Opzieners over Jehovah’s volk
„Schenkt aandacht aan u zelf en aan de gehele kudde, waarover de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden.” — Hand. 20:28, NW.
1, 2. Welke uitwerking heeft de groei van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, en hoe werd deze groei voorzegd?
DE VERBAZINGWEKKENDE groei der Nieuwe-Wereldmaatschappij doet de wereld versteld staan en is voor Jehovah’s getuigen een bron van vreugde. Gezien de 1374 percent toename in het aantal bedienaren van het evangelie in de laatste dertig jaar, is het geen wonder dat verslaggevers haar ’s werelds snelst groeiende religie hebben genoemd! De expansie is echter nog niet ten einde. Er is nog meer te verwachten, en de Schrift geeft ons de verzekering dat deze groei zal voortduren totdat de aarde geheel vervuld is van Jehovah’s aanbidding. — Jes. 11:9; 60:8.
2 Jehovah inspireerde er lang geleden de profeet Zacharia toe, over de grote toevloed van „andere schapen” in de theocratische Nieuwe-Wereldmaatschappij het volgende neer te schrijven zoals in het 23ste vers van het 8ste hoofdstuk (PC) staat opgetekend: „Zo spreekt Jahweh der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit alle talen der volken de slip van één joodsen man grijpen, vasthouden, en zeggen: Wij gaan met u mee; want wij hebben gehoord, dat God met u is!” Derhalve geeft hij zijn theocratische organisatie instructies dit groeiende aantal mensen dat hem aanbidt, onder te brengen. Ja, Jehovah treft voldoende voorzieningen voor hen die zich in zijn huis vergaderen om hem te aanbidden. Is dat niet redelijk?
3. Welke voorziening had God getroffen om zorg te dragen voor de op aarde geformeerde levende zielen, en wel vooral de mens?
3 Heeft Jehovah niet altijd voorzieningen voor zijn schepselen getroffen? Bracht Jehovah toen hij zei, „Dat de wateren een zwerm van levende zielen doen uitzwermen . . . vliegende schepselen . . . de grote zeemonsters . . . huisdieren en kruipende dieren en wilde beesten der aarde . . . Laten wij de mens maken naar ons beeld,” die toen op een nog niet voorbereide aarde voort? Neen! Er was reeds geweldig veel werk verzet om de aarde tot eet geschikt tehuis te maken, waarop zij allen in hun behoeften zouden kunnen voorzien. Daarom kon de Schepper tot de eerste man en vrouw zeggen: „Hier heb ik u gegeven alle zaaddragende plantengroei, welke op de oppervlakte van de gehele aarde is en elke boon met zaaddragende boomvrucht. Dat het u tot voedsel diene. Aan alle wilde beesten der aarde, alle vliegende schepselen der hemelen en aan wat op aarde kruipt waarin leven als een ziel is, heb ik alle groene plantengroei tot voedsel gegeven.” Aldus geschiedde het. „Daarna zag God alles wat hij had gemaakt en ziet! het was zeer goed.” — Gen. 1:20-31, NW.
4. Wat heeft Jehovah in onze tijd tot aanzijn geroepen, en hoe heeft hij er voorzieningen voor getroffen?
4 Hoeveel te meer geldt dit voor onze tijd. Jehovah heeft een Nieuwe-Wereldmaatschappij tot aanzijn geroepen, heeft haar leden uit de oude wereld bevrijd en in zijn gunst hersteld, en hun een nieuw land — het Beulahland, hun theocratische plaats — gegeven, en hij heeft hun in hun geestelijke positie rijkelijk gezegend (Jes. 62:4, 5, KJ). God heeft voorzieningen getroffen dat de zich voortdurend uitbreidende aardse Koninkrijksbelangen naar behoren behartigd worden. Overeenkomstig zijn Woord heeft hij, als reactie op de liefderijke dienst van zijn toegewijde getuigen, de vensters des hemels geopend en giet er nu een zegen uit, zo overvloedig dat zijn volk geen gebrek kent. — Mal. 3:10, NBG.
5. Hoe ving men de groei in de pas-gestichte christelijke gemeente in de eerste eeuw op?
5 Toen de Here Jehovah in de eerste eeuw met Pinksteren zijn geest op hen uitgoot die hem getrouw aanbaden en die toen in Jeruzalem vergaderd waren, werd er zo overweldigend bewezen dat zij werkelijk dienstknechten van de Levende God waren en dat hun boodschap de waarheid was, dat er zich op één dag drieduizend personen bij de organisatie aansloten (Hand. 2:1-42). Ook daarna kwamen er nog voortdurend flinke aantallen mensen tot een kennis der waarheid. Hoe konden zij zo’n groei opvangen, hoe konden dezen voldoende onderwezen en georganiseerd worden door de toen nog in haar kindsheid verkerende kleine christelijke gemeente? God gaf via Christus Jezus het antwoord, doordat hij in bekwame apostelen en anderen, die als opzieners dienst verrichtten, had voorzien. — 1 Kor. 12:28; Ef. 4:7-14.
JEHOVAH’S COMMUNICATIEKANAAL
6. Illustreer waarom het in het verleden zo belangrijk was Jehovah’s communicatiekanaal te erkennen?
6 Jehovah heeft een zeer nauwkeurig bepaald communicatiekanaal ingesteld door middel waarvan hij met zijn volk in contact treedt. Voor de vloed gebruikte hij Noach en het was voor een ieder van levensbelang dit te erkennen, want alleen dan konden zij aan die toenmalige wereldramp ontkomen (Hebr. 11:7). Bij Israëls uittocht uit Egypte stond God door bemiddeling van Mozes met zijn volk in verbinding. Wanneer zij de theocratische regeling erkenden, rustte Jehovah’s zegen op hen, maar indien zij deze voorziening Gods slechts met menselijke ogen bekeken, brachten zij zich zelf in moeilijkheden. Dit ervoer Mirjam, want zij werd met melaatsheid geslagen, omdat zij Jehovah’s regeling niet vol respect erkende. Anderen, zoals Korach, Dathan, Abiram en de mannen die zich bij hen hadden gevoegd, werden om hun koppige onafhankelijkheidszin door de dood van het leven afgesneden. Zelfs degenen die met hen sympathiseerden, haalden zich Gods afkeuring op de hals, zodat er 14.700 van hen tegelijk van het leven werden afgesneden. — Num. 12:1-10; 16:1-35, 41-50.
7. (a) Wat is Jehovah’s hedendaagse communicatiekanaal, en wie heeft dit bepaald? (b) Wat is er aan de hoede er van toevertrouwd?
7 Laten wij nu eens ondubbelzinnig vaststellen wat Jehovah’s communicatiekanaal voor onze tijd is, zodat wij ons in zijn gunst mogen blijven verheugen. Luister eens naar het geïnspireerde antwoord hierop in Mattheüs 24:45-47 (NW): „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn komst bezig vindt dit te doen. Waarlijk, ik zeg u, dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen.” Heeft hij dat gedaan? Ja, vooral sinds 1919 heeft hij het gezalfde overblijfsel als samengesteld lichaam over alle zichtbare Koninkrijksbelangen aangesteld. De verantwoordelijkheid van de „slaaf” bestond toen niet alleen hierin, dat er in de behoeften der gezalfde lichaamsleden moest worden voorzien maar ook dat het goede nieuws van het opgerichte Koninkrijk aan mensen van alle natiën gepredikt moest worden (Matth. 24:14). Dit niet omdat zij dat zo van zelf hebben bepaald, maar omdat God het zo geleid heeft. Volgens de beschrijving in 1 Korinthe 12:18 (NW), „heeft [God] de leden in het lichaam geplaatst, elkeen zoals het hem behaagde.” Het is van levensbelang dat wij dit erkennen en op de aanwijzingen van de „slaaf” acht geven zoals wij naar de stem Gods zouden luisteren, omdat het een voorziening van Hem is.
DOOR WIE WORDEN OPZIENERS AANGESTELD?
8, 9. (a) Wie stelt opzieners in de Nieuwe-Wereldmaatschappij aan? (b) Licht toe waarom dit zo is?
8 Elk onderdeel der organisatie is bij de aangelegenheid van theocratische aanstellingen betrokken. Ze wordt van bovenaf, van Jehovah God zelf af, naar beneden toe bestuurd. Personen die verantwoordelijke posities bekleden, zoals kring-, districts- en gemeentedienaren en dienaren in een geestelijk ambt in een gemeente, zijn allen een onderdeel van dit theocratische bouwwerk. Wij moeten hun dienstaanstelling in het raam hiervan bezien. Daar zij dit weten, voelen zij de grote verantwoordelijkheid welke er tegenover God op hun schouders rust om zich op juiste wijze van hun toewijzing te kwijten. De apostel Paulus drukte dit zo treffend uit: „Schenkt aandacht aan u zelf en aan de gehele kudde, waarover de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht” (Hand. 20:28, NW). De dienaren in de gemeente zijn dit niet geworden omdat een mens hen hiervoor heeft uitgekozen. Niet de kringdienaar of het gemeentecomité bepaalt wie er opzicht over de gemeente Gods zal hebben, maar Jehovah’s heilige geest moet werkzaam zijn om hen als opzieners aan te stellen. Hoe gaat dat dan in zijn werk?
9 In Gods Woord, de bijbel, welke onder inspiratie van de heilige geest werd geschreven, treft men een uitgebreide beschrijving aan van hen die opzieners over een gemeente mogen zijn. God heeft deze vereisten vastgesteld en omdat zij zich nauwgezet aan het geschreven Woord houden, blijft zijn werkzame kracht in deze tijd werkzaam zijn, door het besturende lichaam en anderen die een verantwoordelijke positie bekleden, te leiden. Wanneer die instructies zorgvuldig worden opgevolgd en alleen de personen die aan de in de Schrift omschreven vereisten voldoen, als opzieners worden aangesteld, wie kiest hen dan uit? Niet een mens, want die heeft de beoordelingsmaatstaf niet vastgesteld, maar Jehovah God zelf door middel van zijn heilige geest. — Ps. 119:105; Spr. 3:5, 6.
WIE HIERVOOR IN AANMERKING KOMEN
10. Wat wordt er in de Schrift met de uitdrukking „oudere man” bedoeld, en waarom kunnen alleen dezulken opziener worden?
10 Onderwerp de schriftuurlijke vereisten welke in 1 Timotheüs 3:1-7 en Titus 1:5-9 staan opgetekend, eens aan een nadere beschouwing. Een der eerste dingen welke er bij het uitkiezen van een dienaar overwogen moet worden, is de kwestie van rijpheid, want herhaaldelijk wordt ons gezegd dat alleen een „oudere man” een opziener mag zijn. Alhoewel dit vereiste niet in 1 Timotheüs 3 staat vermeld, is het het eerste punt dat in Titus 1:5 wordt opgesomd. Met oudere mannen worden niet slechts personen bedoeld die fysiek oud zijn. Een man wordt niet noodzakelijkerwijs met het klimmen der jaren rijp in geestelijke aangelegenheden, alhoewel jarenlange ervaring beslist wel zijn voordelen heeft. Onder rijpheid waardoor men voor speciale dienstvoorrechten in aanmerking komt, wordt kennis en ervaring verstaan. Een opziener dient ijverig te studeren om aan die maatstaf te voldoen. Hij dient een gedegen kennis te bezitten van de geschiedenis der organisatie, een diep inzicht in leerstellige aangelegenheden en hij moet een intense waardering voor de van de organisatie afkomstige instructies hebben. Alhoewel hij het ongetwijfeld zeer druk zal hebben bij het zorgen voor de gemeente, dient hij met zijn studie altijd bij te blijven, niet alleen voor zich zelf, maar ook om hierin de broeders en zusters een voorbeeld te kunnen geven. Dit, gepaard gaand met een ruime ervaring in het samenwerken met de organisatie, is nodig wil men als opziener in staat zijn zich naar behoren van zijn taak te kwijten.
11. Verklaar wat de vereisten dat de opziener onberispelijk moet zijn en matige gewoonten moet hebben, behelzen?
11 Het tweede vers in het genoemde boek en hoofdstuk luidt: „De opziener dient daarom onberispelijk te zijn, een echtgenoot van één vrouw, matige gewoonten te hebben, een gezonde geest te hebben, ordelijk, iemand die vreemdelingen liefheeft, bekwaam om te onderwijzen” (1 Tim. 3:2, NW). Onberispelijk te zijn, betekent, dat er niets op hem aan te merken moet zijn. Niemand dient naar hem te kunnen wijzen als iemand die nalatig in zijn werk is of niet in overeenstemming leeft met de bijbelse maatstaven. Dit geldt voor alles. Daarom moet hij, wanneer hij gehuwd is, dit slechts met één vrouw zijn. Hij dient eveneens matige gewoonten te hebben; bij het eten mag hij niet gulzig zijn, en alhoewel drinken niet verboden is, dient hij dit nimmer overmatig te doen (1 Kor. 10:31). Bij het werken weet hij ook van ophouden. Alhoewel hij ijverig is, vergt hij niet het uiterste van zijn lichaam, waardoor hij zijn gezondheid zou kunnen ruïneren. Wanneer hij genoegen schept in gezonde ontspanning, is dat ook juist. Hij zal echter nimmer tot het dwaze uiterste gaan, meer liefde voor deze genoegens te krijgen dan voor God en dit zijn theocratische activiteiten laten verdringen. — Fil. 4:5; 2 Tim. 3:1, 4.
12. Waarom zou het onverstandig zijn iemand die er buitennissigheden op na houdt, als opziener aan te stellen?
12 Vaak zien wij in de oude-wereldmaatschappij mensen die de aandacht trekken door hun dwaze manier van doen, maar wanneer zij in Jehovah’s organisatie komen, spannen zij zich ijverig in om hun persoonlijkheid te hervormen (Ef. 4:22-24). Het spreekt vanzelf dat wanneer zij dat nog niet gedaan hebben, zij geen opziener kunnen zijn. Er deugt iets niet wanneer een broeder overmatige belangstelling voor voedsel of andere aangelegenheden des levens aan de dag legt. „Want het koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en vreugde met heilige geest. Want wie in dit opzicht een slaaf van Christus is, is voor God aanvaardbaar en draagt de goedkeuring der mensen weg” (Rom. 14:17, 18. NW). Het is goed dat wij op onze gezondheid letten, maar het is onverstandig het die aandacht in ons leven te geven, welke de bediening van het evangelie toekomt. Alleen zij die het Koninkrijk op de eerste plaats stellen, mogen dienaar zijn.
13. Wat wordt er bedoeld wanneer er staat dat hij „een gezonde geest” moet bezitten?
13 Wat wordt er bedoeld wanneer er staat dat hij een gezonde geest moet hebben? Dat betekent meer dan geestelijk evenwichtig te zijn. Iemand die een gezonde theocratische geest bezit, heeft zijn geest overeenkomstig de goede en aanvaardbare wil Gods hervormd. Daar hij zijn geest met de waarheid heeft gevuld, haalt hij zijn argumenten uit de bijbel. Hij heeft geleerd met heel zijn hart op Jehovah te vertrouwen en niet op zijn eigen verstand te bouwen. — Ps. 19:8; 139:17; Jes. 55:9; Rom. 12:2.
14. Wat zou men allemaal onder „ordelijk” en „bekwaam om te onderwijzen” kunnen verstaan?
14 In dezelfde betekenis moeten wij „ordelijk” zijn. Elke dienaar ja, iedereen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij, weet dat het belangrijk is netjes te zijn en in huis orde op zaken te hebben. Ons huis gaat ons niet alleen persoonlijk aan, maar wanneer wij een van Jehovah’s getuigen worden, vertegenwoordigen wij en ons huis de Nieuwe-Wereldmaatschappij in onze omgeving. Men moet het verlangen koesteren het een aanbeveling voor de organisatie te laten zijn. Ordelijkheid wil echter nog meer zeggen. Het omvat dat men de theocratische ordening erkent, dat men beseft dat het noodzakelijk is zich aan de onzichtbare en de zichtbare theocratische organisatie te onderwerpen. Wanneer men waardering heeft voor de theocratische ordening, zal men zijn mededienstknechten niet naar het onvolmaakte vlees beoordelen, maar er toe aangespoord worden met hen om te gaan als met mannen die God heeft aangewezen om voor de Koninkrijksbelangen te zorgen. Hierdoor zal men goed kunnen opschieten met zijn broeders en zusters, die allen dienstknechten van Jehovah en niet van de opziener zijn. Men zal ten volle beseffen dat men een dienaar is en dat men zich goed van zijn taak moet kwijten, de gemeente geestelijk moet opbouwen en de vreemdelingen of mensen van goede wil die de wens te kennen geven zich ook aan de zijde der ware aanbidding te scharen, hartelijk in haar midden welkom moet heten. Wanneer men zich dan ook nog voortdurend toelegt op zijn toewijzingen in de school der theocratische bediening, zal dit een grote hulp zijn om zowel van huis tot huis als op de gemeentevergaderingen vanaf het podium een bekwaam onderwijzer te zijn. — 1 Kor. 14:40; 2 Kor. 5:16; Ef. 5:21.
15. Wat kan er worden gezegd over de geestesgesteldheid van een opziener en zijn standpunt inzake commerciële aangelegenheden?
15 Sla nu eens acht op het derde vers in dit derde hoofdstuk van 1 Timotheüs. De opziener moet geen „dronken ruziemaker zijn, niet iemand die slaat, maar hij moet redelijk zijn, niet strijdlustig, niet iemand die geld liefheeft” (NW). In plaats van smaad op de Nieuwe-Wereldmaatschappij te brengen door op buitensporige wijze te drinken, te vechten of slecht gehumeurd te zijn, dient men veeleer de vrucht van Gods geest te zoeken: liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, goedgunstigheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22, 23). U zult opgemerkt hebben dat er ook gewaarschuwd wordt tegen iets wat voor velen een strik is geweest — liefde voor geld. Iemand wiens liefde voor geld zover gaat dat zijn liefde voor God er op enigerlei wijze door in de schaduw wordt gesteld, kan nimmer als opziener worden aangesteld. Wanneer men er zijn wereldse werk de oorzaak van laat zijn dat zijn geregelde aanwezigheid op de gemeentevergaderingen, waar men van Jehovah’s tafel nuttigt, in het gedrang komt, voldoet men niet aan dit vereiste. Wanneer men er meer belang in stelt zo af en toe of geregeld over te werken of wanneer men zelfs meer interesse heeft voor zijn gewone werk dan voor de activiteiten der Nieuwe-Wereldmaatschappij, waardoor de vergaderingen of de dienst in het gedrang komen, schaadt men zich zelf en hen die in de gemeente naar hem voor leiding opzien, geestelijk. De dienaren moeten er voor op hun hoede zijn dat de strik van het materialisme hen niet van hun dienstvoorrechten berooft. — Matth. 6:31-33; Luk. 12:15.
16. Heeft het gezin van een man nog iets uitstaande met zijn geschiktheid voor het opzienerschap? Hoe dan wel?
16 Het bericht in 1 Timotheüs 3:4, 5 (NW) gaat als volgt verder: „Iemand die zijn gezin op juiste wijze leidt, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft; (hoe zal nu iemand die niet weet hoe hij zijn gezin moet leiden, voor Gods gemeente kunnen zorgdragen?).” Iemand die op juiste wijze de leiding in zijn gezin heeft, doet dit in een geest van liefde. Hij bestuurt het niet met een ijzeren hand en probeert geen eerbied af te dwingen terwijl hij dat wat respect tot gevolg zou kunnen hebben, achterwege laat. Toch zal hij wanneer de discipline gehandhaafd moet worden, ook die verantwoordelijkheid niet negeren. Soms zijn de kinderen, beïnvloed door de wereldse geest van onafhankelijkheid, ongehoorzaam of veroorzaken zij op de vergaderingen last. Dat op zich betekent niet dat de vader hen niet goed opvoedt. Thans rijst echter de vraag, Toont de vader nu zelf door de vereiste tucht te handhaven, niet midden onder een gemeentevergadering, maar buiten of later thuis, respect voor de theocratische ordening? Een redelijke en consequent toegediende bestraffing zal aan de moeilijkheid vlug een einde maken, en doordat dit maar zelden herhaald zal behoeven te worden, zal blijken dat hij de situatie aan kan. Wanneer hij zijn gezin niet kan leiden, hoe zou hij dan ooit de kudde Gods kunnen weiden? — Hebr. 12:9; Spr. 23:13, 14.
17. (a) Om welke redenen zou een nieuweling niet in aanmerking kunnen komen voor het ambt van opziener? (b) In welk opzicht moet hij zelfs van hen die zich niet in de organisatie bevinden een goed bericht hebben?
17 „Geen pas bekeerde, opdat hij niet opgeblazen worde van trots en in het oordeel valle dat over de Duivel werd geveld. Bovendien dient hij ook een gunstig getuigenis te hebben van mensen die buiten zijn, opdat hem geen smaad ten deel valle en hij niet in een strik des Duivels gerake” (1 Tim. 3:6, 7, NW). Er is tijd voor nodig wanneer men zijn geest wil hervormen. Wanneer oude-wereldidealen twintig, dertig of veertig jaar lang de richtlijn van iemands leven zijn geweest eer men de waarheid leerde kennen, zal zo’n denkwijze niet terstond geheel hervormd zijn. Wellicht maakt iemand zo vlug vorderingen dat hij zich al gauw aan God opdraagt en bereid is zich te veranderen, maar dat moet dan ook werkelijk hebben plaatsgevonden en hij moet zijn leven naar de Nieuwe-Wereldmaatstaven hebben ingericht, wil hij bekwaam zijn opziener over de gemeente te worden. Een vol jaar actieve dienst nadat men zijn opdracht aan God door de onderdompeling in water heeft gesymboliseerd, is stellig niet een te lange wachtperiode voor de verantwoordelijke personen alvorens zij iemand als dienaar aanbevelen wanneer er niemand anders in de gemeente beschikbaar is (1 Tim. 5:22). De handelwijze van de nieuwe bedienaar van het evangelie zal zijn kennissen in de oude wereld verbazen, en wellicht spreken zij vanwege de waarheid lasterlijk over hem. Wanneer het echter gaat om zijn verhouding tot anderen, zijn betrouwbaarheid en de taal welke hij gebruikt, kunnen zij niets op hem aanmerken. Op grond hiervan geven zij een gunstig getuigenis over hem, alhoewel zij misschien niet met zijn religie instemmen. — 1 Petr. 4:4, 15, 16.
18. Waardoor blijven opzieners nederig en voor allen open staan?
18 Jehovah heeft hen die aan deze maatstaven voldoen, goedgekeurd om opzieners over zijn volk te zijn. Het zijn mannen van formaat en ware godvruchtige toewijding, wier levenswens het is, Jehovah God te loven en de belangen van zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij te bevorderen. Bij dit alles zijn zij nog oprecht nederig, omdat zij hun positie bezien in hun verhouding tot de hemelse Vader. Alhoewel zij een grote verantwoording dragen, moeten zij nimmer uit het oog verliezen dat zij dienaren zijn. Wanneer zij dit in gedachten houden, zullen zij openstaan voor anderen, redelijk zijn en hun broeders en zusters altijd willen helpen.
HOE DE KEUS WORDT BEPAALD
19. Hoe wordt door Samuëls zalving van David geïllustreerd hoe er theocratische aanstellingen worden gedaan?
19 Van tijd tot tijd wordt sommigen die een opzienersambt bekleden, gevraagd anderen voor dienstposities in de theocratische organisatie aan te bevelen. Zij moeten bedenken dat deze personen overeenkomstig de theocratische regeling door de heilige geest aangesteld moeten worden. Hun positie komt zo ongeveer overeen met die van de profeet Samuël, die door Jehovah werd uitgezonden om degene die Hij als koning over zijn volk had uitverkoren, te zalven. Er werd hem niet medegedeeld hoe de te zalven persoon heette, maar alleen dat de man van Gods keuze te vinden zou zijn onder de zonen van Isaï. Toen de jongemannen voor de profeet werden geleid, was Samuël eerst geneigd de oudste van de jongens, een knappe, goed-gevormde knaap die Eliab heette, uit te kiezen. Dat was echter niet de beoordelingsbasis, want Jehovah zei hem: „Zie niet naar zijn verschijning en naar zijn rijzige gestalte, want ik heb hem verworpen. Want [de manier waarop God ziet, is] niet zoals de mens ziet, omdat de mens slechts ziet wat hij met zijn ogen kan waarnemen, maar wat Jehovah betreft, hij ziet wat het hart is.” — 1 Sam. 16:1, 6, 7, NW.
20. (a) Is het thans mogelijk het hart der mensen te onderzoeken? (b) Wie alleen mag als dienaar aanbevolen worden, en waarvan verzekert ons dit?
20 Dit geldt thans nog. Jehovah ziet naar het hart en niet naar het uiterlijk. Opzieners moeten dat in gedachten houden en zich niet door de persoonlijkheid en andere aspecten van het uiterlijke voorkomen laten afleiden. Hoewel een mens niet in het hart van een ander kijken kan, kan Gods Woord dit wel. „Want het woord Gods is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard en dringt zelfs zover door dat het de ziel en de geest, en de gewrichten en hun merg scheidt, en het kan de gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebr. 4:12, NW). De schriftuurlijke vereisten moeten in het oog worden gehouden en worden doorgevoerd want Gods Woord maakt ons duidelijk wat er in het hart van de mens omgaat. Iemand die een positie bekleedt waardoor hij een ander voor een dienaarsambt kan aanbevelen, moet niet hem uitkiezen die volgens zijn inzicht daartoe het best geschikt is, maar hij moet naar de man zoeken welke in Gods Instructieboek, de bijbel, beschreven staat, en Jehovah in gebed om hulp vragen. Wanneer men dan het geïnspireerde Woord Gods als richtsnoer heeft aangehouden en wij weten dat de heilige geest op de organisatie werkzaam is en haar leidt, kunnen wij er het volste vertrouwen in hebben dat de dienaren werkelijk door Jehovah God door middel van zijn heilige geest zijn aangesteld.
DE VERTEGENWOORDIGERS DER THEOCRATIE ERKENNEN
21. Hoe houdt Jehovah ons thans voor ogen dat hij van ons verlangt dat wij met elkaar vergaderen en daar een openbare bekendmaking van onze hoop doen?
21 Hierdoor zullen allen in Jehovah’s organisatie in een begunstigde positie bij hem komen, want wij weten dat de regelingen binnen de organisatie door Gods liefderijke voorziening worden getroffen. Wij aanvaarden ze als van God afkomstig en danken hem voor zijn voorzieningen. De apostel Paulus geeft ons echter ernstig de raad: ’Wij doen u ook een dringend verzoek, niet de onverdiende goedgunstigheid van God te aanvaarden en dan het doel er van te missen’ (2 Kor. 6:1, NW). Laten wij op dezelfde wijze als wij dit aan God zouden doen, gehoor geven aan de opzieners waarin is voorzien. Laten wij dit punt eens nader toelichten. Wanneer degene die als gemeentedienaar is aangesteld, of een der andere dienaren of bijbelstudieleiders naar ons toekomt om ons aan te moedigen geregelder de vergaderingen te bezoeken of er een aandeel aan te hebben, waarom doet hij dit dan? Speciaal omdat God ons zegt zulk een handelwijze te volgen: „laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkander letten ten einde tot liefde en juiste werken aan te sporen, het vergaderen niet nalaten, zoals sommigen de gewoonte hebben maar elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:23-25, NW). Die dienaar is dus door de heilige geest aangesteld om ons in onze bediening van het evangelie te helpen en ons de goede bijbelse raad om de gemeentevergaderingen te bezoeken en daar een openbare bekendmaking te doen van onze hoop, in herinnering te roepen. Wij dienen hem even grif gehoor te verlenen als wij zouden doen wanneer wij Gods stem zouden horen. Zo treedt God thans met ons in contact.
22. Hoe werd Zacharias duidelijk gemaakt dat het nodig was hemelse vertegenwoordigers der theocratie achting te betonen?
22 Zacharias, de vader van Johannes de Doper, ervoer eens iets met een aangestelde vertegenwoordiger van de theocratie, waardoor dit krachtig in onze geest gegrift dient te worden. Toen Gabriël, een engel-dienaar van God, naar hem toe werd gezonden om hem van de komende geboorte van zijn zoon in kennis te stellen, wees Zacharias diens verklaring niet van de hand, maar gaf slechts van enige twijfel blijk, want hij zei: „Hoe kan ik daar zeker van zijn? want ik ben oud en mijn vrouw is al op jaren.” Zacharias bleef hier in gebreke de aan de theocratische autoriteit verschuldigde achting te betonen en werd daarom tot Johannes’ geboorte met stomheid geslagen. Deze ervaring werd opgetekend opdat wij er in onze tijd lering uit zouden kunnen trekken. — Luk. 1:18-20, NW.
23. (a) Is het op enigerlei wijze minder belangrijk aardse opzieners in de theocratische organisatie te erkennen? (b) Hoe beschouwen wij de van de organisatie afkomstige raad?
23 Stellig zou niemand de autoriteit van de engel Gabriël in twijfel trekken wanneer deze als een dienstknecht van God tot ons zou spreken. Door de vertegenwoordiger der theocratie gehoorzaam te zijn en hem achting te betonen, doet men dit eigenlijk jegens Degene die hij vertegenwoordigt, Jehovah God. Aardse opzieners vertegenwoordigen in hun toewijzing Jehovah, evenzeer als dit met hemelse vertegenwoordigers het geval is. Wellicht bent u wel eens door een der dienaren in de gemeente aangesproken, waarbij hij u enkele raadgevingen gaf om uw dienst te verbeteren of meer in het veld uit te trekken. Hoe dienen wij hier dan op te reageren? Nu, wat zou onze reactie zijn wanneer Jehovah eens persoonlijk de hemelen zou openen en ons die raad zou geven? Wij zouden het graag doen, omdat wij onze hemelse Vader liefhebben (Ps. 10:8)! Jehovah heeft echter de hemelen geopend en ons te kennen gegeven wat wij moeten doen. Door zijn heilige geest van boven te sturen, liet hij de vermaning in zijn Woord optekenen dat wij in het openbaar en van huis tot huis dienen te prediken en dat wij de schapen dienen te voeden door hen die belangstelling toonden toen zij het Woord hoorden, nog weer eens op te zoeken. Nu in deze tijd, heeft hij de „getrouwe en beleidvolle slaaf” aangewezen om over dit werk van de Koninkrijksbekendmaking het opzicht te hebben. Hij heeft al zijn bezittingen in verband met de ware aanbidding op aarde aan deze „slaaf”-klasse toevertrouwd. Deze klasse kwijt zich van haar van Jehovah ontvangen toewijzing door ons de raad te geven hoe wij ons van onze schriftuurlijke predikingsopdracht kunnen kwijten, en ze gebruikt de plaatselijke, theocratisch aangewezen dienaren om dit onder onze aandacht te brengen en ons bij de tenuitvoerbrenging daarvan te helpen. Alhoewel de „slaaf” en andere aangestelde opzieners stellig niet zoals degenen die werden gebruikt om de bijbel te schrijven, geïnspireerd zijn, betonen de gemeenteleden hun toch de aan hun positie verschuldigde achting, door de gegeven raad op te volgen, daar zij weten dat dit Jehovah’s voorziening is om zijn volk in deze tijd te onderwijzen. — Hebr. 13:7, 17.