Het Koninkrijk van redding thans beschikbaar
1. Tot welk hoogtepunt hebben de tijd en de verwezenlijking van Gods voornemen zich sinds Jezus Christus op aarde was, ontwikkeld?
DE TIJD heeft sinds Jezus’ geboorte niet stilgestaan. De tijd heeft niet stilgestaan sinds hij als slachtoffer is gestorven en uit de doden werd opgewekt en tot Gods rechterhand in de hemel is opgestegen. Insgelijks heeft ook de verwezenlijking van Gods voornemen waarbij Jezus Christus betrokken is niet stilgestaan. Het is zijn voornemen om Jezus Christus als Heer de absolute heerschappij over de bewoners der aarde te laten overnemen, in weerwil van de pogingen die door menselijke heersers worden gedaan om aan die heerschappij vast te houden. De dag des doods van de volmaakte man Jezus Christus als loskoopoffer voor de mensheid ligt nu ver in het verleden. De tijd is aangebroken dat hij in het ambt van Koning, waartoe hij met Gods heilige geest werd gezalfd, moet regeren. Hij heeft lange tijd aan Gods rechterhand gewacht totdat de tijd zou aanbreken dat hij als regerend Koning geïnstalleerd zou worden. Nu is zijn wachtperiode voorbij!
2. Wat profeteerde koning David betreffende het wachten van de Heer aan Gods rechterhand, wat zei de apostel Petrus, en wat werd er ten slotte in Hebreeën 10:12, 13 gezegd?
2 Lang geleden had koning David onder inspiratie gezegd: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer [dat is, tot Christus de Heer] luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden’” (Ps. 110:1, 2). Op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. zei de christelijke apostel Petrus tot duizenden in Jeruzalem: „Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt” (Hand. 2:36). Jaren later werden aan de Hebreeuwse christenen de geïnspireerde woorden van Hebreeën 10:12, 13 geschreven: „Deze heeft voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht en is aan de rechterhand van God gaan zitten, van die tijd af wachtend totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden.” Deze wachttijd is jaren geleden geëindigd.
3. (a) Wanneer eindigde Jezus’ wachttijd in de hemel? (b) Waarom trachtte Jezus niet koning Davids troon te Jeruzalem te herstellen?
3 Wanneer? In onze twintigste eeuw, in het jaar 1914, aan het einde van wat Jezus Christus „de tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” noemde. Hij profeteerde dat de stad Jeruzalem uit zijn tijd verwoest zou worden en dat haar vertreding door de „heidense” natiën zou voortduren totdat die tijden der heidenen, waarin dit vertreden door de natiën zou plaatsvinden, geëindigd waren (Luk. 21:20-24, NBG; NW). Zelfs in Jezus’ dagen werd datgene wat door Jeruzalem werd gesymboliseerd, namelijk het koninkrijk van Jehovah God in handen van het koninklijke huis van David, door de „heidense” natiën, zoals die door de Romeinse wereldmacht werden vertegenwoordigd, vertreden. Vóór het Romeinse Rijk was het Babylonische Rijk met het vertreden begonnen door destijds in 607 v.G.T. Jeruzalem en zijn tempel te verwoesten, en daarna hadden eerst het Medo-Perzische Rijk en vervolgens het Griekse Rijk de vertreding voortgezet totdat de Romeinse wereldmacht de „heidense” heerschappij over Jeruzalem overnam. Jezus Christus trachtte dus niet de aardse troon van koning David te Jeruzalem te herstellen. Waarom zou hij dit trachten te doen terwijl hijzelf de vernietiging had voorzegd die in het jaar 70 G.T. door de Romeinen over Jeruzalem werd gebracht?
4. (a) Wat heeft Jezus gedurende al die jaren van wachten in de hemel gedaan, en waarom? (b) Wat kon Jezus aan het einde van de tijden der heidenen verwachten te ontvangen?
4 Jezus Christus wist dat hij moest wachten om in het koninkrijk Gods dat hij predikte regerend Koning te worden. Aangezien hij het onderwerp van de „tijden der heidenen” zelf ter sprake had gebracht, wist hij dat hij aan Gods rechterhand moest wachten totdat die „bestemde tijden der natiën” 1844 jaar na Jeruzalems tweede verwoesting in het jaar 70 G.T., zouden eindigen. Hij kon de door God vastgestelde tijd voor de wereldaangelegenheden niet veranderen, en hij wenste dit ook niet te doen. Gedurende al die jaren dat hij moest wachten, zou hij als Jehovah’s Hogepriester dienst verrichten en de levenreddende voordelen van zijn loskoopoffer ten behoeve van zijn getrouwe discipelen op aarde, die zijn kerk of gemeente vormen, aanwenden. Waarom? Omdat zij tot medeërfgenamen of medekoningen met hem in Gods hemelse koninkrijk gemaakt zouden worden (Hebr. 3:1; 6:18, 19; 10:10-22; Rom. 8:16, 17). Maar toen de 2520 jaren van de tijden der heidenen in 1914 eindigden, was de bestemde tijd aangebroken waarop Jezus kon verwachten het Messiaanse koninkrijk te ontvangen. Waar?
5. (a) Waar zou Jezus Christus het Messiaanse koninkrijk ontvangen en als koning worden geïnstalleerd? (b) Door wie zou hij als Koning worden geïnstalleerd?
5 Niet op aarde ter plaatse van het aardse Jeruzalem dat toen door het Turkse Rijk was bezet, maar boven in de hemel, waar Jezus Christus zich in het jaar 1914 als de Blijvende Erfgenaam van het Messiaanse koninkrijk van David bevond. Hij hoefde niet in gematerialiseerde gedaante als mens naar de aarde te komen en in het aardse Jeruzalem als koning geïnstalleerd en gekroond te worden om de vertreding van Jeruzalem door de „heidense” natiën een halt toe te roepen. Welnu, wie zou hem daar als koning installeren? Niet de mohammedaanse Turken, die zich toen op de rand van de Eerste Wereldoorlog bevonden en evenmin de Engelsen, die het oude ommuurde Jeruzalem op 9 december 1917 aan de Turken ontnamen. Neen, Jezus Christus zou niet van Gods rechterhand in de hemel verlaagd worden tot een aardse stoffelijke troon, om daarop door mensen geïnstalleerd te worden. Aan het einde van de tijden der heidenen omstreeks 4/5 oktober in 1914 bevond Jezus Christus zich in wat Hebreeën 12:22 de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem,” noemt op de hemelse berg Sion. Daar zou de verheerlijkte Jezus Christus als koning worden geïnstalleerd, en wel door de enige die dat kon doen, de Allerhoogste God Jehovah.
6. (a) Hoe werd het vertreden van „Jeruzalem” in 1914 G.T. een halt toegeroepen? (b) Waarvoor was met betrekking tot de „heidense” natiën toen de tijd aangebroken?
6 Destijds waren de „heidense” natiën niet geneigd met het vertreden van „Jeruzalem”, of datgene wat door Jeruzalem werd gesymboliseerd, op te houden. Dit bleek uit het feit dat zij destijds aan de Eerste Wereldoorlog deelnamen ten einde om de wereldheerschappij te strijden. De Almachtige God riep echter een halt toe aan hun vertreding van het recht op heerschappij dat aan de koninklijke afstammeling van koning David toebehoort. Hij deed dat Messiaanse recht op heerschappij van kracht worden door Jezus Christus als koning in het „hemelse Jeruzalem” te installeren. Sindsdien is „Jeruzalem”, in zijn koninklijke Messiaanse betekenis, niet langer door de heidense natiën vertreden. Nu was de tijd aangebroken dat die „heidense” natiën tot een voetbank voor de voeten van de Zoon van God, Jezus Christus, gesteld moesten worden. Het was de tijd dat deze Messiaanse koning moest ’gaan onderwerpen te midden van zijn vijanden’. — Ps. 2:1-9; 110:1, 2.
7. (a) Met wie hebben de heidense natiën, met inbegrip van die welke Kerstmis vieren, te maken? (b) Welke vraag met betrekking tot vernietiging rijst nu, en aan wie is de keuze?
7 De „heidense” natiën hebben thans niet te maken met een pasgeboren baby, wiens verjaardag de natiën der christenheid met Kerstmis beweren te vieren. Ze hebben te maken met Gods Messiaanse Koning, die thans in koninklijke macht is geïnstalleerd en gemachtigd is tegen alle tegenstanders van zijn regering over de gehele aarde op te treden. Dit koninkrijk zal werkzaam zijn tot redding van het mensengeslacht, want deze hemelse, onsterfelijke Koning kan over de gehele mensheid een volmaakte, rechtvaardige heerschappij uitoefenen, terwijl de „heidense” natiën successievelijk werkzaam zijn geweest tot de uiteindelijke vernietiging van het mensengeslacht. De politieke natiën moeten dus vernietigd worden, want zoals de wereldsituatie zich nu ontwikkelt, rijst de vraag: Zullen de politieke natiën of zal het mensengeslacht vernietigd worden? Aan God zij de keuze.
8. Welk kenmerk van Daniëls profetie (hoofdstuk 2) moest in vervulling beginnen te gaan toen God in 1914 zijn Koning in het „hemelse Jeruzalem” installeerde?
8 Dat God zijn Messiaanse Koning Jezus Christus in 1914 in het „hemelse Jeruzalem” installeerde, betekende het begin van de vervulling van Daniëls profetie over een „steen” die uit een symbolische „berg” werd gehouwen. De profetie luidde: „En wat de steen aangaat die het beeld [van wereldmachten] trof, hij werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde. En in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan, aangezien gij aanschouwd hebt dat uit de berg, niet door handen, een steen werd gehouwen, en dat die het ijzer, het koper, het gevormde leem, het zilver en het goud verbrijzelde.” — Dan. 2:35, 44, 45.
9. Wat zal die Messiaanse Steen binnenkort doen, en wat zal dit, volgens Jezus’ profetie, voor dit samenstel van dingen betekenen?
9 Het is nu zesenvijftig jaar geleden dat die koninklijke Messiaanse Steen aan het einde van de tijden der heidenen, in 1914 G.T., uit Jehovah’s eigen regeringsberg werd gehouwen. Daarom zal die Messiaanse Steen heel binnenkort zijn doel treffen, namelijk alle politieke regeringen van het gehele tegenwoordige samenstel van dingen op aarde. Dat zal betekenen wat in Daniël 12:1 „een tijd van benauwdheid” wordt genoemd „zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd”. En Jezus Christus liet in zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” zien dat het een onderdeel zou zijn van een „grote verdrukking . . . als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen”. En om de gevaarlijkheid ervan aan te tonen, zei hij vervolgens: „Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matth. 24:21, 22.
10. (a) Waarom vormen die woorden van Jezus goed nieuws voor ons mensengeslacht? (b) Wie zullen dwars door de komende „grote verdrukking” heen in leven blijven?
10 Ah, maar houden deze laatste woorden van Jezus geen goed nieuws in voor ons in deze tijd, die deze „tijd van benauwdheid” zullen meemaken? De Almachtige God zal deze „grote verdrukking” niet zo ver laten gaan en zo lang laten duren dat er ’geen vlees gered zou worden’. Ter wille van zijn „uitverkorenen”, die medeërfgenamen met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk zijn, zal God de dagen verkorten. Zodoende zal er menselijk vlees gered kunnen worden. Aldus zal het mensengeslacht zonder onderbreking, zonder het ooit zonder levende leden van het mensengeslacht op aarde te moeten stellen, op aarde kunnen blijven leven. In Noachs dagen werd het mensengeslacht bijna van de aardbodem weggevaagd, toen slechts acht mensen in de reusachtige ark die door Noach was gebouwd, de wereldomvattende vloed overleefden (Matth. 24:38, 39; 1 Petr. 3:20). Hoewel de komende „grote verdrukking” de tot dusver grootste wereldcatastrofe aller tijden zal zijn, zal het mensengeslacht dwars door de grote verdrukking heen in leven blijven doordat Gods „mensen van goede wil”, ook al zijn het er betrekkelijk weinigen, gespaard zullen worden.
11. (a) Waaronder zullen deze geredden dan komen te staan? (b) Welke verandering zal er stellig op aarde volgen?
11 Waaronder zullen zij dan komen te staan? Het koninkrijk van deze wereld, met inbegrip van de christenheid, zal vernietigd zijn, verbrijzeld door de Steen van Gods Messiaanse koninkrijk. Als vervulling van Daniëls profetie zal die Koninklijke Steen, die tot de proporties van een grote berg uitgroeit, de gehele aarde vullen. Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”, zal geen heerschappij uitoefenen noch een plaats hebben op deze „berg”. Zowel hij als zijn demonen zullen gedurende de duizendjarige regering van Christus geketend en in een afgrond opgesloten zijn (Openb. 20:1-3, 7). De overlevende „mensen van goede wil” kunnen dus alleen maar onder een nieuwe hemelse regering komen, het Messiaanse koninkrijk van de Blijvende Erfgenaam van koning David, Jezus Christus, te zamen met degenen die medeërfgenamen met hem in het hemelse koninkrijk zijn. Een verandering van aardse toestanden zal stellig volgen. Een nieuwe rechtvaardige mensenmaatschappij zal op aarde geplant worden, net zoals Noach en zijn gezin het mensengeslacht na de Vloed van Noachs dagen een rechtvaardig nieuw begin gaven. Hiernaar wees de apostel Petrus vooruit met de woorden: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petr. 3:13.
REDDING VOOR EEUWIG
12, 13. (a) Van welke bekendmaking die sinds 1914 is gedaan zal de aarde dan de volledige uitwerking voelen? (b) Welke woorden van dank die werden geuit door degenen die in de hemel verblijven, zullen degenen die zich aan de zijde van Gods Messiaanse koninkrijk scharen opnemen?
12 Aldus zal de aarde de volledige uitwerking voelen van de hemelse bekendmaking die sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 is gedaan, namelijk: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid” (Openb. 11:15). Het zal niet tevergeefs zijn geweest dat mensen van deze huidige generatie die bekendmaking serieus hebben opgenomen en zich aan de zijde van Gods Messiaanse koninkrijk hebben gesteld, ten einde de gunst van die naderbij komende regering te verwerven. Uit diepe dankbaarheid voor het feit dat zij dwars door de oorlog van Gods gramschap ten opzichte van de aardse natiën heen zijn gespaard, zullen zij de historische woorden opnemen van degenen die in de hemel verblijven, en zeggen:
13 „Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren. Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.” — Openb. 11:15-18.
14. (a) In welk opzicht zullen die overlevenden van de „grote verdrukking” zich reeds ruimschoots beloond voelen? (b) In welke toestand zullen zij de aarde niet willen achterlaten, en wat zullen zij zich derhalve ten doel stellen?
14 Hoe blij zullen Gods „mensen van goede wil” dan zijn dat die verdervers van de aarde zelf ten verderve zijn gebracht in de vernietiging tijdens de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon! (Openb. 16:14-16) Hoe blij zullen zij zijn dat zij tot degenen behoren die Gods naam vrezen en derhalve als christelijke getuigen van Jehovah hebben gediend! Zij zullen zich reeds rijkelijk beloond voelen voor het vrezen van zijn naam doordat zij levend in het vlees door de „grote verdrukking” heen gespaard zijn, een verdrukking die zonder Jehovah’s bescherming nooit in het vlees overleefd had kunnen worden! Zij zullen er niet tevreden mee zijn lijdzaam toe te zien hoe deze aarde ten gevolge van de verderfelijke handelwijze der natiën in een staat van verderf is achtergelaten. Zij zullen de aarde willen herstellen. Een paradijs op aarde zal hun doel zijn, want zij weten dat dit Gods onveranderlijke voornemen is, zoals lang geleden in de Hof van Eden aan Adam en Eva werd bekendgemaakt (Gen. 1:26-28). Zij zullen er verlangend naar zijn zulk een wereldomvattend paradijs met anderen te delen, ja, met vele anderen. Met wie dan wel?
15. (a) Met wie zullen de overlevenden van de „verdrukking” het aardse paradijs graag willen delen? (b) Gods redding van het mensengeslacht zal derhalve meer omvatten dan welke naderbij komende bevrijdingsdaad?
15 Met degenen op wie gedoeld wordt in de woorden van dankzegging aan Jehovah God: „Úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen.” Ah, „de doden”! De gestorven „heiligen” worden natuurlijk tot hemels leven opgewekt om met Jezus Christus in zijn koninkrijk over de mensheid te delen. Maar afgezien van hen zijn er de talloze menselijke doden, met inbegrip van velen die Gods naam hebben gevreesd, „de kleinen en de groten”. Opdat alle menselijke doden door een volmaakt, rechtvaardig hemels Koninkrijk geoordeeld kunnen worden, moeten zij uit de graven in de aardbodem of in de wateren der zee worden opgewekt. Ah, ja, Jezus Christus is als menselijk loskoopoffer voor hen allen gestorven (1 Tim. 2:5, 6). Gods voornemen om het mensengeslacht te redden, houdt dus meer in dan dat er alleen maar enig menselijk vlees levend door de „grote verdrukking” der wereld heen en tot in zijn Koninkrijkssamenstel van dingen wordt gespaard. Het houdt ook in dat alle menselijke doden voor wie zijn Zoon Jezus Christus als volmaakt menselijk slachtoffer is gestorven, uit de dood worden opgewekt. Daar hij in het bezit is van de volledige verlossende verdienste of waarde van dat offer kan hij in de hemel dienst verrichten als Gods Hogepriester en de voordelen van zijn offer aan de uit de dood opgewekte mensheid doen toekomen.
16. Wie zal tot degenen behoren die dan uit de doden worden opgewekt, gezien de belofte die Jezus aan hem heeft gedaan?
16 Onder de doden die opgewekt zullen worden, zal zich de welwillende boosdoener bevinden die naast Jezus Christus aan een paal is gestorven. Bedenk hoe hij tot Jezus — boven wiens hoofd een opschrift was aangebracht waarop stond: „Dit is de koning der joden” — woorden richtte waaruit hoop sprak. Hij zei: „Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.” En hoewel alle aanwijzingen die dag op het tegendeel schenen te duiden, zei Jezus tot hem: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Luk. 23:38-43). Wanneer Jezus dan in zijn koninkrijk gekomen zal zijn en er een begin mee gemaakt zal hebben het Paradijs op aarde te herstellen, moet hij de woorden die hij tot deze boosdoener richtte, waarmaken.
AARDSE VERTEGENWOORDIGERS VAN HET HEMELSE KONINKRIJK
17, 18. (a) Hoe zal de aanstelling van menselijke zichtbare vertegenwoordigers van het Messiaanse koninkrijk verschillen van de wijze waarop menselijke heersers thans aan de macht komen? (b) In welke bewoordingen wordt in Psalm 45 te kennen gegeven dat Jezus gemachtigd is om dan zichtbare vertegenwoordigers van zijn koninkrijk aan te stellen?
17 Voormalige koningen, keizers, presidenten, bestuurders en dictators kunnen wanneer zij uit de doden worden opgewekt, niet verwachten dat zij het bestuur over hun vroegere onderdanen of medeburgers automatisch kunnen overnemen en hervatten. Het oude samenstel van dingen onder de satanische „god van dit samenstel van dingen” is niet langer in werking. Gods nieuwe samenstel van dingen onder zijn Messiaanse koninkrijk der hemelen is volledig over de gehele aarde bevestigd. Noodzakelijkerwijs zullen allen die op aarde wonen, onder dit Koninkrijk worden georganiseerd, echter niet volgens de huidige verdeling in natiën, stammen of rassen. Alle aardse onderdanen van het Koninkrijk zullen behandeld en georganiseerd worden als één mensengeslacht, één menselijke familie, die allen van één vlees zijn en allen in gelijke mate losgekocht zijn door het ene offer van de Loskoper Jezus Christus. Zijn onzichtbare hemelse Koninkrijk zal zichtbare, menselijke vertegenwoordigers op aarde hebben, die echter niet door de mensen gekozen zijn maar door Jezus Christus gekozen en aangesteld zullen worden. Dat hij de opdracht en machtiging hiertoe heeft ontvangen, wordt in de profetische Psalm 45:6, 7, 16 in de volgende woorden uiteengezet:
18 „De scepter van uw koningschap is een scepter van rechtschapenheid. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en gij haat goddeloosheid. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten. In plaats van uw voorvaders zullen uw zonen blijken te zijn, die gij tot vorsten zult aanstellen op de gehele aarde.” — Hebr. 1:7-9.
19. (a) Wat voor soort van heerschappij zal dan het bewind voeren? (b) Aan wie zullen de zichtbare vertegenwoordigers rekenschap moeten afleggen voor de wijze waarop zij zich in hun ambt gedragen?
19 De nationalistische en democratische heerschappij zal tot het teleurstellende, gedesillusioneerde verleden behoren. De theocratische heerschappij zal het bewind voeren. Dit zal een verenigde, harmonieuze, rechtvaardige en vredige heerschappij tot gevolg hebben. Die aangestelde vertegenwoordigers zullen niet aan het volk, maar aan Gods gezalfde Koning, Jezus Christus, rekenschap moeten afleggen voor de wijze waarop zij zich in hun ambt gedragen. Deze Koning zal getrouw overeenkomstig zijn voorzegde titels regeren, die luiden: „Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst”, terwijl hij zijn vredige regering zal schragen „door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd” — Jes. 9:6, 7.
20. Hoe zal de betekenis van zijn titel „Eeuwige Vader” tot zijn recht komen?
20 Hoe betekenisvol is zijn titel „Eeuwige Vader”! Dit is een goddelijke waarborg dat zijn goddelijke regering haar onderdanen leven — eeuwig leven — zal schenken. Het is een vaderlijke regering, en zijn losgekochte onderdanen worden zijn kinderen, die door hem gevoed en genezen en gezond gemaakt zullen worden en die hij tot menselijke volmaaktheid zal opheffen zodat zij waardig blijken te zijn om voor eeuwig in het aardse paradijs te leven. Aldus kan hij hun Eeuwige Vader en kunnen zij zijn eeuwige kinderen zijn.
21. (a) Tot in welke mate zal God het mensengeslacht aldus redden? (b) Waarmee zal God zijn redding van het mensengeslacht door het Koninkrijk bekronen?
21 Hoe wordt door dit alles overduidelijk getoond dat Gods redding van het mensengeslacht door het Koninkrijk geen redding van ons geslacht is tot een tijdelijke hernieuwing van leven op aarde. Het is een redding van het mensengeslacht tot een nimmer eindigende eeuwigheid van een gelukkig goddelijk leven in een paradijstehuis op aarde. Nooit meer zal Jehovah God toelaten dat het mensengeslacht, ogenschijnlijk, door een gewelddadige vernietiging wordt bedreigd. De mens zal hier op aarde blijven en er nooit en te nimmer van hoeven te verdwijnen. Nooit zal deze planeet de aarde zonder mensen zijn, die dan tot volmaaktheid in een aards paradijs zullen zijn gebracht. De Almachtige God Jehovah zal de redding van het mensengeslacht door het Koninkrijk met nimmer eindigend succes, met onvergankelijke goede resultaten, bekronen. Dit alles is werkelijk goed nieuws uit de meest betrouwbare bron. Verkondig dit goede nieuws wijd en zijd. Laten allen die u horen en geloven, deze ware hoop aangrijpen en voortaan als Gods „mensen van goede wil” leven.