Een „heilige plaats” vernietigd — Wat dit thans betekent
„IN EEN UITBARSTING VAN ANTI-RELIGIEUS GEWELD IN HET GEHELE LAND KERKGEBOUWEN EN TEMPELS VERWOEST!”
WAT zouden de meeste mensen geschokt zijn als zij op zekere dag zulke krantekoppen zouden lezen! Toch is dat niet slechts een mogelijkheid; het is onvermijdelijk!
Hoe kan dat nu? Omdat de bijbelse profetieën duidelijk aantonen dat dit heel binnenkort in het ene land na het andere zal gebeuren. In de profetie van Matthéüs hoofdstuk 24 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van de verwoesting van een „heilige plaats”. Hoewel dit in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening inderdaad is gebeurd, gaat deze profetie in onze tijd op een veel grootsere schaal in vervulling.
De profetie werd allereerst gegeven met betrekking tot Jeruzalem en zijn schitterende tempel, die de joden in verband met hun aanbidding gebruikten. Toen Jezus Christus bij een zekere gelegenheid tot zijn discipelen sprak, zei hij over de tempelgebouwen: „Ziet gij al deze dingen niet? Voorwaar, ik zeg u: Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden.” — Matth. 24:2.
Waarom zou God die eerste-eeuwse „heilige” tempel en het religieuze stelsel dat erdoor werd vertegenwoordigd, zo’n ongunstig oordeel laten ondergaan? Omdat de joden afvallig waren geworden. Zij hadden Gods wetten, die hun door bemiddeling van Mozes waren gegeven, verlaten. Bovendien hadden zij Gods vertegenwoordigers, die waren uitgezonden om hen te waarschuwen, verworpen en zelfs hun bloed vergoten. Jezus zei dan ook: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt . . . Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” — Matth. 23:37, 38.
’Vlucht naar de bergen’
Tot degenen die God oprecht aanbaden, sprak Jezus de volgende woorden: „Wanneer gij daarom het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, in een heilige plaats ziet staan (de lezer gebruike onderscheidingsvermogen), laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten. Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen om de goederen uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet naar het huis terugkeren om zijn bovenkleed op te halen. Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen, in die dagen!” — Matth. 24:15-19.
Waarom zette Jezus zijn volgelingen ertoe aan zo haastig ’naar de bergen te vluchten’? Hij zei: „Want er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matth. 24:21, 22.
Eerste-eeuwse vervulling
Hoe ging deze profetie in de eerste eeuw in vervulling? Merk allereerst de dringende waarschuwing op om naar de bergen te vluchten „wanneer gij . . . het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt . . . in een heilige plaats ziet staan”.
Wat was deze walgelijke verwoester? De geschiedenis vertelt ons waardoor de verwoesting van Jeruzalem in werkelijkheid werd veroorzaakt: Door de legers van het Romeinse Rijk. Toen de Romeinen voor het eerst met een sterke legermacht rondom Jeruzalem verschenen, hetgeen in 66 G.T. gebeurde, was dat voor iemand ’met onderscheidingsvermogen’ het teken om het gebied te verlaten. Op dat tijdstip omsingelden Romeinse legers onder generaal Cestius Gallus Jeruzalem en deden zij zelfs een aanval op de tempelmuur, die zij ondergroeven. Zij hadden gemakkelijk de gehele stad kunnen innemen.
Daar stonden de Romeinse legers dus in „de heilige stad”. (Vergelijk Matthéüs 4:5; 27:53.) Zelfs de afvallige joden beschouwden Jeruzalem en zijn omgeving als „heilig”. De aanwezigheid van die legers in deze „heilige plaats” was walgelijk voor de joden.
Maar toen, om de een of andere reden die geschiedschrijvers niet duidelijk is, gaf generaal Gallus de belegering op en trok zijn troepen terug. Dat was het door Jezus voorzegde teken. Voor zijn volgelingen, de „uitverkorenen”, was de tijd aangebroken om te vluchten. Zij beseften de dringendheid van de tijd en trokken snel uit Jeruzalem en geheel Judéa weg, zoals Jezus had voorgeschreven. De geschiedschrijver Eusebius vermeldt dat zij over de rivier de Jordaan naar de omgeving van Pella in het bergachtige gebied van Gilead vluchtten.
Jeruzalem verwoest
Enkele jaren later, in 70 G.T., kwamen de Romeinse legers onder generaal Titus in Judéa terug en omsingelden Jeruzalem. Maar tegen die tijd waren alle „uitverkorenen”, de christenen, reeds uit „de heilige stad” weggetrokken. Toen de Romeinen Jeruzalem bij die gelegenheid omsingelden, bestond dan ook voor niemand meer de gelegenheid naar veiligheid te vluchten. — Luk. 19:43, 44.
Na een korte belegering van vier maanden en vijfentwintig dagen verwoestten de legers van Rome de stad en de tempel. Volgens de geschiedschrijver Josephus, een ooggetuige, vonden 1.100.000 personen de dood en bedroeg het aantal gevangenen 97.000. De aantallen waren hoog omdat de ontrouwe joden geen acht hadden geslagen op Jezus’ waarschuwing om te vluchten. Zij hadden precies het tegenovergestelde gedaan. Ter gelegenheid van een religieus feest waren zij Jeruzalem binnengestroomd en toen de Romeinen de stad plotseling omsingelden, kwamen zij allen in de val te zitten.
Doordat de ’uitverkoren’ christenen zich niet meer in Jeruzalem bevonden, behoefde God zich niet langer om hun veiligheid te bekommeren. Zij hadden reeds ontkoming gevonden. Daarom kon God de Romeinen toestaan Jeruzalem binnen te komen om Zijn oordeel snel aan de stad te voltrekken. Wegens het feit dat de uitverkoren christenen reeds uit de stad Jeruzalem waren weggetrokken, kwam er dan ook sneller een einde aan die dagen van verdrukking, doordat ze werden „verkort”. Dit had tot gevolg dat enig „vlees” — 97.000 personen — in leven bleef.
Die „grote verdrukking” in 70 G.T. was de verschrikkelijkste rampspoed die Jeruzalem ooit was overkomen. De door de joden gebouwde stad, haar tempel en het religieuze stelsel waarin Jeruzalem centraal stond, kwamen aldus definitief aan hun eind.
Maar wat heeft die oude geschiedenis te maken met ons, die in deze twintigste eeuw leven? Heel veel.