Hoofdstuk 15
De mensen scheiden op grond van de Koninkrijksstrijdvraag
1. Waarom is de scheiding op grond van de Koninkrijksstrijdvraag een uitermate belangrijke aangelegenheid voor een ieder van ons?
EEN ieder van ons staat voor een uitermate belangrijke beslissing. Het geschilpunt betreft onze houding ten aanzien van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk in handen van Jezus Christus. Op grond van dit geschilpunt vindt er een scheiding plaats van mensen uit alle naties. In welke van de twee groepen iemand wordt geplaatst, hangt af van de handelwijze die hij volgt. Slechts een van deze groepen zal de ophanden zijnde wereldvernietiging overleven. — Matthéüs 24:40, 41.
2. (a) Hoe houdt dit Messiaanse koninkrijk verband met de strijdvraag inzake Jehovah’s soevereiniteit? (b) Wat zal het Koninkrijk binnenkort worden, en waar dienen wij derhalve ernstig over na te denken?
2 Jehovah heeft zijn gezalfde Zoon, zijn Messías, reeds in de hemel op de troon geplaatst. Toen in 1914 de „bestemde tijden der natiën” eindigden, gaf God aan Jezus Christus de naties tot zijn erfdeel en de gehele aarde tot zijn bezitting (Psalm 2:6, 8). De Messiaanse regering, met Jehovah’s gezalfde Koning op de troon, is Gods middel waardoor hij zijn wijze en liefdevolle voornemen met betrekking tot de aarde ten uitvoer brengt. Daarom geeft u er door uw houding ten aanzien van het Koninkrijk blijk van hoe u over Jehovah’s universele soevereiniteit denkt. Binnenkort zal dat Messiaanse koninkrijk het gehele politieke stelsel dat thans de menselijke aangelegenheden beheerst, „verbrijzelen en er een eind aan maken”, en de enige regering over de gehele aarde worden (Daniël 2:44; Openbaring 19:11-21). Waar zult u zich bevinden wanneer dit koninkrijk ertoe overgaat de aarde in een Paradijs te veranderen? Zult u tot degenen behoren die zich door deze regering laten leiden en tot volmaakt leven zullen geraken? Jezus maakte melding van de basis op grond waarvan mensen die thans leven, in zo’n vooruitzicht kunnen delen.
DE KONING EN ZIJN „BROEDERS”
3. Wat beschreef Jezus in Matthéüs 25:31-33?
3 Toen Jezus zijn apostelen over „het besluit van het samenstel van dingen” vertelde, gebruikte hij verschillende gelijkenissen of illustraties. In de laatste illustratie zei hij: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. En de schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand.” — Matthéüs 24:3; 25:31-33.
4. (a) Hoe houdt deze gelijkenis verband met Daniël 7:13, 14? (b) Welke vragen zouden voor ons persoonlijk heel nuttig kunnen zijn?
4 Merk op dat Jezus hier over zichzelf spreekt als „de Zoon des mensen”, zoals hij reeds eerder in deze profetie herhaaldelijk had gedaan (Matthéüs 24:27, 30, 37, 39, 44). Dat hij deze uitdrukking gebruikte, deed denken aan het profetische visioen dat bijna zes eeuwen voordien aan Daniël werd gegeven en waarover de profeet schreef: „Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon [Jezus Christus] te komen; en tot de Oude van dagen [Jehovah God] verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden” (Daniël 7:13, 14; Hebreeën 2:5-8). Die regeringsautoriteit is reeds aan Jezus Christus gegeven. Sinds 1914 regeert hij vanaf zijn hemelse troon. Hoe hebt u persoonlijk op zijn heerschappij gereageerd? Geeft u door uw levenswijze blijk van het juiste respect voor deze Persoon die door God zelf tot Regeerder over de gehele aarde is aangesteld?
5. Hoe bepaalt Christus de echtheid van iemands bewering hem als Koning te zijn toegewijd?
5 Woorden alleen zijn niet voldoende. Iemand kan gemakkelijk zeggen dat hij in Gods koninkrijk gelooft en dat hij Jezus Christus liefheeft. Maar in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken liet Jezus uitkomen dat aangezien hij onzichtbaar in de hemel zou zijn, de wijze waarop iemand degenen behandelt die Christus op aarde vertegenwoordigen, zijn „broeders”, een sleutelfactor zou zijn die hij in aanmerking zou nemen om te bepalen of iemands beweringen echt zijn. — Matthéüs 25:40, 45.
6. Wie zijn deze „broeders” van Christus?
6 Wie zijn deze „broeders”? Degenen die God uit het midden van de mensheid heeft gekozen om samen met Christus erfgenamen van het hemelse koninkrijk te zijn. Hun aantal bedraagt 144.000, van wie slechts een overblijfsel nog op aarde is (Openbaring 14:1, 4). Aangezien zij „wederom geboren” zijn door middel van de werkzaamheid van Gods geest, zijn zij zonen van God, en om die reden worden zij in de Schrift „broeders” van Jezus Christus genoemd (Johannes 3:3; Hebreeën 2:10, 11). Jezus beschouwt datgene wat de mensen ten aanzien van deze „broeders” doen, ja zelfs ten aanzien van een van „de geringsten” van hen, als werd het ten aanzien van hemzelf gedaan.
7. Waarom zijn Christus’ „broeders” geen leden van de kerken der christenheid?
7 Waar bevinden deze „broeders” van Christus zich in onze tijd? Zult u hen onder de kerkgangers der christenheid aantreffen? Welnu, wat heeft Jezus over zijn ware volgelingen gezegd? „Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Johannes 17:16). Kan dit werkelijk van de kerken der christenheid en hun leden gezegd worden? Hun houding en gedrag is grotendeels eenvoudig een weerspiegeling van wat men gewoonlijk aantreft in het deel van de wereld waar zij zich bevinden. Het is welbekend dat de kerken in de politiek verwikkeld zijn. Toen in 1945 het Handvest van de Verenigde Naties werd geformuleerd, waren protestantse, katholieke en joodse afgevaardigden als adviseurs aanwezig. In recente jaren hebben pausen van Rome de Verenigde Naties geprezen als „de laatste hoop op eendracht en vrede” en „het opperste forum van vrede en gerechtigheid”. De Wereldraad van Kerken, waarbij ongeveer 300 religieuze groeperingen aangesloten zijn, heeft zelfs geldmiddelen verschaft die gebruikt werden om politieke revoluties te financieren. Toch heeft Jezus Christus tot de Romeinse bestuurder Pilatus gezegd: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld.” — Johannes 18:36.
8. (a) Wat heeft u geholpen de „broeders” van Christus te identificeren? (b) Hoe belangrijk is de Koninkrijksprediking voor hen?
8 De feiten tonen aan dat slechts één groep een vastberaden standpunt voor het Koninkrijk heeft ingenomen, door zich krachtig in te spannen om dit Koninkrijk over de gehele wereld te verkondigen en zich in geen enkel opzicht in de politieke aangelegenheden van de wereld te verwikkelen. Jehovah’s Getuigen vormen deze groep. Onder hen treft men de overgeblevenen van Christus’ „broeders” aan. In navolging van hun Heer en van zijn apostelen hebben zij zich erop toegelegd van stad tot stad en van huis tot huis te gaan om de mensen het goede nieuws van het koninkrijk Gods te vertellen (Lukas 8:1; Handelingen 8:12; 19:8; 20:20, 25). Op een in 1919 te Cedar Point (Ohio, VS) gehouden congres van Jehovah’s Getuigen (die toen als Internationale Bijbelonderzoekers bekendstonden) werden de congresgangers eraan herinnerd dat het hun „roeping was en is het toekomstige glorierijke koninkrijk van de Messías aan te kondigen”. Op een soortgelijk congres in 1922 werd hier wederom de nadruk op gelegd en ontvingen de congresgangers de aansporing: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.” Met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande middelen zijn zij er tot op de huidige dag mee voortgegaan dit over de gehele wereld te doen (Matthéüs 24:14). Vanwege hun activiteit bent u met de Koninkrijksstrijdvraag geconfronteerd. Wat doet u ten aanzien ervan?
’GIJ HEBT HET VOOR EEN VAN MIJN BROEDERS GEDAAN’
9. (a) Hoe houden de in Matthéüs 25:35-40 beschreven omstandigheden verband met de Koninkrijksbediening? (b) Hoe zijn mensen overal op aarde aldus aan een toets onderworpen?
9 De met de geest gezalfde „broeders” van Christus hebben vanwege hun moedige prediking van Gods koninkrijk en het feit dat zij afgescheiden zijn van de wereld zware beproevingen ondergaan (Johannes 15:19, 21). Sommigen hebben honger en dorst geleden en waren onvoldoende gekleed. Velen hebben huis en haard verlaten om te dienen in gebieden waar zij vreemdelingen waren. Terwijl zij zich van hun bediening kweten, zijn zij ziek geworden en in de gevangenis terechtgekomen, ja zelfs door hun vervolgers gedood. Door deze ervaringen van Christus’ „broeders” zijn mensen uit alle naties aan een toets onderworpen. Zou liefde voor God en Christus hen ertoe brengen deze gezanten van het hemelse koninkrijk te hulp te komen? (Matthéüs 25:35-40; vergelijk 2 Korinthiërs 5:20). Niet voornamelijk de menslievendheid die zij hun betonen, maar de hulp die zij hun bieden omdat zij erkennen dat deze personen Christus toebehoren, wordt door de Koning beschouwd als werd dit voor hem persoonlijk gedaan. — Markus 9:41; Matthéüs 10:42.
10. (a) Waarom is hetgeen de „bokken” tegenwerpen, niet steekhoudend? (b) Hoe hebben de „schapen” zich daarentegen opgesteld?
10 Degenen die deze hulp verschaffen, worden door Jezus met schapen vergeleken. Mensen die zijn „broeders” geen hulp verlenen, worden in Jezus’ gelijkenis bokken genoemd. De „bokken” werpen wellicht tegen dat zij Jezus Christus niet gezien hebben. Maar hij heeft zijn dienstknechten naar hen toe gezonden, en dezen hebben zich duidelijk kenbaar gemaakt. Het kan best zo zijn dat niet alle „bokken” Christus’ „broeders” vervolgen, maar zij worden er ook niet door liefde voor de hemelse Koning toe bewogen zijn vertegenwoordigers te hulp te komen (Matthéüs 25:41-45). Zij houden vast aan de wereld, waarvan Satan de Duivel de onzichtbare heerser is. Ook de „schapen” kunnen Christus niet letterlijk zien. Maar in tegenstelling tot de „bokken” geven zij er blijk van dat zij niet bevreesd zijn zich met Christus’ „broeders” te vereenzelvigen en hen als verkondigers van Gods koninkrijk te ondersteunen. De „schapen” weten wat zij doen, en zij stellen zich positief op aan de zijde van het koninkrijk Gods in handen van Jezus Christus. Daarom leggen zij in de ogen van de Koning een verdienstelijke handelwijze aan de dag.
11. (a) Hoe kunnen mensen op de hier beschreven basis worden geoordeeld aangezien velen van hen nog nooit een van Christus’ „broeders” hebben ontmoet? (b) Waardoor is het succes van dit werk verzekerd?
11 Hoe is het echter mogelijk dat mensen uit alle naties op deze basis worden geoordeeld? Heeft Jezus niet gezegd dat zijn „broeders”, aan wie de Vader het hemelse koninkrijk zou geven, slechts een „kleine kudde” zouden vormen? (Lukas 12:32) Veel mensen komen nooit persoonlijk met een van hen in contact. Dat is waar, maar de „broeders” van Christus vormen de kern van de internationale organisatie van Jehovah’s Getuigen. Door middel van dit georganiseerde volk worden mensen overal met de belangrijke Koninkrijksstrijdvraag geconfronteerd. Dit alles wordt door Christus zelf vanaf zijn hemelse troon en met behulp van de engelen geleid. In zo’n 200 landen en eilandgroepen over de gehele wereld — zelfs daar waar de prediking van Gods koninkrijk door de regering verboden is — vindt het scheidingswerk onweerstaanbaar voortgang, en een grote schare mensen stelt zich aan de zijde van Gods koninkrijk op.
12. (a) Hoe maken de „schapen” duidelijk welk standpunt zij hebben ingenomen? (b) Waarom nemen zij dit standpunt in?
12 Hoe geven zij hier blijk van? Door samen met de gezalfden ijverig bekend te maken dat het Koninkrijk regeert en dat het binnenkort een eind aan het wereldse samenstel zal maken. Aldus geven zij openlijk te kennen dat zij hun standpunt voor Jehovah’s Messiaanse koninkrijk hebben ingenomen, en zij sporen anderen er liefdevol toe aan dit eveneens te doen. Deze oprechte personen worden door veel meer gemotiveerd dan louter de wens om in leven te blijven. Zij hebben Jehovah en zijn wegen werkelijk lief. De voorziening van zijn koninkrijk met Christus als Koning vervult hun hart van dankbaarheid en zij zien graag dat ook anderen daar voordeel van trekken. Daarom hebben zij een zo volledig mogelijk aandeel aan het Koninkrijksgetuigeniswerk. Zoals Jezus zijn discipelen onderrichtte, ’zoeken zij eerst het koninkrijk’, en zij laten niet toe dat bezorgdheid over materiële behoeften het Koninkrijk naar de tweede plaats verdringt. Op deze wijze komen zij in aanmerking voor een grootse zegen. — Matthéüs 6:31-33.
ZULT U ’HET KONINKRIJK BEËRVEN’?
13. (a) Sedert wanneer heeft Jehovah een beloning voor deze met schapen te vergelijken personen in gedachten gehad? (b) Wat betekent het voor hen ’het koninkrijk te beërven’?
13 Wat degenen te wachten staat die er blijk van geven de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis te zijn, is werkelijk wonderbaarlijk. Vanaf zijn hemelse troon zegt hij tot hen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid” (Matthéüs 25:34). Jehovah had reeds sedert „de grondlegging der wereld”, dat wil zeggen toen Adam en Eva voor het eerst kinderen kregen die zich Gods in Genesis 3:15, 16 uiteengezette voorziening om de mensheid los te kopen ten nutte konden maken, een beloning voor deze „schapen” in gedachten. (Vergelijk Lukas 11:50, 51.) In het herstelde Paradijs kunnen zij zich verheugen in het volmaakte menselijke leven dat Adam verloren had. Dat zij ’het koninkrijk beërven’, wil niet zeggen dat zij naar de hemel zullen gaan, omdat de gelijkenis laat zien dat de „schapen” niet dezelfden zijn als de „broeders” van de Koning, die erfgenamen van het hemelse koninkrijk zijn. De „schapen” moeten dus de aardse onderdanen van die hemelse regering zijn. Volgens de Greek-English Lexicon door Liddell en Scott kan het Griekse woord basileiʹa, dat hier met „koninkrijk” is vertaald, in een passieve zin begrepen worden en de betekenis hebben dat men „door een koning wordt geregeerd”. Het is duidelijk dat het hier in deze betekenis gebruikt wordt.
14. Hoe laat het oordeel dat aan de „bokken” wordt voltrokken, zich vergelijken met datgene wat de „schapen” beërven?
14 Wanneer de „bokken” heengaan in „de eeuwige afsnijding”, dat wil zeggen volledig vernietigd worden als door vuur, zullen de „schapen” door de Messiaanse Koning beschermd worden (Matthéüs 25:41, 46; vergelijk Openbaring 21:8). Zonder te hoeven sterven, zullen zij dwars door de grote verdrukking heen bewaard worden en binnengeleid worden in de glorierijke „nieuwe aarde”, die vrij zal zijn van de gemene invloed van Satan en zijn goddeloze samenstel van dingen. Die zegen zal hun ten deel vallen omdat zij thans de juiste beslissing nemen met betrekking tot de Koninkrijksstrijdvraag.
15. (a) Hoe weten wij dat deze gelijkenis thans van toepassing is? (b) Welk werk is dus van levensbelang?
15 Het zou een schromelijke vergissing zijn te denken dat aangezien de vernietiging van de „bokken” een eeuwige vernietiging is, de gelijkenis pas op een later tijdstip van toepassing kan zijn, misschien gedurende de Duizendjarige Regering van Christus. Integendeel, Jezus sprak deze gelijkenis uit als een onderdeel van het teken van „het besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 24:3). Wat hij beschrijft, vindt plaats nadat hij met Koninkrijksmacht is bekleed maar ook terwijl zijn „broeders” nog steeds in het vlees op aarde zijn en de moeilijkheden ondervinden waarover hij spreekt. Wij leven in die tijd en deze loopt snel ten einde. Het is daarom van groot belang niet alleen volledig vertrouwen te stellen in het Koninkrijk maar ook anderen te helpen inzien hoe belangrijk het is dit thans te doen.