’Lichten van de wereld’ gedurende 1900 jaar
WAT voor groep van mensen heeft de wereld verlicht?
De geleerden, zullen sommigen zeggen. Er zijn boeken geschreven waarin wordt uiteengezet hoe de wetenschap geleidelijk aan de mysteries van de „natuur” heeft ontsluierd. En deze ontdekkingen hebben inderdaad in sommige opzichten verlichting gebracht. Wij weten meer over de structuur van bepaalde zaken — het universum, het menselijk lichaam, het atoom. Wij hebben meer „gemakken”, snellere communicatie en sneller vervoer.
Wij hebben echter ook de atoombom en chemische en biologische oorlogswapens. Wij hebben een maatschappij die gegrondvest is op een economie die zonder bepaalde energiebronnen voor elektriciteit, reismogelijkheden en vervoer, zou instorten. Wij hebben een verontreinigd, geruïneerd natuurlijk milieu, omdat het de mens aan ware verlichting ontbreekt ten einde de ontdekkingen op een wijze te gebruiken waardoor de gehele mensheid er voordeel van kan hebben.
De vraag zou terecht gesteld kunnen worden: Is de wereldbevolking gelukkiger als gevolg van de „vooruitgang” van de wetenschap onder menselijk bestuur?
Hoe staat het met de religie? De religies van de christenheid hebben er de leiding in genomen als een ’licht’ te schijnen, terwijl haar leiders onder de ’lichten’ van deze wereld op de voorgrond zijn getreden. Geven zij in deze tijd, nu er aan alle kanten problemen zijn, echter enige werkelijke leiding aan de mensen of aan de regeringen? Hebben zij de mensen dichter tot God en tot de goddelijke hoedanigheden liefde en vrede gebracht?
WIE ZIJN DE WARE ’LICHTEN’?
Wat bedoelde Jezus Christus dan toen hij tot degenen die aandacht aan zijn woorden schonken, zei: „Gij zijt het licht der wereld”? (Matth. 5:14) Zijn apostelen en discipelen zijn gedurende de eerste eeuw beslist ’lichten’ geweest. Maar wie zouden na hen als ’lichten’ dienen? Degenen die het voorbeeld van Jezus en zijn apostelen zouden navolgen. Zij zouden de mensen inzicht geven omtrent God en zijn voornemen. Zij zouden de mensen dichter tot God brengen. Zij hadden niet de opdracht ontvangen de gehele wereld te bekeren. Het goede nieuws van Gods koninkrijk dat zij bekendmaakten, zou degenen die er gehoorzaam naar luisterden echter vrede schenken en zou hen niet alleen in staat stellen thans een gelukkig leven te leiden, maar zou hen tevens met de hoop vervullen zich onder die Koninkrijksregering te zamen met de gehele dan levende mensheid in volledig geluk te verheugen. Deze lichtdragers zouden zelf een doel in het leven hebben en zouden ook het leven van degenen die hun boodschap hoorden, met een doel vervullen.
In de gelijkenis van de tarwe en het onkruid toonde Jezus aan dat er in de loop der eeuwen sommigen zouden zijn die als ware christenen zouden leven. Dit zouden niet de vooraanstaande mensen van de wereld zijn (1 Kor. 1:26-28). Zij zouden de ware God dienen, terwijl er terzelfder tijd een heleboel valse christenen zouden zijn die zich als ’lichten’ zouden voordoen. — Matth. 13:36-42.
Deze twee klassen, zo zei Jezus, zouden niet duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn tot de „oogst”-tijd, waarmee „een besluit van een samenstel van dingen” wordt bedoeld. Dan zou er een duidelijk onderscheid worden gemaakt. „In die tijd”, zo zei hij, „zullen de rechtvaardigen helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.” — Matth. 13:43.
Gedurende die lange periode van meer dan 1900 jaar sinds Christus’ hemelvaart is God dus heel erg selectief geweest. Hij heeft niet getracht de wereld te redden. De redding van alle mensen die gehoorzaam op Gods geboden zullen reageren, zal gedurende Christus’ duizendjarige regering over de aarde tot stand worden gebracht. Gedurende de afgelopen periode van 1900 jaar heeft God degenen uitgekozen die koningen en priesters met Christus zullen zijn en die gedurende die duizend jaar zullen regeren om de mensheid zegeningen te schenken. Dit koninklijke regeringslichaam zal een hemelse groep zijn en is in aantal beperkt tot 144.000 personen (Openb. 7:1-8; 14:1-4; 20:4, 6). Er is beslist selectiviteit voor nodig geweest om hen gedurende een periode van 1900 jaar uit de mensheid te kiezen. Deze uitgekozenen hebben gedurende die 1900 jaar als lichten gediend voor degenen die met verstand luisterden en wier hart het krachtige verlangen had Jehovah God te dienen. De verstandigen zijn op hun beurt eveneens leden van die uitgekozen groep geworden.
De gelijkenis van de „tien maagden” illustreert welke handelwijze degenen hebben gevolgd die werkelijk „het licht der wereld” bleken te zijn. Zij zijn degenen die het op zich hebben genomen overeenkomstig Jezus’ woorden te handelen toen hij zei: „Laat . . . uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven” (Matth. 5:16). Het wordt derhalve duidelijk wie de „tien maagden” van de gelijkenis in Matthéüs 25:1-12 zijn.
De „maagden”, die tien in aantal zijn, welk getal op volmaaktheid met betrekking tot aardse dingen duidt, beelden als klasse alle christenen af die ervoor in aanmerking komen of ervoor in aanmerking beweren te komen medeërfgenamen met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk te zijn. De gelijkenis begon op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. in vervulling te gaan. Hoe dat zo? Toen werden de eersten door de geest verwekt, waardoor zij in de positie kwamen om „erfgenamen van God” en „medeërfgenamen met Christus” te worden. — Rom. 8:17.
Zij zijn geestelijke zonen, maar in de gelijkenis worden zij als maagdelijke meisjes afgebeeld. Dit komt doordat zij er als groep of lichaam voor in aanmerking komen de „bruid” van de grote Bruidegom, Jezus Christus, te zijn. (Joh. 3:28-30; Openb. 19:7-9; 21:9-11; Ef. 5:23-27; vergelijk Matthéüs 22:1-14.) De vervulling van de gelijkenis vindt plaats gedurende de 1900 jaar, tot aan en met inbegrip van de „oogst”-tijd.
Er waren vijf „beleidvolle” en vijf „dwaze” maagden. Dat elke groep uit evenveel personen bestond, geeft te kennen dat allen in het begin dezelfde gelegenheid hadden en ook dat de ene groep niet noodzakelijkerwijs groter dan de andere zou zijn. Dat vijf van hen „dwaas” waren, toont echter aan dat niet allen die er als „maagden” op uittrokken, zich waardig zouden betonen om binnengelaten te worden en aan het „avondmaal van de bruiloft van het Lam” deel te nemen. — Luk. 12:35-38.
DE „LAMPEN” EN DE „OLIE”
De maagden hadden lampen (zoals bij die bruiloften in de oudheid de gewoonte was). Zij wisten allen dat zij deze lampen tot aan het einde van de bruiloftsstoet brandend moesten houden, omdat zij daardoor geïdentificeerd zouden worden en als gevolg daarvan tot het bruiloftsfeest toegelaten zouden worden. Om deze reden moesten zij voldoende olie hebben, zodat deze toereikend zou zijn totdat de bruidegom verscheen, hetgeen uren kon duren. Dit betekent dat Christus’ discipelen zelf als brandende lampen zouden zijn. Zij zouden geïdentificeerd moeten worden doordat zij een ware christelijke persoonlijkheid bezitten en behouden en doordat zij aldus als een licht in deze duistere wereld schijnen (2 Kor. 4:4; Jes. 60:2). De apostel Paulus wees hierop toen hij aan zijn mede-lichtdragers schreef: „Blijft alle dingen zonder gemurmureer en tegenspraak doen, opdat gij onberispelijk en onschuldig moogt worden, kinderen van God, zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder wie gij schijnt als lichtgevers in de wereld, het woord des levens stevig vasthoudend.” — Fil. 2:14-16.
Wat werd door de „olie” gesymboliseerd? Welnu, wat is de bron van het licht dat christenen hebben? Het is meer dan „het woord des levens” dat zij ’stevig moeten vasthouden’. „Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad”, zei de psalmist (Ps. 119:105, 130). De symbolische „olie” omvat ook de geest van God, die onmisbaar is voor het begrijpen van Gods Woord. Verder brengt Gods heilige geest vruchten voort, de vruchten van de geest, zoals liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing. Deze geestelijke „olie” bezit verlichtende kracht, doordat ze bij anderen net zulke christelijke hoedanigheden aankweekt.
De beleidvolle maagden hadden zowel hun vaten als hun lampen met olie gevuld. Mocht de bruidegom soms langer wegblijven dan men had verwacht, dan wilden zij er zeker van zijn dat zij niet de gelegenheid zouden missen om zich bij de bruiloftsstoet aan te sluiten en het bruiloftsfeest bij te wonen. In de vervulling betekent dit dat de „koninkrijk der hemelen”-klasse in het bezit is van een voorraad van zowel Gods Woord — met een begrip daarvan — als Gods heilige geest. De individuele leden van de klasse der maagden ontvangen samen met de overigen een voorraad hiervan. Zij hebben een voldoende hoeveelheid nodig om getrouw in deze wereld te volharden terwijl zij de Bruidegom tegemoet gaan. Zij zijn met Gods verlichtende Woord en geest vervuld. Deze „olie”, die zij zo hard nodig hebben, kunnen zij in overvloedige mate verkrijgen door voortdurende studie en omgang met hun mede-„maagden” en door met Gods geest vervuld te geraken. Ook spannen zij zich krachtig in om de christelijke persoonlijkheid te ontwikkelen en er ijverig aan deel te nemen het goede nieuws van het Koninkrijk aan anderen bekend te maken. Deze „beleidvolle” personen zijn degenen die „het Lam [Jezus Christus] blijven volgen waarheen hij ook gaat”. — Openb. 14:4.
In onze tijd geven christenen die een hemelse hoop bezitten er blijk van geheel vervuld te zijn met geestelijke „olie” en de kracht die deze bezit om een christen te helpen een christelijke persoonlijkheid te blijven bezitten, doordat zij jaren achtereen in concentratiekampen en gevangenissen hebben geleden, terwijl sommigen vele jaren van eenzame opsluiting hebben meegemaakt. Anderen hebben andere beproevingen ondergaan. Zij hebben getrouw volhard, ongeacht in welke omstandigheden zij zich bevonden. Wat heeft hen in geestelijk opzicht levend en gezond gehouden? Het feit dat zij toen zij nog vrij waren en de mogelijkheid hadden Gods Woord te bestuderen en met zijn volk om te gaan, alle gelegenheden hadden benut om met Gods Woord en geest vervuld te geraken. Ook bleven zij God bidden om ’met geest vervuld’ te zijn, en God heeft hun gebeden verhoord. — Ef. 5:18.
„TOEN NU DE BRUIDEGOM UITBLEEF”
Hoe lang moesten de „maagden” op de Bruidegom wachten? Sommigen hadden hem waarschijnlijk eerder verwacht, ja, sommigen ’werden moe en bezweken in hun ziel’ toen zij in hun persoonlijke verwachtingen werden teleurgesteld (Hebr. 12:3). De Bruidegom verscheen niet toen het joodse samenstel van dingen ten tijde van Jeruzalems vernietiging door de Romeinen in 70 G.T. eindigde. En de bejaarde apostel Johannes, die omstreeks 96 G.T. schreef, eindigde het verslag van de Openbaring met te zeggen: „Kom, Heer Jezus” (Openb. 22:20). De apostelen Johannes en Paulus hadden echter voorzegd dat de antichrist, de „mens der wetteloosheid”, een tijdlang zou floreren voordat Jezus in Koninkrijksmacht tegenwoordig zou zijn. — 1 Joh. 2:18; 2 Thess. 2:1-3, 7, 8.
De situatie ontwikkelde zich zoals in de gelijkenis van de tien maagden was voorzegd: „Toen nu de bruidegom uitbleef, dommelden zij allen in en vielen in slaap” (Matth. 25:5). Toen de huichelachtige Constantijn de Grote tot het christendom werd „bekeerd”, maakte hij de zogenaamde christenheid tot de staatsreligie van het Romeinse Rijk. Daardoor werd de indruk gewekt dat Christus door middel van de Kerk regeerde en dat Christus’ wederkomst overbodig was. De zogenaamde christelijke bisschoppen sliepen met betrekking tot hun christelijke verantwoordelijkheden.
Deze religieuze situatie scheen overeen te komen met wat Jezus in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid had voorzegd: „Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan een mens die voortreffelijk zaad op zijn veld zaaide. Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen de tarwe, en ging weg.” — Matth. 13:24, 25.
Jezus ging er vervolgens toe over de oogst te beschrijven die ten tijde van zijn wederkomst zou plaatsvinden. Afgezien van de oogst van de ware „zonen van het koninkrijk” verricht Christus thans nog een werk, namelijk het bijeenbrengen van een grote schare „andere schapen”, die geen hemelse koningen zullen zijn, aangezien zij niet voor het hemelse bruiloftsfeest zijn uitgenodigd. Dezen zullen op aarde blijven als het fundament voor de „nieuwe aarde” van de rechtvaardige mensenmaatschappij gedurende de komende duizendjarige periode van zegening voor de mensheid. Vele mensen kunnen thans van de ware ’lichten der wereld’ verlichting ontvangen en te zamen met deze „grote schare” bijeengebracht worden. — Joh. 10:16; Openb. 7:9-17.