwoestende uitwerking op veel van haar sekten gehad. De bijbel, die een juist respect voor wet en orde voorstaat, wordt thans door velen als „uit de tijd” beschouwd. Talloze kerken zijn met de huidige toegeeflijke maatschappij meegegaan en zien immoraliteit, homoseksualiteit en corruptie door de vingers. Aldus is er een oogst van namaakchristenen voortgebracht, van de soort die „Gods koninkrijk niet zullen beërven”. — Matth. 24:12; 1 Kor. 6:9, 10.
3. Hoe hebben wetteloze personen geprobeerd de christelijke gemeente binnen te dringen, en wat zegt Jezus over zulke personen?
3 Wetteloze personen hebben zelfs geprobeerd de ware christelijke gemeente binnen te dringen door te beweren dat het thans niet de tijd is van de „beloofde tegenwoordigheid” van onze Heer. Zij bespotten de ouderlingen en betwisten dat de Meester „de getrouwe en beleidvolle slaaf” heeft aangesteld om voor zijn Koninkrijksbelangen op aarde te zorgen (2 Petr. 3:3, 4; Matth. 24:45-47). Jezus’ waarschuwing in Matthéüs 7:15-23 heeft ook betrekking op dit soort van personen. Daar lezen wij: „Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. . . . [Op die dag] zal ik hun . . . in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.”
4. Tot het aankweken van welke hoedanigheid worden wij aangemoedigd, en hoe kunnen wij tonen dat wij deze hoedanigheid bezitten?
4 Met betrekking tot degenen die werkelijk met „schapen” te vergelijken zijn, zei Jezus echter: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” Hoe kunnen wij tonen dat wij deze hoedanigheid van volharding bezitten? Welnu, door een aandeel te hebben aan de vervulling van Jezus’ verdere woorden: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:13, 14). Door te volharden in het bekendmaken van „dit goede nieuws van het koninkrijk” kunnen wij redding verwerven.
5. (a) Waarom kan er gezegd worden dat wij ons werk niet alleen verrichten? (b) Welk oordeelswerk wordt thans verricht, en door wie?
5 Wij verrichten dit werk niet alleen, want in Jezus’ profetie over dit „besluit van het samenstel van dingen” wordt ons vervolgens verteld dat „wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen”. Vanuit de onzichtbare hemel leidt hij een oordeelswerk, waarin hij de mensen van de natiën scheidt „zoals een herder de schapen van de bokken scheidt”. Dit scheidingswerk vindt zijn hoogtepunt in de „grote verdrukking”, waarin de onontvankelijke „bokken” heengaan „in de eeuwige afsnijding”, terwijl de gehoorzame „schapen” worden uitgenodigd het koninkrijk te beërven dat de Vader „sedert de grondlegging der wereld” voor hen heeft bereid. — Matth. 24:3, 21; 25:31-46.
6. (a) Hoe zijn de „schapen” en de „bokken” ertoe gebracht zich te identificeren? (b) Hoe is dikwijls gebleken dat onze van-huis-tot-huisdienst door engelen wordt geleid?
6 Hoe identificeren de „schapen” en de „bokken” zich als zodanig? Dit is een gevolg van een getuigeniswerk dat op aarde wordt verricht door de met de geest gezalfde „broeders” van de koning en hun metgezellen, een werk dat zich „tot de verst verwijderde streek der aarde” uitstrekt (Hand. 1:8). Het betreft hier in hoofdzaak een wereldomvattende predikingsveldtocht van huis tot huis. Deze activiteit resulteert in de gunstige reactie op geestelijke zaken die te kennen wordt gegeven door de woorden die de Koning tot de klasse der „schapen” richt: „Ik was een vreemde en gij hebt mij gastvrij ontvangen” (Matth. 25:35). Hij beschouwt het feit dat zij zijn „broeders” ontvangen, als iets dat jegens hem wordt gedaan. Dit in tegenstelling tot de ontvangst die hun wordt gegeven door weerspannige personen, die geen aandacht schenken aan geestelijke zaken. Dit scheidingswerk geschiedt inderdaad onder leiding van engelen (Matth. 25:31, 32). En in samenhang hiermee bieden engelen ook hulp bij het bekendmaken van het „goede nieuws”, want hoe dikwijls is het niet gebeurd dat een oprecht persoon tot God om hulp bad en er op dat moment een van Jehovah’s Getuigen bij hem aan de deur kwam! En hoe dikwijls is een Getuige er niet door de een of andere ongewone omstandigheid toe gebracht naar een huis te gaan op een moment dat er dringend behoefte bestond aan geestelijke hulp! Mogen wij, in het besef dat wij de ondersteuning van de myriaden hemelse engelen hebben, er nooit mee ophouden door middel van een ijverige van-huis-tot-huisprediking naar mensen te zoeken die het „goede nieuws” waardig zijn.
HET EERSTE-EEUWSE PATROON VOLGEN
7. (a) Waaruit blijkt dat de vroege christenen intensief deelnamen aan het getuigenisgeven „in het openbaar en van huis tot huis”? (b) Welke andere vergelijking kan er tussen eerste-eeuwse en hedendaagse christenen getrokken worden?
7 Onder de vroege christenen bestond geen onderscheid tussen geestelijken en leken. Degenen die in de Heer Jezus Christus geloofden, waren niet slechts „zit-en-luister-christenen”. Zij waren actief en zowel mannen als vrouwen namen intensief deel aan het getuigenisgeven „in het openbaar en van huis tot huis” (Hand. 20:20). Zij ’vervulden Jeruzalem letterlijk met hun leer’ en predikten het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is” (Hand. 5:28; Kol. 1:23). Zij waren succesvol omdat, zoals de geschiedschrijver E. Arnold in zijn boek The Early Christians opmerkt, „zelfs de eenvoudigste leden van hun gemeenschappen . . . boodschappers [waren], die de aan hen toevertrouwde waarheid verbreidden”. Dit dient thans ook zo te zijn, want de volgende woorden van Paulus zijn op alle gelovige christenen van toepassing: „Met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” En wederom is het resultaat dat grote aantallen mensen het „goede nieuws” horen, want „in werkelijkheid ’is hun geluid over de gehele aarde uitgegaan, en hun uitspraken tot de uiteinden der bewoonde aarde’”. — Rom. 10:10, 18.
8. Welke scherpe tegenstelling is er te zien tussen de religies van de christenheid en het ware christendom?
8 Hoezeer verschilt de profetische boodschap van ware christenen van de formalistische ceremoniën van de christenheid! De geschiedschrijver H. G. Wells merkte in zijn boek Outline of History het volgende over dit verschil op:
„Het is noodzakelijk dat wij de aandacht van de lezer terugroepen tot de diepgaande verschillen tussen dit volledig ontwikkelde christendom van Nicæa [van 325 G.T.] en de leer van Jezus van Nazareth. . . . Wat duidelijk aan het licht treedt, is dat de leer van Jezus van Nazareth een profetische leer was van het nieuwe type dat begon met de Hebreeuwse profeten. . . . Het kende slechts een organisatie van predikers en de voornaamste functie was die van de preek. Het volledig ontwikkelde christendom van de vierde eeuw daarentegen . . . was hoofdzakelijk een priesterreligie van een type waarmee de wereld reeds duizenden jaren bekend was. . . . het had een zich snel ontwikkelende organisatie van diakenen, priesters en bisschoppen.”
Voor hun profetische leer in deze tijd hebben ware christenen het kostbare goede nieuws van het opgerichte koninkrijk, dat ’eerst in alle natiën gepredikt moet worden’, voordat het einde komt. — Mark. 13:10.
9. Welke van-huis-tot-huisdienst waarmee in 1919 en begin werd gemaakt, wordt tot op deze dag nog steeds met succes verricht?
9 Deze hedendaagse prediking van het „goede nieuws” kreeg een extra stimulans nadat op 5 september 1919 tijdens het te Cedar Point (Ohio, VS) gehouden congres was aangekondigd dat er een nieuw tijdschrift The Golden Age (Het Gouden Tijdperk) uitgegeven zou worden. Dit tijdschrift heeft nu de schriftuurlijke titel „Ontwaakt!” (Rom. 13:11) Het werd het instrument voor een speciaal werk dat tijdens dat congres door het Wachttorengenootschap werd aangekondigd:
„Het werk met HET GOUDEN TIJDPERK is een van-huis-tot-huiscolportage met de koninkrijksboodschap om de dag der wraak van onze God te verkondigen en de treurenden te vertroosten.”
Tot op deze dag is het van-huis-tot-huiswerk met het tijdschrift Ontwaakt! en ook met het tijdschrift De Wachttoren nog steeds een van de waardevolste methoden om mensen geregeld met het „goede nieuws” te bereiken.
10. Welke bezielende oproep tot actie werd in 1922 gedaan, en hoe werd de van-huis-tot-huisactiviteit ermee verbonden?
10 De van-huis-tot-huisdienst van Jehovah’s Getuigen kreeg verdere stuwkracht vanaf 1922, in welk jaar op het tweede congres in Cedar Point de volgende gedenkwaardige oproep tot actie weerklonk:
„Gaat voorwaarts in het gevecht, totdat elk spoortje van Babylon verwoest is. Maakt de boodschap wijd en zijd bekend. De wereld moet weten dat Jehovah God is en dat Jezus Christus Koning der koningen en Heer der heren is. Dit is de dag der dagen. Ziet, de Koning regeert! Gij zijt zijn openbare aankondigers. Daarom: Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.”
Eén dag van dat congres werd opzij gezet voor groepsgetuigenis van huis tot huis en er werden naar verluidt 10.000 boeken door de Koninkrijksverkondigers verspreid. Tot op deze dag dragen speciale programma’s voor de van-huis-tot-huisprediking op congressen tot de vreugde van de congresgangers bij.
EEN „SPRINKHANEN”-LEGER RUKT OP
11. (a) Waarmee werd het leger van Getuigen met betrekking tot hun predikingswerk van huis tot huis in de Schrift vergeleken? (b) Welke uitwerking heeft deze „sprinkhanen”-activiteit gehad op (1) de geestelijkheid, (2) oprechte mensen?
11 Gedurende de jaren ’20 en ’30 was dit energieke getuigeniswerk van huis tot huis als een sprinkhanenplaag die door de christenheid trok. In Openbaring 9:7-10 lezen wij hierover: „De figuren van de sprinkhanen geleken op paarden die uitgerust zijn tot de strijd . . . En het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens van vele paarden die ten strijde snellen. Ook hebben zij staarten en angels gelijk schorpioenen.” Een „machtig” leger van ijverige Getuigen zwermde door de grotere en kleinere steden van de christenheid en stelde valse leerstellingen en huichelachtige religieuze praktijken aan de kaak. Hierdoor werd de geestelijkheid dikwijls zozeer ’gestoken’ dat ze actieve tegenstand begon te bieden. De „sprinkhanen”-groep kondigde aan dat de dag naderbij kwam waarop Jehovah wraak zou oefenen aan allen die zijn naam smaden en vertroostte oprechte mensen met de blijde tijdingen dat het paradijs op aarde hersteld zou worden onder Gods soevereiniteit. — Jes. 61:2.
12. (a) Waarom zijn deze „laatste dagen” niet de tijd voor zelfvoldaanheid? (b) Hoe kunnen de woorden van Joël met betrekking tot het „sprinkhanen”-leger van toepassing worden gebracht op de activiteit van Jehovah’s Getuigen?
12 Deze „laatste dagen” zijn niet de tijd voor zelfvoldaanheid (2 Tim. 3:1). Het is zoals Gods profeet Joël zegt: „De dag van Jehovah komt, want hij is nabij!” (Joël 2:1) Hoewel het voor aanhangers van de valse religie een dag van donkerheid en radeloze angst is, kunnen degenen die God liefhebben, zich thans verheugen in een geestelijke verlichting die gelijkt op het „licht van de dageraad [dat is] uitgespreid over de bergen” (Joël 2:2a). Als een „sprinkhanen”-leger brachten zij de Koninkrijksboodschap van huis tot huis. Gods profeet beschrijft hun ijverige activiteit met de volgende treffende woorden:
„Er is een talrijk en machtig volk; zijns gelijke is niet tot bestaan gebracht sedert het onbepaalde verleden; en na hen zal er geen meer zijn tot de jaren van geslacht op geslacht. Vóór hen heeft een vuur verslonden, en achter hen verteert een vlam. Gelijk de tuin van Eden is het land vóór hen, maar achter hen is een verlaten wildernis, en er is ook gebleken dat niets ervan ontkomt” (Joël 2:2b, 3).
Ja, er is werkelijk nog nooit een geestelijk leger geweest zoals deze gezalfde getuigen van Jehovah! Zij zijn de aarde doorgetrokken en hebben de dwaling van Babylonische religies aan de kaak gesteld en elke Edense aanblik van hun gebied van activiteit volledig verwoest. Maar zij brengen ook vertroosting aan de huisgezinnen die het „goede nieuws” met waardering ontvangen. Bij monde van Joël zegt Jehovah God over deze zwerm van getuigen:
„Als sterke mannen rennen zij. Als krijgslieden beklimmen zij een muur. . . . Op de huizen klimmen zij. Door de vensters gaan zij naar binnen als de dief. . . . En Jehovah zelf zal stellig voor zijn krijgsmacht uit zijn stem laten weerklinken, want zijn kamp is zeer talrijk. Want hij die zijn woord ten uitvoer brengt, is machtig; want de dag van Jehovah is groot en zeer vrees inboezemend, en wie kan hem doorstaan?” (Joël 2:7-11)
Onder bescherming van de myriaden hemelse engelen hebben deze geestelijke „sprinkhanen” hun van-huis-tot-huisbezoeken gebracht. Het gewone volk luistert graag naar hen, daar de ’vrees inboezemende dag van Jehovah’ naderbij komt. — Zie het boek Godsdienst, hoofdst. 6 en 7 (1940 G.T.); ook The Watchtower, de uitgaven van 15 juni tot 15 juli 1939, onder „Doom of Religion” („De ondergang van religie”).
13. Welke „paarden” hebben het „sprinkhanen”-leger in deze tijd als werktuigen ten dienste gestaan, en tot welk grote getuigenis van huis tot huis heeft dit geleid?
13 De profeet Joël zag in een visioen hoe dit leger van „sprinkhanen” oprukte als „paarden” die zijn uitgerust tot de strijd en een geluid maken als dat van vele wagens (Joël 2:4-6). Deze verkondigers van het Koninkrijk vormen inderdaad een groot leger wanneer zij over de gehele wereld een geestelijke oorlog voeren door „van huis tot huis” te prediken! En in het visioen van Johannes worden vervolgens paarden met berijders beschreven die „legers der ruiterij” vormen waarvan het aantal maar liefst „twee myriaden maal myriaden” — 200.000.000 — bedraagt! (Openb. 9:16-19) Deze „paarden” zijn machtige werktuigen die een hulp vormen om Jehovah’s oordelen bekend te maken! Hoe goed kunnen ze vergeleken worden met de miljoenen en nog eens miljoenen bijbels, boeken en tijdschriften die de „sprinkhanen”-groep in al deze jaren in haar van-huis-tot-huisactiviteit heeft verspreid! (Zie ’Dan is Gods mysterie voleindigd’, hoofdst. 17.) Alleen al in het jaar 1978 hebben zij, samen met de in Openbaring 7:9-17 genoemde „grote schare”, 216.709.937 exemplaren van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! in de huizen verspreid. De van-huis-tot-huisprediking die door het leger van „sprinkhanen” wordt verricht, draagt er beslist toe bij dat er een groot getuigenis wordt gegeven.
TOENEMENDE VERVOLGING
14. Hoe kan Joël 2:7 in verband worden gebracht met de activiteit die Jehovah’s Getuigen onder verbodsbepalingen verrichten?
14 Vijanden van de waarheid hebben getracht een eind aan deze predikingsactiviteit te maken. In veel landen hebben nationalistische regeerders een verbod tegen dit „sprinkhanen”-werk uitgevaardigd. Zij hebben getracht een „muur” tegen de Koninkrijkspredikingsactiviteit op te werpen. Maar het „sprinkhanen”-leger beklimt zulke muren „als krijgslieden”. In sommige steden in landen waar het werk verboden is, hebben plaatselijke belangstellende personen zich bij de Getuigen aangesloten en brengen zij hen naar die huizen waarvan zij weten dat er vriendelijk gezinde mensen wonen. Soms bezoeken zij slechts één of twee huizen in een blok en doen dan hetzelfde in een ander huizenblok. Dikwijls geven zij alleen aan de hand van de bijbel getuigenis. In andere landen verrichten de Getuigen op informele wijze een doeltreffend werk, terwijl zij verlangend uitzien naar de dag dat de beperkende boeien worden verbroken, zodat zij weer vrij van huis tot huis kunnen gaan.
15. Welke uitspraak deed het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten ter ondersteuning van onze van-huis-tot-huisprediking?
15 Tijdens de Tweede Wereldoorlog deden religieuze geestelijken in de Verenigde Staten alle mogelijke moeite om te zorgen dat de van-huis-tot-huisactiviteit van Jehovah’s Getuigen werd verboden. Bij vele gelegenheden heeft het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten echter erkend dat deze van-huis-tot-huisprediking werd ondersteund door de in de grondwet gewaarborgde vrije uitoefening van religie en vrijheid van spreken en drukpers. De aandacht vestigend op de schriftuurlijke basis van de activiteit van Jehovah’s Getuigen, zei het Hooggerechtshof in mei 1943, nadat er met een meerderheid van stemmen een beslissing was geveld in de zaak Murdock c. Commonwealth of Pennsylvania:
„Zij maken er aanspraak op het voorbeeld van Paulus te volgen door ’in het openbaar en van huis tot huis te prediken’ (Hand. 20:20). Zij vatten de opdracht van de Schrift letterlijk op, wanneer daar staat: ’Gaat heen in heel de wereld en predikt het evangelie aan ieder schepsel’ (Mark. 16:15). . . . Deze vorm van evangelisatie wordt heden ten dage op grote schaal door verscheidene religieuze sekten gebruikt, die door bemiddeling van colporteurs het Evangelie naar duizenden en nog eens duizenden huizen brengen en door middel van persoonlijke bezoeken aanhangers voor hun geloof trachten te winnen. Het is meer dan prediken; het is meer dan het verspreiden van religieuze lectuur. Het is een combinatie van beide.”
Het leger van „sprinkhanen” en hun metgezellen zijn inderdaad succesvol geweest in het klimmen over wettelijke muren die vijanden tegen hun van-huis-tot-huiswerk hebben trachten op te werpen.
„VAN HUIS TOT HUIS” — OVER DE GEHELE WERELD
16. (a) Welke activiteit wordt thans door engelen in het wereldomvattende veld verricht? (b) Waarom hebben de „predikings”-methoden van de zendelingen van de christenheid geen succes gehad?
16 Toen Jezus een van zijn gelijkenissen verklaarde, zei hij: „Het veld is de wereld . . . De oogst is een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen” (Matth. 13:38, 39). De apostel Johannes zag ook in een visioen hoe er in deze ’tijd van het einde’ activiteit door engelen wordt verricht en daarom schreef hij:
„Ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’ En een andere, een tweede engel, volgde, die zei: ’Ze is gevallen! Babylon de grote is gevallen, zij die alle natiën van de hartstocht opwekkende wijn van haar hoererij heeft doen drinken!’” (Openb. 14:6-8)
Hoe zouden alle volken van de mensheid ingelicht kunnen worden omtrent het eeuwige goede nieuws betreffende Gods Koninkrijksheerschappij en omtrent de ophanden zijnde val en vernietiging van het wereldrijk van valse religie? Door de methode van de christenheid te volgen en naar zogenaamde „heidense” landen te gaan om daar vervolgens scholen, ziekenhuizen en reliefcentra te bouwen en terloops te prediken tot de „rijstchristenen” die naar hen toe komen? Neen, want zulke methoden zouden nooit succes kunnen hebben. Ze hebben trouwens ook geen succes gehad, en de religies van de christenheid, die door de eeuwen heen medeplichtig zijn geweest aan wapensmokkel en koloniale oorlogvoering, hebben in veel van de niet-christelijke landen van de aarde een zeer slechte reputatie.
17. Welke methoden hebben de zendelingen van Jehovah’s Getuigen gevolgd, en met welk resultaat?
17 Onder leiding van de hemelse engelen is er in de laatste jaren een heel andere zendingsdienst verricht. Vanaf het jaar 1943 maken Jehovah’s Getuigen gebruik van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead (oorspronkelijk te South Lansing, New York, VS), die is opgericht met het speciale doel zendelingen voor het wereldomvattende veld op te leiden. En deze zendelingen zijn uitgezonden om „in het openbaar en van huis tot huis” te prediken, huisbijbelstudies te leiden en belangstellende personen in nieuwe gemeenten bijeen te brengen. Heeft deze openbare prediking „van huis tot huis” succes gehad? Zeer beslist. In 1943 waren er in 54 landen en gebieden van de aarde 126.329 Jehovah’s Getuigen, die met 6310 gemeenten verbonden waren. In 1978, 35 jaar later, waren er in 205 landen 2.182.341 actieve Getuigen, die in 42.255 gemeenten zijn georganiseerd.
18. (a) Is het getuigenisgeven van huis tot huis vandaag de dag belangrijk, en waarom antwoordt u aldus? (b) Hoe dienen Jehovah’s dienstknechten hun rol in verband met het oordeelswerk te bezien? (c) Wat moeten wij doen om van uiteindelijk geluk verzekerd te zijn?
18 Naarmate „het uur van het oordeel” door God snel naderbij komt, moet ook het einde van deze van-huis-tot-huisactiviteit die door degenen onder ons wordt verricht die in hun eigen land of in het buitenland zendelingen zijn, snel naderbij komen (Openb. 14:7). Hoewel velen zich thans misschien als „bokken” doen kennen, zijn er in de diverse gebieden toch ook nog „schapen” die op ons wachten. Wanneer wij moedig onze van-huis-tot-huisactiviteit voortzetten, zullen hemelse engelen ervoor zorgen dat wij naar deze „schapen” worden geleid. De op de troon geplaatste Koning, Christus Jezus, is de Rechter. Wij zijn slechts nederige dienstknechten die het voorrecht hebben een rol te mogen spelen in verband met zijn oordeelswerk en wij kunnen dit doen door ’grondig getuigenis af te leggen en in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen’ (Hand. 20:20, 21). Heel binnenkort zullen de wetteloze steden van de christenheid en van de gehele aarde „werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn”. Gelukkig zullen dan degenen zijn die gehoor hebben gegeven aan de oproep tot Jehovah’s dienst en hebben gezegd: „Hier ben ik! Zend mij.” — Jes. 6:8-11.