Is het christendom stervende?
IS het christendom stervende, of is het misschien reeds helemaal dood, zoals sommigen hebben geconcludeerd? Wanneer wij in de mening verkeren dat de kerken der christenheid het ware christendom vertegenwoordigen, zou een blik op deze kerken bovengenoemde gedachte schijnen te bevestigen. S. Calian, schrijver en hoogleraar in de godgeleerdheid aan de universiteit van Dubuque, in de Amerikaanse staat Iowa, zei onlangs over de bedienaren van de kerken der christenheid:
„Wie in onze maatschappij doet veelbetekenende en profetische verklaringen in verband met de epische gebeurtenissen van onze tijd? . . . voor het merendeel stellig niet de bedienaren des Woords . . . Bekommerd, vermoeid en slecht voorbereid, zijn zij een onduidelijke stem geworden in een wereld die naar een zinvol bestaan en hoop zoekt.”
En W. L. Edelen jr., predikant in de Eerste Congregationalistische Kerk te Tacoma, in de Amerikaanse staat Washington, gaf toe:
„De kerk van tegenwoordig is . . . vrijwel niet te onderscheiden van een gemiddelde zakencorporatie of politiek apparaat.”
Dit geeft echter aanleiding tot een zeer goede vraag: Vertegenwoordigen de kerken der christenheid werkelijk het christendom, of dragen ze een verkeerd naamkaartje? Als u de geschiedenis van de christenheid onderzoekt, blijkt daar dan uit dat ze ooit het ware christendom onder haar aanhangers heeft bevorderd?
Als de kerken dan niet het ware christendom vertegenwoordigen, moeten wij misschien zoeken of het ergens anders levend is. Een rechter, die zelf geen christen was, gaf de heersers van een natie eens de volgende raad met betrekking tot de apostelen van Christus en hun predikingsactiviteit: „(Indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten;) anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” — Hand. 5:38, 39.
De Stichter van het christendom gaf een profetische illustratie waarin hij toonde dat het ware christendom werkelijk uit God is en dat het niet zou uitsterven, maar, integendeel, zou bloeien, niet alleen in de eerste eeuw, zoals werkelijk het geval was, maar ook ten tijde van ons geslacht, welke tijdsperiode in de bijbel als het „besluit van het samenstel van dingen” wordt aangeduid. — Matth. 24:3, 34; 13:40.
HET CHRISTENDOM BLOEIT IN DE EERSTE EEUW
Deze illustratie is de gelijkenis van de „talenten”, die in de bijbel in Matthéüs 25:14-30 staat opgetekend. Jezus sprak in figuurlijke zin over zichzelf als over een man die, voordat hij op een lange reis ging, zijn geld aan zijn slaven toevertrouwde. Over hun activiteit na zijn vertrek, zegt de gelijkenis vervolgens: „Degene die de vijf talenten [een grote som geld] had ontvangen, ging onmiddellijk heen en deed er zaken mee en verwierf er nog vijf bij. Zo verwierf ook degene die de twee had ontvangen er nog twee bij.” — 25 Vs. 16, 17.
Dit was waar met betrekking tot de eerste-eeuwse discipelen, de apostelen en hun metgezellen, die op de pinksterdag van het jaar 33 G.T., slechts tien dagen na Christus’ hemelvaart, onmiddellijk aan het werk gingen. Hun werk bestond er niet in geld te verdienen, maar het aantal discipelen te vermeerderen door ijverig te werken op het bewerkte veld dat hun Meester voor hen had achtergelaten en aldus het ware christendom te bevorderen. In zeer korte tijd werden er duizenden aan de christelijke gemeente toegevoegd en de christelijke boodschap ’droeg vrucht en nam toe in de gehele wereld’ en werd „in heel de schepping die onder de hemel is”, gepredikt. — Hand. 2:41; 4:4; Kol. 1:6, 23.
VOORZEGD DAT HET IN ONZE TIJD ZOU BLOEIEN
Hoe werd in de gelijkenis getoond dat het christendom ook thans, in onze tijd, zou bloeien? Welnu, de gelijkenis liet zien dat de man na een lange reis zou terugkeren om inspectie te houden en zou bemerken dat twee van zijn drie slaven de hun toevertrouwde „bezittingen” met 100 procent hadden vermeerderd. Andere bijbelteksten ondersteunen de zienswijze dat dit gedeelte van de gelijkenis van toepassing is op Christus’ terugkeer na een lange tijd om ’afrekening te houden’ met degenen die gezalfd waren om hem te dienen. — 1 Petr. 4:17, 18; Kol. 3:24.
Er zijn ook nog andere redenen op grond waarvan wij kunnen verwachten dat het ware christendom in onze tijd zou bloeien en toenemen. Een van deze redenen is dat het thans de tijd van Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid in koningsmacht is. De „bestemde tijden der natiën”, of de „tijden der heidenen”, zijn geëindigd. Deze „tijden” begonnen toen Gods zinnebeeldige koninkrijk op aarde in 607 v.G.T. door Babylon werd omvergeworpen. Hoe lang zouden deze „tijden” duren? Het zouden „zeven tijden” of zeven profetische jaren van elk 360 dagen zijn, waarbij een dag voor een jaar gerekend moest worden. Dit zouden dus 7 x 360, ofte wel 2520, jaren zijn. Dit brengt ons tot het jaar 1914 G.T. als de tijd dat het Koninkrijk hersteld zou worden in de handen van degene „die het wettelijke recht heeft”. — Luk. 21:24; Dan. 4:17; Ezech. 4:6; 21:27.
Bovendien stroken de toestanden die sinds 1914 op aarde heersen, met datgene wat volgens Jezus’ voorzegging zou plaatsvinden ten tijde dat hij in „het besluit van het samenstel van dingen” zijn macht zou opnemen. — Matth. hfdst. 24; Mark. hfdst. 13; Luk. hfdst. 17, 21.
Deze wederkomst van Christus in Koninkrijksmacht, in hemelse heerlijkheid, is een tijd van oordeel, eerst voor degenen die gezalfd zijn om Christus te vertegenwoordigen, en vervolgens voor de wereld. De mensen moeten hierover worden ingelicht. Daarom is het noodzakelijk dat de boodschap van het Koninkrijk, waarin Gods voornemen met betrekking tot de mensheid wordt uiteengezet, wederom op uitgebreide schaal, „op de gehele bewoonde aarde”, wijd en zijd wordt bekendgemaakt. God heeft altijd zijn dienstknechten gebruikt om voordat hij een oordeel aan mensen voltrok, een waarschuwing te laten weerklinken. Dit wordt gestaafd door Noachs waarschuwing vóór de Vloed, de waarschuwing van de profeten aan Jeruzalem voordat deze stad in 607 v.G.T. werd vernietigd en de intensieve waarschuwing die door Jezus en zijn discipelen werd gegeven voordat die stad in 70 G.T. door de Romeinse legers werd vernietigd.
HET CHRISTENDOM THANS KRACHTIG
Hoewel de kerken der christenheid in verval zijn, is het ware christendom dus niet stervende. Het is echter voor allen een gevaarlijke tijd omdat wij in het besluit van het samenstel van deze wereld leven. Het is daarom te verwachten dat Christus meer „slaven” zou verwekken en zijn „bezittingen” aan hen zou toevertrouwen. Toen Christus in 1914 Koningsmacht kreeg, woedde er echter een wereldoorlog op aarde. Deze oorlog werd hoofdzakelijk door de legers van zogenaamd christelijke natiën gestreden.
De weinigen daarentegen die destijds trachtten de „bezittingen” van hun Meester te vermeerderen door het ware christendom te beoefenen, kregen ten gevolge van oorlogspropaganda en oorlogshysterie hevige vervolging te verduren. Zij werden wegens de verdraaide, bevooroordeelde zienswijze die de mensen er met betrekking tot het door de „slaven” van Jezus Christus verrichte werk op na hielden, waarvoor in veel gevallen juist de geestelijken van de christenheid verantwoordelijk waren, in de gevangenis gezet, geslagen en uit enkele steden verjaagd. Het leek erop alsof hun werk was geruïneerd.
Niettemin was er na de oorlog, omstreeks 1919, nog een getrouwe groep die inzag dat het noodzakelijk was de tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus, gedurende welke tijd hij inspectie zou houden en zou oordelen, bekend te maken. Zij werden door de Heer tot actie aangezet en met een ijver en energie bezield die nooit meer door hun vijanden uitgeblust zou kunnen worden! Tegen 1922 hadden zij voorbereidingen getroffen om aan te kondigen dat de Koning Jezus Christus zijn macht in de hemel had aanvaard en de mensheid binnenkort van alle onderdrukkers zou bevrijden. Het zou een wereldomvattend werk zijn! Wegens hun ijverige bekendmaking van de waarheid waren er in 1925 90.434 aanwezigen op de jaarlijkse Gedachtenisviering ter herdenking aan de dood van Jezus Christus. Hieruit bleek dat de „slaven” inderdaad hadden gedaan wat in de gelijkenis stond, zij hadden namelijk meer „talenten” verworven of hadden de „bezittingen” van de Meester doen toenemen.
Thans, zo’n vijftig jaar later, is de Koninkrijksboodschap aan vrijwel de gehele schepping „tot een getuigenis” gepredikt (Matth. 24:14). In 207 landen der aarde hebben thans meer dan twee miljoen mensen de boodschap van Christus’ „slaven” gehoord en geloofd en hetzelfde werk opgenomen door anderen te helpen de boodschap eveneens te horen. Daar slechts 144.000 personen het gehele lichaam van getrouwe „slaven” zullen vormen die ten slotte met Christus in de hemel zullen regeren, koesteren de meesten van degenen die thans de boodschap opnemen, de hoop de vernietiging van dit samenstel van dingen te overleven en onder de Koninkrijksregering op aarde te leven. — Openb. 14:1, 4.
Wij bemerken dat in de gelijkenis elke klasse van de getrouwe slaven, de klasse die de vijf talenten had ontvangen en de klasse die de twee talenten had ontvangen, even hard werkte, en beide klassen vermeerderden het aantal talenten met 100 procent. Beide klassen deden dus wat in hun vermogen lag en de ene klasse was niet beter dan de andere. Natuurlijk konden zij niet roemen op de vermeerdering die zij tot stand hadden gebracht, want de resultaten moeten aan Jehovah, door bemiddeling van Christus, worden toegeschreven, zoals de apostel Paulus zei: „Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven; zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft” (1 Kor. 3:6, 7). Christus’ „slaven” zijn slechts de werktuigen die God graag gebruikt om de wasdom te bewerkstelligen. Hoe worden deze getrouwe „slaven” gedurende de tijd dat de Heer inspectie houdt en oordeelt, beloond?
Gelieve op te merken dat de slaven in de vervulling geen afzonderlijke personen, maar klassen van mensen afbeelden. Wij kunnen in deze tijd dus niet zeggen dat sommigen tot de klasse behoren waaraan de vijf talenten werden toevertrouwd en anderen tot de klasse waaraan de twee talenten werden toevertrouwd. Beide klassen werken even hard met betrekking tot de grote of minder grote verantwoordelijkheden die hun zijn toevertrouwd.
DE BELONING VAN DE MEESTER AAN GETROUWE „SLAVEN”
De apostel Paulus spreekt in 1 Thessalonicenzen 4:14-17 over hun beloning:
„Indien ons geloof is dat Jezus gestorven en wederom opgestaan is, zo zal God ook hen die ontslapen zijn door Jezus, met hem brengen. Want dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ontslapenen in geen geval zullen vóórgaan want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht, en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.”
Dat deze beloning een werkelijke, levende hoop is, toonde de apostel Paulus toen hij kort voor zijn dood aan zijn medewerker Timótheüs schreef: „Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard. Van nu af is voor mij weggelegd de kroon van rechtvaardigheid, die de Heer, de rechtvaardige rechter, mij op die dag als beloning zal geven, doch niet alleen aan mij, maar ook aan allen die zijn manifestatie hebben liefgehad.” — 2 Tim. 4:7, 8.
Ten tijde van de tegenwoordigheid van de Heer, wanneer hij komt om inspectie te houden en te oordelen, schenkt hij eerst aandacht aan de „slaven” van de Heer die vanaf Pinksteren in 33 G.T. tot de tijd van zijn aankomst zijn gestorven. Zij worden door hem tot hemels leven opgewekt. Zij voegen zich als zijn collectieve „bruid” bij hem (Openb. 19:7; 21:9). Aangezien zij een hemelse opstanding tot geestelijk leven ontvangen, is hun opstanding natuurlijk niet zichtbaar voor hen die op aarde leven. De „slaven” die gedurende zijn tegenwoordigheid op aarde blijven, zullen bij hun dood „te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht”. Dat wil zeggen dat zij zich gedurende Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid, afgebeeld door wolken, bij degenen zullen voegen die reeds zijn opgewekt. Daarna zullen zij voor altijd met de Heer zijn.
Deze getrouwen worden bij hun dood ogenblikkelijk opgewekt. Daar „rusten [zij] van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen” (Openb. 14:13). Zij hebben hard gewerkt met de „bezittingen” van de Heer, de hun toevertrouwde „talenten”. Na hun opstanding worden zij verlost van hun zware omstandigheden op aarde, maar zij werken onmiddellijk verder in de hemel, waar zij hun beloning ontvangen. Hun ogenblikkelijke verandering op het moment van hun dood wordt in 1 Korinthiërs 15:50-54 beschreven.
Maar hoe staat het met de getrouwe „slaven” die gedurende de tegenwoordigheid van de Koning nog een tijdlang op aarde blijven? Zij verheugen zich thans in een beloning door de „vreugde” van hun Meester binnen te gaan (Matth. 25:19-23). Wie is de bron van deze „vreugde”? Jehovah God, de Vader van Jezus Christus. Jezus verduurde het lijden dat hij onderging, wegens „de hem voorgestelde vreugde” (Hebr. 12:2). Toen hij zijn lange reis ondernam, ging hij naar zijn Vader, de Bron van die „vreugde”, en hij ontving van de Vader grotere verantwoordelijkheden, met inbegrip van koninklijke macht. Het schenkt de getrouwe „slaven” grote vreugde het opgerichte Koninkrijk te verkondigen. Ook is als „een volk voor zijn naam” de naam van Jehovah, de grote Universele Soeverein over hen uitgeroepen. Zij staan in de gehele wereld onder de naam ’Jehovah’s getuigen’ bekend (Jes. 43:10-12). En daar zij „slaven” van Christus zijn, zijn zij Jehovah’s christelijke getuigen.
U KUNT HET WERKELIJKE CHRISTENDOM BEOEFENEN
Het is Jehovah’s voornemen om gedurende deze tijd van inspectie een „grote schare” andere mensen tot de overgebleven getrouwe „slaven” van Christus te vergaderen. Aangezien het besluit van dit samenstel van dingen ten einde spoedt, zullen deze personen de vernietiging van deze wereld overleven en de grondslag vormen voor een ’nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid zal wonen’. — Openb. 7:9-17; 2 Petr. 3:13.
Deze leden van de „grote schare” komen zo snel binnen om zich met Jehovah’s getuigen te verbinden, dat er ieder jaar honderden nieuwe vergaderplaatsen, „Koninkrijkszalen” genoemd, worden gebouwd. Terwijl de kerken der christenheid kermen wegens het verlies van leden en gebrek aan ondersteuning, puilen de zalen van Jehovah’s getuigen figuurlijk gesproken uit. Tienduizenden worden elk jaar gedoopt. En deze nieuwelingen zijn geen passieve leden, maar zijn actieve verkondigers van dezelfde Koninkrijksboodschap die door de „slaaf”-klasse wordt uitgedragen.
Het christendom, het werkelijke christendom, is dus niet stervende, maar is levend, bloeit en neemt in aantal en omvang van activiteit toe. Als u wilt, kunt u het nu vinden en beoefenen. Benader de kwestie met een ontvankelijke geest en zie voor uzelf wat God doet om het christendom te ondersteunen en het in deze tijd op krachtige wijze te doen groeien. De Koninkrijkszalen van deze gelukkige groep staan voor u open en u kunt hun vergaderingen kosteloos bezoeken, zonder dat u in verlegenheid wordt gebracht doordat er om geld wordt gevraagd of een collecteschaal rondgaat. Onderzoek wat deze mensen geloven en wat zij doen, en doe vervolgens datgene waarvan u inziet dat het juist is, te zamen met degenen die u het ziet doen. Dit is de enige manier om thans vreugde te smaken en leven te ontvangen in het rechtvaardige samenstel van dingen, dat nabij is.