Zult u het beleven dat Christus „komt”?
WIJ HEBBEN allen vaak horen zeggen dat Christus zal wederkomen om de aarde te oordelen, om de goddelozen te vernietigen en de goeden te belonen.
Wanneer echter een belangrijke gebeurtenis ter sprake wordt gebracht, is de mens geneigd te denken: ’Dat ligt nog ver in het verschiet.’ Velen die beweren in Christus’ komst te geloven, geven dan ook toe dat deze eens, in iemands tijd, zal plaatsvinden. Toch zeggen zij: ’Het zal niet in mijn tijd gebeuren.’
Deze mensen zien het feit over het hoofd dat de nadering van die tijd volgens Jezus Christus’ zeggen door duidelijke bewijzen zou worden gekenmerkt. Meer dan dat, er zou geloof voor nodig zijn om te beseffen dat die tijd — de tijd dat hij zou komen om afrekening te houden met de aardbewoners — nabij gekomen was. Men zou hiervoor een oprecht hart moeten bezitten en waakzaam moeten zijn met betrekking tot de bijbelse profetieën en wereldgebeurtenissen. Jezus heeft ons op de noodzaak van waakzaamheid gewezen door te vragen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn, zal hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden?” — Luk. 18:8.
Ook al twijfelen nog zoveel mensen hieraan, toch kan er op grond van wat Jezus over zijn komst heeft gezegd met vertrouwen worden gezegd dat de meeste mensen die dit artikel lezen, en nog vele miljoenen mensen meer, zullen meemaken dat deze wereldschokkende gebeurtenis zich voordoet. Op grond waarvan kan dit worden gezegd?
BIJ GOD BEPAALD MAAR VOOR MENSEN NIET TE BEREKENEN
Het is zeker dat God een vastgestelde tijd heeft voor Christus’ komst om de aarde te oordelen. De mens, die naar Gods beeld is gemaakt, bezit het vermogen de tijd te meten. Met het oog hierop heeft God de mens een middel verschaft op grond waarvan hij jaren, maanden en dagen kan tellen (Gen. 1:14-16). De bijbel bevat een nauwkeurige chronologie vanaf de schepping van de mens. Een in het oog springend voorbeeld van deze chronologie is de bijbelse berekening van de „zeven tijden” van heidense overheersing van de mensheid zonder goddelijke tussenkomst, welke periode van 607 v.G.T. tot 1914 G.T. liep. Deze berekening was zelfs profetisch van aard. Het was chronologie die vooruit werd verschaft.a
Niemand dient echter te denken dat hij eenvoudig door middel van chronologie kan berekenen wanneer Christus voor het voltrekken van het oordeel zal „komen”. Christus heeft zelf tot zijn apostelen gezegd: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.” — Matth. 24:36.
Welnu, wij weten dat Jezus Christus ten tijde van de schepping van de aarde bij zijn Vader in de hemel was (Joh. 1:1-3; Kol. 1:13-17). Hij wist precies wanneer zowel Adam als Eva waren geschapen (Gen. 1:26, 27). Hij wist precies wanneer 6000 jaar menselijke geschiedenis voltooid zouden zijn. Hij wist precies wanneer Gods zevende scheppingsdag, zijn grote „rust”-dag, was begonnen en wanneer deze zou eindigen (Gen. 2:1-3). Ondanks al zijn volmaakte kennis van de chronologie wist hij, toen hij op aarde was, toch niet de dag en het uur waarop hij vóór het begin van zijn duizendjarige regering het oordeel aan deze wereld zou voltrekken (Openb. 20:4-6). Hoe zou iemand die thans leeft dit dan ooit kunnen berekenen?
„ZOALS DE DAGEN VAN NOACH WAREN”
Jezus vermeldde dat specifieke aspect echter niet voor niets. In het begin van zijn opmerkingen (in Matthéüs 24:4-35) voorzei hij profetisch vele wereldtoestanden die als een waarschuwing zouden dienen dat hij op het punt zou staan handelend op te treden, en hij gaf de raad waakzaam te zijn met betrekking tot deze gebeurtenis, zeggende: „Want net zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn.” — Matth. 24:37-39.
Jezus doelde met zijn verwijzing naar „de dagen van Noach” klaarblijkelijk op de tijdsperiode gedurende welke Noach de ark bouwde. De ark was iets waarop de mensen acht moesten slaan, maar zij bleven deze van Godswege verschafte waarschuwing negeren.
Volgens Jezus’ profetie vormen de maatschappelijke toestanden die destijds onder mannen en vrouwen bestonden, te zamen met de andere dingen waarover Jezus het had, een waarschuwing voor alle mensen in deze tijd. De nauwkeurigheid van deze voorspelling wordt nog duidelijker wanneer wij het parallelle verslag in Markus hoofdstuk 13 en Lukas 21 lezen, te zamen met het visioen van de apostel Johannes dat in Openbaring hoofdstuk 6 wordt beschreven.b
Wat tonen deze dingen aan met betrekking tot de waarschijnlijkheid dat mensen die thans leven, „die dag en dat uur” zullen meemaken, ja, en zelfs zullen overleven? Dit: Sommigen, hoewel het er slechts weinigen waren, sloegen acht op Gods waarschuwing, maakten de Vloed mee en werden gespaard. Zo horen ook thans mensen de waarschuwing en velen, hoewel het er vergeleken met de aardbevolking slechts weinigen in aantal zijn, zullen luisteren en in leven blijven (Openb. 7:9-17). Deze periode vanaf het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. werd door Jezus (in Matthéüs 24:36-39, welke tekst hierboven werd aangehaald) als zijn „tegenwoordigheid” aangeduid. Gedurende deze tijd zou hij de aarde onzichtbaar inspecteren. Hij zou ook de leiding hebben over het werk dat erin bestaat de mensen te waarschuwen en degenen bijeen te brengen die niet tot het ’spotters’-type behoren maar die acht slaan op de waarschuwing en geloof oefenen. Daarna zou hij met vernietigende kracht tegen Gods vijanden ’komen’. Deze waarschuwing wordt thans werkelijk mondeling bekendgemaakt, en wel door middel van de wereldomvattende prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk. — Matth. 24:14.
Beschouwt u, in verband met het feit dat Jezus een tijdlang „tegenwoordig” is voordat hij tegen dit samenstel van dingen „komt”, eens de tijdsduur gedurende welke Noach de ark bouwde. Hij was 500 jaar oud toen hij de vader werd van zonen (Gen. 5:32). Deze drie zonen groeiden allen op en trouwden, tegen welke tijd Noach waarschijnlijk ongeveer 550 jaar oud was. In die tijd gaf God hem de opdracht de ark te bouwen (Gen. 6:18). De Vloed kwam toen Noach 600 jaar oud was (Gen. 7:6). Hierdoor blijven er ongeveer vijftig jaar over als de periode vóór de Vloed waarin de mensen acht konden slaan op wat er gebeurde en de waarschuwing die werd gegeven, ter harte konden nemen. De mensen werden echter te veel in beslag genomen door hun alledaagse beslommeringen, terwijl zij er blijk van gaven geen geloof te stellen in de boodschap die Noach op Gods bevel bekendmaakte.
ER ZAL NIET VAN TEVOREN EEN DATUM BEKENDGEMAAKT WORDEN
In Noachs tijd werd hem één week voordat de wateren van de Vloed vielen, opgedragen de exemplaren van de verschillende dieren die gespaard zouden worden, in de ark te brengen (Gen. 7:1-16). Dit bewijst echter niet dat in onze tijd de exacte dag van Christus’ ’komst’ om dit tegenwoordige samenstel van dingen te vernietigen, van tevoren bekendgemaakt zal worden. Het is duidelijk dat Noach destijds moest weten wanneer hij ermee moest beginnen de dieren in de plaats van veiligheid te brengen. Indien hij hier te vroeg mee begon, wanneer het einde volgens zijn berekeningen misschien zeer nabij leek, zou de voedselvoorraad die hij in de ark had opgeslagen, te vroeg worden aangesproken en te snel op raken. Kwam de Vloed daarentegen plotseling, zonder een van tevoren gegeven waarschuwing, dan kon Noach de dieren niet op tijd in de ark bijeenbrengen. God gaf hem zeer kort van tevoren, maar toch lang genoeg dat Gods voornemen verwezenlijkt kon worden, een noodzakelijke waarschuwing.
Dat zelfs de discipelen van Jezus Christus, de ware christenen op aarde, niet van tevoren de precieze tijd van Christus’ ’komst’ in zijn hoedanigheid van Oordeelsvoltrekker, zullen weten, blijkt uit wat hij in Matthéüs 24:42-44 zei. Merk op dat deze woorden niet tot de wereld in het algemeen werden gesproken. Ze werden rechtstreeks tot Christus’ discipelen gericht: „Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Maar weet één ding, dat indien de heer des huizes had geweten in welke nachtwake de dief zou komen, hij wakker zou zijn gebleven en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. Toont ook gij u daarom gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht.”
ONBEKENDHEID MET BETREKKING TOT DE TIJD VORMT EEN BEPROEVING
Met welk doel laat God christenen in het ongewisse omtrent de precieze tijd waarop de Heer Jezus Christus komt om Jehovah’s wraak te voltrekken? Dit doet hij om allen die beweren Christus’ discipelen te zijn, te laten bewijzen of zij te allen tijde ware christenen zijn. Zij kunnen niet zorgeloos worden en zich geheel en al door wereldse bezigheden en praktijken in beslag laten nemen om vervolgens, op het allerlaatste nippertje, een vorm van godvruchtigheid aan te nemen. Zij zouden Jezus Christus vanzelfsprekend niet door zulk een handelwijze kunnen bedriegen. God wil echter dat het voor alle mensen duidelijk is wie God werkelijk dienen en wie dit niet doen (Mal. 3:18). Zij bewijzen door hun vruchten hoe zij in hun hart zijn. — Matth. 7:17-20.
Met het oog op al deze feiten, alsook Jezus’ profetische woorden, zullen miljoenen mensen die thans leven de „dag” meemaken dat Christus komt om aan dit samenstel van dingen — het religieuze, politieke, commerciële en maatschappelijke deel ervan — recht te doen wedervaren. Die voltrekking van het oordeel te overleven, is echter een andere kwestie. Jezus zei: „Dan zullen er twee mannen op het veld zijn: de een zal meegenomen en de ander verlaten worden; twee vrouwen zullen aan de handmolen malen: de een zal meegenomen en de ander verlaten worden” (Matth. 24:40, 41). Weken voordien had Jezus een soortgelijke verklaring gedaan, als gevolg waarvan de discipelen vroegen: „Waar, Heer?” Hij antwoordde: „Waar het lichaam is, daar zullen ook de arenden vergaderd worden” (Luk. 17:37). Degenen die worden „meegenomen”, zijn in geestelijk opzicht scherpziend, als arenden, en zij vergaderen zich tot degene die zij als de Messías onderscheiden, ten einde zich in het geestelijke feestmaal te verheugen waarin Jehovah binnen zijn plaats van veiligheid voorziet. Zij zullen zich te zamen met Gods gemeenten op aarde onder zijn ware Messías vergaderen. Degenen die worden „verlaten”, zullen personen zijn die niet geestelijk wakker blijven en die dientengevolge, net als de mensen in Noachs dagen, in een zelfzuchtige levenswijze worden opgeslokt. Dezulken worden „verlaten” ten einde te zamen met het wereldse samenstel van dingen, waarvan zij deel uitmaken, vernietigd te worden.
Ja, er is geloof voor nodig om het terechtstellingswerk dat op die „dag” begint, te overleven. Dit geloof kan door een studie van de bijbel verkregen worden. Wij moeten er waakzaam op blijven toezien dat onze handelwijze gebaseerd is op de juiste beginselen van de bijbel, wetend dat die dag voor het terechtstellingswerk beslist zal komen en zelfs heel nabij is (Hab. 2:3). Wanneer wij „de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah”, Gods tijdsperiode waarin hij recht doet wedervaren, „goed in gedachten [houden]”, zullen wij niet zorgeloos worden. Wij zullen ervoor zorgen in alle facetten van ons leven geestelijk gezind te zijn, ten einde „tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden”. — 2 Petr. 3:12-14.
[Voetnoten]
a Zie het boek Is This Life All There Is?, uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society, 1974.
b Zie voor een volledige bespreking van het gehele 24ste hoofdstuk van Matthéüs het boek Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen.