Wie zien „het teken van de Zoon des mensen”?
TOT de treffendste profetieën die Jezus Christus heeft uitgesproken, behoort de profetie waarin hij het visioen van de profeet Daniël (7:13, 14) op zichzelf van toepassing brengt. De profeet kreeg een visionair toekomstbeeld van de wereldregeringen vanaf Babylon (waaronder hij toen leefde) tot aan het einde van alle menselijke regeringen en hun vervanging door de Messiaanse heerschappij. Daniël schreef over de Messiaanse Koning:
„Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen.” — Dan. 7:13, 14.
Jezus Christus is degene die hier „gelijk een mensenzoon” wordt beschreven. (Vergelijk Lukas 5:24; 7:34.) De joden verlangden dat hij aan hen zou bewijzen dat hij werkelijk de Messías was door, overeenkomstig hun kijk op de profetie en de vervulling ervan, op een zichtbare wijze op de wolken des hemels te verschijnen. Jezus zei hun echter dat zij zo’n teken niet zouden ontvangen (Matth. 12:38, 39; 16:1-4; Mark. 8:11, 12). De Schrift geeft veeleer te kennen dat het „teken van de Zoon des mensen” in kracht en heerlijkheid veel later gezien zou worden.
Wie zullen dan „het teken van de Zoon des mensen” zien als hij „op de wolken des hemels [komt] met kracht en grote heerlijkheid”? Jezus gaf te kennen dat alle mensen op aarde dit zouden zien. Hij zei: „Alle stammen der aarde [zullen] zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen . . . zien” (Matth. 24:30). Aangezien Christus thans een onzichtbaar geestelijk schepsel is, kunnen menselijke ogen hem niet letterlijk zien, maar zij kunnen zijn tegenwoordigheid wel onderscheiden door de dingen die gebeuren (1 Tim. 6:16). Sommigen zullen zijn onzichtbare tegenwoordigheid vroeg onderscheiden, anderen — over wie wordt gezegd dat zij zich in weeklacht slaan — pas wanneer hij handelend optreedt om de elementen van dit huidige wereldse samenstel van dingen te vernietigen.
Dit optreden van zijn zijde, zo zei Jezus, zou een weergaloze verdrukking voor de aarde betekenen zoals er „sedert het begin der wereld” niet is voorgekomen (Matth. 24:21). De beginfase van die verdrukking zal gekenmerkt worden door de vernietiging van „Babylon de Grote”, namelijk van alle wereldse religies, waarbij vooral de zogenaamd „christelijke” religieuze organisaties die voorgeven Christus te volgen maar die hem in werkelijkheid verkeerd voorstellen, het moeten ontgelden (Openb. 17:1, 2, 16-18; 18:21). Vervolgens komt de beslissende strijd die tussen de politieke, commerciële en militaire elementen van deze wereld en de „Koning der koningen”, Jezus Christus, gevoerd zal worden. — Openb. 19:11-21.
DE DAGEN „VERKORT”
De natie van het Israël uit de oudheid beweerde Gods volk te zijn. De joden bezaten inderdaad de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften, maar zij beoefenden valse aanbidding en vervolgden Jezus Christus en zijn volgelingen. Zij waren geen vrienden van God, maar van de wereld. Zij verwierpen Jezus, die door God was gezalfd en aan de joodse natie als Koning was aangeboden. In plaats daarvan riepen zij ten tijde van Jezus’ verhoor voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus: „Wij hebben geen andere koning dan caesar” (Joh. 19:12-16). Wegens hun opstandigheid verwierp God hen en liet hij toe dat Jeruzalem in 70 G.T. door de Romeinse legers werd verwoest.
De christenheid is als het Jeruzalem uit de oudheid. Ze bezit de bijbel en beweert de enige vertegenwoordigster van de ware God te zijn. Ze heeft haar bewering echter gelogenstraft door degenen te vervolgen die Gods Messiaanse koninkrijk bekendmaken. Ze is door de eeuwen heen een integrerend deel van deze wereld geweest en heeft zich met de politiek van deze wereld ingelaten (Joh. 17:14; Jak. 4:4). Om die reden zal God haar vernietigen, evenals hij het Jeruzalem uit de oudheid vernietigd heeft.
Ten tijde van de verwoesting van het eerste-eeuwse Jeruzalem duurde de belegering kort, slechts 142 dagen. Destijds verloren 1.100.000 joden het leven, terwijl 97.000 joden de verwoesting overleefden en in slavernij verkocht werden. Jezus had voorzegd: „Indien die dagen . . . niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matth. 24:22.
In Jezus’ woorden over de dagen die verkort zouden worden, waren de „uitverkorenen” allereerst de christenen die in Jeruzalem en Judéa woonden, die als eersten onderscheidden hoe het profetische oordeel van Jehovah op het punt stond Jeruzalem te treffen en die wegtrokken om aan de overzijde van de rivier de Jordaan een veilig heenkomen te zoeken. Doordat God dezen van tevoren had laten wegtrekken, kon Hij de vernietiging van Jeruzalem door het Romeinse leger snel volvoeren. Het was aan zijn barmhartigheid te danken dat hij enkele mensen in leven liet.
Op een overeenkomstige wijze gaan Gods „uitverkorenen”, de gezalfde, door de geest verwekte broeders van Jezus Christus die in deze tijd nog op aarde zijn, naar de plaats van veiligheid. Zij onderscheiden aan de hand van de bewijzen, de gebeurtenissen van onze tijd, dat de Zoon des mensen onzichtbaar tegenwoordig is en dat dit samenstel van dingen zeer binnenkort vernietigd zal worden. Zij gaan niet letterlijk bij de andere mensen vandaan, zoals in het geval van de christenen in Jeruzalem, maar zij zoeken toevlucht bij Jehovah onder zijn Messiaanse koning, die zij erkennen en dienen. Zij stellen geen vertrouwen in de krachtsinspanningen van mensen maar verwachten dat Gods koninkrijk vrede en zekerheid op aarde zal bewerkstelligen. Hun getrouwheid is opgemerkt door een „grote schare” andere personen, die zich voor aanbidding bij hen hebben aangesloten. — Openb. 7:9-17.
Nadat de „uitverkorenen” en hun metgezellen duidelijk zijn geïdentificeerd en onder de onzichtbare bescherming van de Koning zijn gebracht, kan met de vernietiging worden begonnen. De verdrukking behoeft niet lang te duren maar kan „verkort” worden. Op deze wijze wordt er enig vlees gered. Dit „vlees” wordt niet gered ten einde in slavernij verkocht te worden maar ten einde levend Gods nieuwe ordening binnen te gaan, aangezien deze personen geloof oefenen in het Messiaanse koninkrijk en Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid onderscheiden. Hoewel de „uitverkorenen” en de „grote schare”, evenals die 97.000 overlevenden in Jeruzalem, voor de dood worden gespaard, worden zij dus niet door die onrechtvaardige personen van destijds afgebeeld. Er bestaat alleen een overeenkomst in het feit dat er in beide gevallen vlees werd gespaard, en ook in Jehovah’s barmhartigheid om destijds niet alle joden en ook thans niet alle mensen uit te roeien.
NIET MISLEID DOOR VALSE MESSIASSEN
Toen Jezus zijn discipelen vertelde wat er met Jeruzalem zou gebeuren, waarschuwde hij hen voor valse Messíassen in hun tijd, en ook voor de dingen waarvoor christenen die zijn parousía of „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht verwachtten, op hun hoede moesten zijn. Hij zei:
„Wanneer dan iemand tot u zegt: ’Ziet! Hier is de Christus’, of: ’Daar!’ gelooft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden. Ziet! Ik heb u van tevoren gewaarschuwd. Als men daarom tot u zegt: ’Ziet! Hij is in de wildernis’, gaat niet uit; ’Ziet! Hij is in de binnenkamers’, gelooft het niet. Want evenals de bliksem komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Waar het dode lichaam ook maar is, daar zullen de arenden vergaderd worden.” — Matth. 24:23-28.
Wanneer Christus in een onzichtbare tegenwoordigheid zou terugkeren, zou hij niet als mens op aarde komen. Daarom dienden christenen niet „in de wildernis” naar hem uit te zien, ten einde in een afgelegen plaats door hem opgeleid te worden voor een revolutie. Ook zou hij niet in geheime „binnenkamers” zijn, waar hij te zamen met zijn volgelingen tegen wereldregeringen kon samenspannen. Neen, zijn tegenwoordigheid zou als de bliksem zijn, niet wegens het feit dat de bliksem plotseling, onverwacht flitst, maar wegens het feit dat deze in een uitgestrekt gebied wordt gezien en openlijk en voor iedereen zichtbaar is. (Luk. 17:24; vergelijk Psalm 97:4.) Zijn volgelingen zouden hun kennis van zijn onzichtbare tegenwoordigheid niet geheim houden maar zouden er een grootscheepse bekendmaking aan geven. — Matth. 10:26, 27.
De „uitverkorenen” zouden, zoals Jezus zei, niet door valse Christussen worden misleid en teleurgesteld. Zij zijn symbolisch als „arenden” doordat zij een scherp geestelijk inzicht hebben. Evenals een arend weet waar het kadaver is waarmee hij zich moet voeden, zouden de scherpziende „uitverkorenen”, die de ware Christus zouden onderscheiden, tot de verwachte Messías, Jezus, vergaderd worden ten einde zich op de juiste Messiaanse plaats met het geestelijke voedsel te voeden. — Luk. 17:37.
DE UITDRUKKING „ONMIDDELLIJK NA”
Deze waarschuwingen van Jezus waren allereerst van toepassing op Jeruzalem met zijn inwoners en vervolgens op christenen gedurende de eeuwen na Jeruzalems verwoesting. Na deze waarschuwing gegeven te hebben, gebruikte hij de uitdrukking „onmiddellijk na de verdrukking van die dagen” (Matth. 24:29). Deze uitdrukking duidde op een tijdsonderbreking. Wat hij vanaf dit punt zei, was slechts in één betekenis van toepassing, namelijk op de huidige tijd, niet op Jeruzalem destijds. Hoe kan dit terecht worden gezegd?
Het eerste-eeuwse gebruik van de uitdrukking die met „onmiddellijk” (Grieks, eutheos) is vertaald, verschilde van ons gebruik van het Nederlandse woord in deze tijd. De Griekse uitdrukking betekende niet noodzakelijkerwijs dat er geen tijdsduur bij betrokken was. In Dr. A. T. Robertsons Word Pictures in the New Testament wordt ter verklaring van dit feit naar een overeenkomstige uitdrukking verwezen (hoewel er een ander Grieks woord wordt gebruikt) en gezegd: „Het gebruik van en tachei [’binnenkort’] in Openbaring 1:1 dient ons tot nadenken te stemmen voordat wij een beslissing nemen. Hier hebben wij net zo’n profetisch panorama, en wel met een verkorte perspectief.” Ook zouden wij het lange tijdsverloop kunnen opmerken dat betrokken was bij de door de apostel Paulus gebruikte uitdrukking: „De God die vrede geeft . . . zal Satan binnenkort onder uw voeten verbrijzelen.”— Rom. 16:20.
In werkelijkheid overbrugde Jezus met de uitdrukking „onmiddellijk na” een tijdsduur van vele eeuwen, want de dingen die hij daarna beschreef, werden in de eerste eeuw niet gezien. Er zijn geen geschiedkundige verslagen voorhanden waaruit blijkt dat de Romeinse belegeraars van Jeruzalem en de andere „stammen der aarde” de Zoon des mensen op wolken en met „kracht en grote heerlijkheid” hebben zien komen en zich toen in weeklacht hebben geslagen.
De dingen die Christus hier voorzei, gaan veeleer in onze tijd in vervulling. Hij voorzei de steeds donkerder wordende toestanden in de wereld, alsof de zon geen licht meer gaf en de sterren van de hemel waren gevallen en men geen heldere blik meer op de toekomst had. Deze dingen zijn sinds 1914 gebeurd, toen de Eerste Wereldoorlog een keerpunt in de wereldgebeurtenissen kenmerkte en de donkerste periode van ’s mensen geschiedenis inluidde.
Deze planeet of de gehele aardbevolking zal echter nooit door een kernoorlog of welk door mensen ontworpen middel maar ook worden vernietigd. Wanneer de situatie op aarde namelijk het donkerste is, „zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid.” — Matth. 24:30.
Dit heeft geen betrekking op het begin van Christus’ parousía of onzichtbare tegenwoordigheid, maar op zijn „komen” (Grieks, erchomenon) ten tijde van de „grote verdrukking . . . [zoals] er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen”. Als hij komt „met de wolken, en elk oog . . . hem [zal] zien”, zal hij onzichtbaar zijn voor letterlijke ogen (Openb. 1:7). „Wolken” verbergen vanzelfsprekend iedereen die zich erin bevindt, zodat door de uitdrukking wordt gesymboliseerd dat degene die zal „komen”, zelf onzichtbaar is. Niet met letterlijke ogen, maar door waar te nemen wat de Zoon des mensen dan doet, zal iedereen zien dat wat er gebeurt niet van mensen maar van de hemel afkomstig is. De „stammen der aarde” die wegens valse religie en door de commerciële, politieke organisaties in conflict met God zijn gebracht, zullen zich „in weeklacht slaan” wanneer zij zien hoe de Zoon des mensen zijn bovenmenselijke kracht tegen hun legers en stelsels aanwendt.
Gedurende Christus’ parousía, welke voorafgaat aan zijn „komen” om het oordeel te voltrekken, is de boodschap van het Koninkrijk en de oprichting ervan als een krachtige trompetstoot in de richting van de „vier winden” — in elke richting — bekendgemaakt ten einde Jehovah’s gezalfde, door de geest verwekte „uitverkorenen” in een eenheid van aanbidding te vergaderen (Matth. 24:31). Ook hebben anderen deze boodschap gehoord en er met het verlangen God te dienen naar geluisterd, met het gevolg dat zij te zamen met de „uitverkorenen” dienst voor God verrichten.
VERVULLING IN DIT GESLACHT
Niet door slechts één feit, maar door vele feiten die thans tegelijkertijd plaatsvinden, wordt bewezen dat de dag en het uur van die toekomstige verschijning van het „teken van de Zoon des mensen” aan alle mensen, zelfs aan ongelovigen, zeer nabij is. Doordat degenen die geloof stellen in Gods Woord de gebeurtenissen beschouwen die sinds 1914 G.T. zijn gebeurd, zien zij thans echter reeds het „teken” van Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid. Uit Jezus’ volgende woorden tot zijn volgelingen blijkt dat hij niet zal toelaten dat zij te zamen met het wereldse samenstel van dingen verstrikt raken in de hoop, plannen en frustrerende werken van dit samenstel. Hij zei: „Leert nu van de vijgeboom als illustratie het volgende: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden.” — Matth. 24:32-34.
Aangezien het koninkrijk van de „Zoon des mensen” „een heerschappij [is] van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan”, is het een troost te weten dat deze dingen in ons geslacht zullen gebeuren (Dan. 7:13, 14; 2:44). Deze Koning zal namelijk in de vrees van Jehovah, zijn God, heerschappij uitoefenen en hij zal niet regeren om de bevolking uit te buiten, zoals mensen hebben gedaan, maar om voor hen vrede en geluk te verzekeren. — Jes. 11:1-5; 32:18.
Indien de lezers van dit artikel met onderscheidingsvermogen waarnemen dat de dingen die Jezus heeft beschreven thans plaatsvinden, kunnen zij zich bijzonder begunstigd achten dat hun ogen geopend zijn om het „teken” van Christus’ tegenwoordigheid waar te nemen. Nu hebben zij de gelegenheid stappen te doen ten einde meer over Jehovah’s voornemen met deze aarde te vernemen en veranderingen aan te brengen in al hun wegen ten einde op een wijze te wandelen die aangenaam is in Gods ogen. Wanneer zij dan het „teken van de Zoon des mensen” zien als hij zal „komen” om aan dit samenstel van dingen het oordeel te voltrekken, kunnen zij van Gods bescherming verzekerd zijn.