Moed ter overwinning van religieuze tegenstand
1. Waarop is christelijke moed gebaseerd, en hoe hebben Gods dienstknechten een dergelijke moed gedemonstreerd?
MOZES stond moedig voor Farao. Jozua was moedig toen hij het Beloofde Land binnenging. Hoewel David slechts een herdersjongen was, stond hij moedig voor de reusachtige strijder Goliath. Jezus trad zijn tegenstander moedig tegemoet. Al deze mannen ontvingen hun moed door in Jehovah God te geloven. Zij hadden geloof! Nadat Gods geest met Pinksteren op de vroege christenen was uitgestort, deden zij Gods wil met hun gehele ziel en waren zij vol geloof (Ef. 6:6). De boodschap over het koninkrijk der hemelen moest aan de mensheid worden bekendgemaakt. Jezus Christus moest als de weg der redding worden gepredikt. De met heilige geest vervulde apostelen hadden een boodschap over Jezus die bekendgemaakt moest worden: „Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt heeft, dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt” (Hand. 2:36). De vrees als gevolg waarvan de discipelen in de nacht dat Jezus werd gevangengenomen, werden verstrooid, een vrees die louter en alleen gebaseerd was op het feit dat zij Jezus kenden of met hem hadden omgegaan, was geheel verdwenen. In plaats daarvan was nu moed door geloof gekomen.
2. Hoe toonden degenen die tot de apostelen kwamen om te luisteren en om genezen te worden, dat zij geloof en moed bezaten?
2 Grote mensenmenigten kwamen uit omliggende steden naar Jeruzalem om de apostelen te horen spreken, en zij brachten de zieken „op bedden en matrassen . . ., opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou vallen”. Wat een geloof! Zij zouden allen op grond van dit geloof worden genezen. Er was moed voor nodig om naar de apostelen te komen ten einde genezen te worden (Hand. 5:14-16). Evenals toen, dient de prediking van het goede nieuws ook thans geen grenzen te kennen. Moedig had Jezus de wereld overwonnen; de discipelen van Christus Jezus dienen dit thans eveneens te doen. Bezaten zij destijds door middel van geloof genoeg moed? Laten wij eens zien.
3, 4. (a) In verband met welke beproeving die over de apostelen kwam, hadden zij moed nodig? (b) Waarom werden de joodse religieuze tegenstanders zeer verontrust?
3 Hun moed werd op de proef gesteld toen „de hogepriester [opstond] en allen, die met hem waren — de zogenaamde partij van de Sadduceeën — en zij werden vervuld met naijver, en zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in het huis van bewaring. Maar een engel des Heren opende des nachts de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten en zeide: Gaat heen, gaat in den tempel staan en spreekt tot het volk al deze woorden des levens” (Hand. 5:17-20). Na van Jehovah’s engel een dergelijk bevel ontvangen te hebben, aarzelden de apostelen niet; zij waren niet bevreesd. Zij waren de vorige dag inderdaad in de gevangenis geworpen, maar hun opleiding was op de prediking gericht geweest en prédiken vormde het werk dat zij als bedienaren van het evangelie wensten te doen. Zij hadden de opdracht ontvangen om over ’het leven’ te spreken en de mensen te vertellen hoe zij dit konden verkrijgen. Bij het aanbreken van de dag gingen zij de tempel binnen, waar zij de mensen onderwezen.
4 Toen de hogepriester was aangekomen, riep hij het Sanhedrin en de oudere mannen van de zonen Israëls bijeen, waarna zij beambten naar de gevangenis zonden ten einde de gevangenen te halen. Vol verbazing zeiden zij: „Wij vonden wèl den kerker zeer zorgvuldig gesloten en de wachters voor de deuren op hun post, maar, toen wij hem openden, vonden wij er niemand in.” Een dergelijke situatie was voldoende om iedereen te verontrusten. En deze joden waren wel speciaal verontrust, aangezien zij deze prediking van het goede nieuws een halt wilden toeroepen. Juist omstreeks deze tijd kwam er een man met het bericht: „Zie, de mannen, die gij hebt gevangengezet, staan in den tempel en zij leren het volk.”
5. (a) Wat antwoordden de apostelen, toen religieuze autoriteiten hun wederom geboden met prediken op te houden? (b) Waarom kwam deze vervolging over de apostelen?
5 „Toen ging de hoofdman met zijn dienaren er heen en nam hen mede, maar niet met geweld, want zij waren bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; en toen zij hen gebracht hadden, leidden zij hen voor den Raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: Wij hebben u nadrukkelijk verboden in dezen naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van dezen mens op ons doen neerkomen. Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen. De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, dien gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; dezen heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken. En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, dien God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Hand. 5:22-32). Dit alles deed de apostelen toen stellig denken aan Jezus’ woorden: „Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft” (Joh. 15:20, 21). Hoe waar bleken Jezus’ woorden nu voor de apostelen te zijn!
6. Hoe kwam door de ervaring voor die religieuze rechtbank aan het licht welke hartetoestand die vroege christenen hadden?
6 Uit de woorden welke de apostelen voor die religieuze rechtbank spraken, blijkt dat er van mensenvrees geen sprake meer was. Zelfs de vrees voor de religieuze hogepriester en degenen die met hem waren, was verdwenen. Het hart van die vroege christenen was verenigd in de vrees van de Almachtige God. — Ps. 86:11.
CHRISTELIJKE MOED IN HET SPANJE VAN 1961
7. (a) Wat moeten wij onszelf afvragen wanneer wij de ervaringen van die christenen uit de eerste eeuw lezen? (b) Waar worden Jehovah’s getuigen thans met een soortgelijke situatie geconfronteerd?
7 Wanneer u zulke aangrijpende ervaringen als deze van de vroege christelijke gemeente leest, welke gedachten komen er dan bij u op? Wat zou u als christen onder dergelijke omstandigheden ten aanzien van het verder bekendmaken van het goede nieuws van Gods koninkrijk doen? Indien u in een land zou wonen waar de regering en de religieuze leiders hebben bepaald dat niemand daar, onder welke omstandigheden ook, zijn mening kenbaar mag maken, welke positie zou ú er dan innemen? Wat zou ú doen wanneer u in een katholiek land of in een ander land woonde waar de autoriteiten u zeiden: ’Wij verbieden u nadrukkelijk in dezen naam te leren’ en in het openbaar over uw God en zijn geschreven Woord te spreken? In het land Spanje bevinden vele christelijke getuigen van Jehovah zich op dit huidige moment in zulk een situatie.
8. (a) Wat vormt de oorzaak van de vervolging van Jehovah’s getuigen in Spanje? (b) Hoe hebben vele vrijheidlievende personen hun protest kenbaar gemaakt, maar welk antwoord hebben sommigen ontvangen?
8 Wegens de vervolging die over Jehovah’s getuigen in Spanje is gekomen omdat zij daar het goede nieuws van Gods koninkrijk prediken, hebben vele personen over de gehele wereld protestbrieven aan de Spaanse regering en haar officiële vertegenwoordigers in verschillende landen geschreven. De vervolging aldaar wordt door de Spaanse regering en door de katholieke geestelijken die de regering opstoken, over Jehovah’s getuigen gebracht. Als antwoord op dit soort van protesten schrijft de Spaanse ambassade in Washington D.C., V.S.:
„Er is volledige vrijheid van aanbidding in mijn land, zoals artikel VI van de grondwet (Fuero de los Españoles) verklaart: ’Niemand zal op grond van zijn religieuze geloofsovertuiging worden gemolesteerd; ook zal niemand in de persoonlijke uitoefening van zijn aanbidding worden gehinderd.’
Niemand kan beweren dat er geen vrijheid van aanbidding is in Spanje, waar zich voor 15.000 niet-katholieke Spanjaarden ongeveer 260 protestantse kerken en een paar moskeeën en synagogen bevinden. Men diene er rekening mee te houden dat religieus proselitisme of religieuze propaganda niet is toegestaan op grond van een terecht aangenomen wet welke ten doel heeft elke mogelijke wanorde of reactie te vermijden. De overgrote meerderheid van de bevolking is, zoals u stellig zult weten, katholiek. Katholieken geloven bovendien dat de protestantse leerstellingen onjuist zijn. De Spaanse Regering kan derhalve niet toestaan dat er dwalingen onder haar burgers worden verspreid. Deze houding is een logische consequentie van haar geloofsovertuiging.”
9. (a) Welk standpunt neemt de Spaanse regering derhalve ten aanzien van zaken die de aanbidding betreffen, in? (b) Wat doen Jehovah’s getuigen in Spanje?
9 Dit toont aan dat men van de Spaanse regering mag geloven wat men wil, als men er maar met niemand over praat. Het moet „een persoonlijke uitoefening van zijn aanbidding” zijn. De ambassade neemt het standpunt in dat de protestantse leerstellingen volgens de katholieken onjuist zijn, en natuurlijk beschouwen zij Jehovah’s getuigen als protestanten, aangezien dezen de enigen in Spanje zijn die tegen de valse leringen van de Katholieke Kerk protesteren. Wat doen Jehovah’s getuigen in Spanje? Zij veroorzaken geen opschudding. Zij trachten alleen maar de bijbel aan de mensen te onderwijzen, het boek dat de Katholieke Kerk niet geschikt acht om de mensen thuis te laten lezen. Jehovah’s getuigen spreken inderdaad tot katholieken, omdat er in dat land nu eenmaal niet veel andere mensen zijn tegen wie zij kunnen spreken. Wanneer zij dus in Spanje gaan prediken, moeten zij met katholieken over Gods Woord spreken.
10. Hoe ontstond er een soortgelijke situatie waarbij van de zijde der joden ten opzichte van de vroege christenen religieuze onverdraagzaamheid was betrokken?
10 Toen er in de dagen van de eerste christenen, kort na Pinksteren, slechts een paar duizend mensen waren die christenen beleden te zijn, in welk land bevonden deze christenen zich toen? In een uitgesproken joodse gemeenschap. Door bemiddeling van hun regeerders hadden de joden reeds de leider der christenen, Jezus Christus, aan een martelpaal genageld en gedood ten einde deze „nieuwe religie” uit te roeien. De volgelingen van Christus hadden Christus’ boodschap echter nog steeds in hun hart en geest. Naarmate de jaren verstreken, ontvingen vele anderen het goede nieuws door bemiddeling van de apostelen en breidde de waarheid van Gods Woord zich uit. De apostelen konden hun mond niet houden, en de bekeerde joden evenmin (Hand. 5:41, 42). De joodse religieuze leiders wensten echter niet dat iemand in hun gemeenschap deze nieuwe leer zou horen. Er zat voor deze priesters niet anders op dan de volgelingen van Christus te arresteren en hen in de gevangenis te werpen. Toen zij hen na een afranseling — waardoor zij hun schrik meenden aan te jagen — lieten gaan, zeiden de priesters door bemiddeling van hun hoofd: ’Wij verbieden u nadrukkelijk in dezen naam te leren’ (Hand. 5:28-40). Deze religieaanhangers konden gemakkelijk wetten maken; zij waren aan de macht. Wat viel er echter over het gebod te zeggen dat Christus Jezus zijn volgelingen had gegeven om de waarheid te prediken? Wie zou u hebben gehoorzaamd?
11. Welke twee geboden blijken in Spanje thans met elkaar in strijd te zijn?
11 Dezelfde situatie bestaat 1900 jaar later in Spanje. Volgens de Spaanse katholieke wet mag men niet met anderen over de bijbel spreken. Jehovah’s getuigen mogen er wel de persoonlijke uitoefening van hun aanbidding voortzetten, maar zij mogen niet doen wat Christus heeft geboden: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën” (Matth. 28:19, NW). Neen, niet in Spanje!
12. (a) Zou de apostel Paulus met het oog op de huidige religieuze situatie in Spanje, daar thans welkom worden geheten? (b) Zijn er in Spanje ook mensen die de door Jehovah’s getuigen verrichte prediking waarderen, en waarom?
12 De eerste christenen dachten er niet over om met de bekendmaking van het goede nieuws op te houden, en zij hielden er ook niet mee op, ondanks alle vervolging en beproevingen die over hen werden gebracht. Wij danken God er thans voor dat zij de moed hadden om voort te gaan, want in vele landen hebben duizenden mensen meer de weg van eeuwig leven leren kennen. Er is een tijd geweest dat Paulus naar Spanje hoopte te gaan, maar hij zou er in zijn agressieve bediening van het evangelie thans niet welkom worden geheten. De door hem onderwezen waarheden zouden niet met de valse leerstellingen, de ceremonieën en de dictatoriale houding welke thans door de Katholieke Kerk in Spanje aan de dag wordt gelegd, overeenstemmen. Duizenden Spaanse mensen zijn er echter dankbaar voor dat Jehovah’s getuigen erin hebben volhard om van huis tot huis te prediken, dat zij hen thuis hebben opgezocht en de bijbel met hen bestuderen en dat zij God als regeerder meer gehoorzamen dan de katholieke bisschoppen van Spanje. Waarom? Omdat vele mensen in dit land de waarheid hebben leren kennen, zich uit de Katholieke Kerk hebben teruggetrokken en nu de vreugde kennen om evenals andere getrouwe getuigen van Jehovah dit reeds jarenlang doen, de boodschap bekend te maken.
13. Door welk bericht wordt aangetoond dat de religieuze tegenstand in Spanje niet nieuw is?
13 In het in 1952 uitgegeven Yearbook of Jehovah’s Witnesses staat op bladzijde 75 het volgende bericht over Spanje:
„De altijd waakzame politie let zeer scherp op de verkondigers, hetgeen de volgende ervaring tot resultaat had: Twee dienaren van de Barcelonese eenheden troffen in een bepaald huis ogenschijnlijk belangstelling aan en troffen regelingen voor een bijbelstudie. Toen zij op de afgesproken tijd terugkwamen, wachtten twee leden van de geheime politie op hen. Zij werden gearresteerd. Hun respectieve huizen werden onderzocht, lectuur werd in beslag genomen en zij werden gevangen gezet. Later werd de lectuur zorgvuldig onderzocht en werden zij ondervraagd. Er werd echter weinig gezegd totdat de politie in ¡Despertad! (Ontwaakt!) een artikel over Franco en de toestanden in Spanje vond. Hierdoor werd de woede van de politie opgewekt, waarna de twee broeders een vuurproef van beschimpingen en dreigementen moesten doorstaan. Nadat er een volledig politiebericht over hen was opgesteld en zij voor de consequenties werden gewaarschuwd als zij het goede nieuws zouden blijven prediken, lieten de autoriteiten de broeders echter gaan.”
14. Welk resultaat heeft het gedurende de afgelopen tien jaren gehad dat de Getuigen in Spanje Gods wet gehoorzaam zijn geweest?
14 In die dagen, tien jaar geleden, waren er in Spanje slechts 121 getuigen van Jehovah die het goede nieuws van het Koninkrijk predikten. Het was echter te begrijpen dat deze moedige getuigen van Jehovah zich niet stilhielden. Zij bleven het goede nieuws prediken, met het resultaat dat velen tot wie zij in de loop der jaren spraken, de waarheid leerden kennen en hun leven aan Jehovah God opdroegen; en deze mensen hebben eveneens gepredikt, zodat op het ogenblik, tien jaar later, 2141 bedienaren van het evangelie, allen getuigen van Jehovah, in Spanje de waarheid prediken. Gedurende al die tien jaren van vervolging, welke nu in hevigheid toeneemt, hebben Jehovah’s getuigen in Spanje dus hetzelfde gedaan wat Jehovah’s getuigen in Palestina deden. Zij hebben ’Gode meer gehoorzaamd dan den mensen’. — Hand. 5:29.
MOED VOOR RELIGIEUZE ZUIVERING
15. Hoe werd in de dagen van koning Asa bij het bevorderen van ware aanbidding moed aan de dag gelegd?
15 Er is moed voor nodig om tegen een geheel volk of een gehele natie op te staan ten einde de ware aanbidding te bevorderen zoals koning Asa 978 jaren vóór Christus heeft gedaan: „Asa deed wat goed en recht was in de ogen van den HERE, zijn God. Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen, hieuw de gewijde palen om,” De profeet Oded moedigde koning Asa aan. „Toen nu Asa deze woorden en de profetie van . . . Oded, den profeet, hoorde, werd hij kloekmoedig, en deed de gruwelen weg uit het geheele land van Juda en Benjamin, en uit de steden die hij genomen had op het gebergte van Efraïm, en hij vernieuwde het altaar des Heeren dat vóór het voorhuis des Heeren stond” (2 Kron. 14:2, 3; 15:8, LV). Koning Asa moest hiertoe op Jehovah vertrouwen en sterk en moedig zijn. Hij kon echter op de steun van God rekenen en hij gebood het volk „den HERE, den God hunner vaderen, te zoeken”. — 2 Kron. 14:4.
16. Hoe hebben Jehovah’s getuigen een beeldenstormend werk verricht?
16 Jehovah’s christelijke getuigen hebben deze zelfde soort van moed in alle natiën der wereld aan de dag gelegd. Zij hebben zelfs in de christenheid, waar miljoenen katholieken beelden aanbidden in plaats van de ware God, een beeldenstormend werk verricht. Doordat Jehovah’s getuigen de mensen leren wat de bijbel over beeldenaanbidding zegt, hebben velen hun beelden vernietigd. De beeldenverering van alle soorten van goden, grote en kleine, is over de gehele wereld wijd verbreid. Honderdduizenden onbevooroordeelde mensen hebben echter naar Jehovah’s getuigen geluisterd en zijn te weten gekomen wat Gods Woord over beeldenaanbidding heeft te zeggen. Deze mensen hebben moed gevat en hebben — zoals Asa dit de mensen lang geleden voorschreef — hun religieuze stelsels en hun afgodenaanbidding de rug toegekeerd.
17. Welke uitwerking had Paulus’ prediking in Efeze ten aanzien van de beeldenmakers, en met welk resultaat?
17 Paulus moest in zijn tijd precies dezelfde situatie onder de ogen zien. Het was niet Paulus’ bedoeling iemand zijn broodwinning te ontnemen. Hij zei veeleer: „Wee mij, indien ik het evangelie niet verkondig!” (1 Kor. 9:16). Hij was verplicht de waarheid te vertellen, hetgeen tot resultaat had dat vele mensen ermee ophielden beelden te kopen. Demétrius was een zilversmid die zilveren tempeltjes van Artemis maakte, en het maken van tempeltjes was destijds een buitengewoon winstgevende bezigheid. Dit is tot op de huidige dag het geval, vooral in de katholieke religie. Als gevolg van wat Paulus de mensen vertelde, gingen de zaken van het maken en verkopen van beelden, echter hard achteruit. Er was van de zijde van Paulus moed voor nodig om met de prediking door te gaan terwijl de grote zakenwereld tegen hem was. Hij deed in feite niets anders dan de waarheid uit Gods Woord prediken en de mensen tot de ware aanbidding van Jehovah God leiden. Deze Demétrius was er echter niet op gesteld in zakelijk opzicht verliezen te lijden. Hij zei derhalve tot zijn vakgenoten: „Gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Epheze, maar ook van bijna geheel Asia, overgehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn” (Hand. 19:26). Deze toespraak veroorzaakte in de stad Efeze een hele opschudding. Er vormde zich een menigte die een ontzettend tumult maakte, en „er [ging] één geroep van allen op, wel twee uren lang: Groot is de Artemis der Epheziërs!” „Nadat nu de opschudding was bedaard, riep Paulus de discipelen tot zich en sprak hen [zijn broeders en zusters] bemoedigend toe. Daarop nam hij afscheid en begaf zich op reis naar Macedonië. En nadat hij die streken doorreisd en hen uitvoerig toegesproken had, kwam hij in Griekenland.” — Hand. 19:34; 20:1, 2.
18. Waarom is het noodzakelijk om de onjuistheid van beeldenaanbidding aan de kaak te stellen?
18 Wat in Asa’s en in Paulus’ dagen gold, is tot op onze tijd van kracht geweest. Beeldenaanbidding, welke valse aanbidding is, moet bijgelovige mensen die waarheid en rechtvaardigheid zoeken, onder de aandacht worden gebracht, zodat zij hun valse religie de rug kunnen toekeren.
19. Waardoor wordt men in staat gesteld de moed te hebben om religieuze tegenstand onder de ogen te zien en te overwinnen?
19 Hoewel christelijke opzieners als Paulus het als een voorrecht beschouwen om met vreemdelingen over het goede nieuws te spreken, moeten zij terzelfder tijd de getrouwe christenen zelf met vele woorden aanmoedigen om op de juiste weg voort te gaan. Paulus’ getrouwheid onder vervolging spoorde deze christenen, die zich in de ware zin des woords aan God hadden opgedragen, ertoe aan met hun werk te blijven voortgaan, ook al zou Paulus hen verlaten. Mensen de afgodenaanbidding de rug te zien toekeren en zich met de ware aanbidders van Jehovah te zien verbinden, is zeer aanmoedigend, maar men moet ook de toorn van de religieuze organisatie die door deze mensen wordt verlaten, onder de ogen zien. Door datgene wat men als waar heeft geaccepteerd, te geloven, zal men in staat worden gesteld de beproevingen onder de ogen te zien, maar men kan dit met meer moed doen wanneer men geregeld met de gemeente van Gods volk, waarvan de leden dezelfde geest bezitten, bijeenkomt.
WEDERZIJDSE AANMOEDIGING
20. Hebben opzieners ook aanmoediging nodig? Wat toont de Schrift hierover aan?
20 Hebt u er ooit wel eens bij stilgestaan dat de opziener die de gemeente tot christelijke rijpheid helpt te brengen, ook aanmoediging nodig heeft? Deze aanmoediging en versterking van zijn geloof kan heel vaak van de nederigste, zachtmoedigste en schuchterste persoon in de gemeente afkomstig zijn. Alleen al door de aanwezigheid van die persoon op de vergaderingen en de gedachtenwisseling met hem worden de opziener en anderen in Gods gemeente geholpen om elkander te helpen. In zijn brief aan de Korinthiërs zei Paulus dat de gemeente hem moed schonk. Hij vertelt ons hoe hij had vernomen dat Titus’ geest „door u allen [in de gemeente] verkwikt is”. Als opziener bekleedde Titus een belangrijke positie in de vroege kerk, en hij werd door niemand anders dan door degenen die hij ging dienen, opgebouwd en aangemoedigd. Titus hield van deze gemeente omdat hij de gehoorzaamheid van alle leden ervan zag. Welke uitwerking had dit succesvolle bezoek van Titus op Paulus, de apostel der heidenen, die dagelijks „de zorg voor al de gemeenten” voelde? Paulus vertelt ons wat het hem deed: „Het verblijdt mij, dat ik wegens u in elk opzicht goede moed kan hebben” (2 Kor. 7:13; 7 vs. 16, NW). Ja, Paulus werd door het geloof van de gemeente sterk en moedig gemaakt.
21. Hoe schonken Paulus’ gevangeniservaringen zijn christelijke broeders en zusters moed?
21 Aan de andere kant schonk Paulus’ onwrikbare getrouwheid, zelfs in de gevangenis in Rome, zijn broeders en zusters moed. Dat Paulus zich om Christus’ wil in de gevangenis bevond, was „aan het gehele hof en aan al de overigen duidelijk geworden, . . . en het merendeel der broeders in den Here heeft door mijn gevangenschap vertrouwen gekregen om met des te meer moed onbevreesd het woord Gods te spreken” (Fil. 1:13, 14). Paulus’ juiste voorbeeld om zich ter wille van de rechtvaardigheid in de gevangenis te laten opsluiten, vormde een zegen voor de christelijke gemeenten. Dat Paulus naar gemeenten in de gehele wereld brieven schreef, en dit nog wel vanuit de gevangenis, stimuleerde alle volgelingen van Christus en deed hen onbevreesd voorwaarts rukken. Het maakte Paulus gelukkig en het verheugde hem zijn broeders en zusters, ondanks hetgeen hun in de verscheidene districten van het Romeinse Rijk overkwam, moedig Gods Woord te zien bekendmaken. Dit is ook thans het geval.
22, 23. (a) Hoe reageren ware christenen in deze tijd wanneer hun broeders en zusters worden vervolgd? (b) Welke raad gaf Petrus met betrekking tot het onder de ogen zien van vervolging?
22 Wanneer een christen in de gevangenis wordt opgesloten omdat hij het goede nieuws predikt, wanneer hij in een concentratiekamp wordt geworpen omdat hij weigert te zeggen dat redding van een man als Hitler en zijn regering komt of wanneer hij wordt vervolgd of lastig gevallen omdat hij met zijn buren over de bijbel spreekt terwijl het volgens de wet van het land verboden is om het met iemand over Gods koninkrijk te hebben, zullen alle leden van Gods volk hun geloof ten opzichte van de gehele wereld aan de dag leggen. Laat de gehele organisatie van de Duivel maar proberen de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in deze laatste dagen te onderdrukken, want het zal als een boemerang op hen terugkomen. Het licht van Gods Woord zal doorschijnen, ongeacht hoe hevig de getrouwe dienstknechten van God worden vervolgd of verdrukt. Dit is evenzeer waar voor de Christenen in deze tijd als dit het geval was onder degenen die tot de vroege christelijke groep behoorden. Petrus gaf Jehovah’s christelijke getuigen, en alle anderen die uit deze dodelijk bevreesde wereld wensen te vluchten, de volgende raad:
23 „Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt den Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze.” — 1 Petr. 3:14, 15.
24, 25. (a) Waarom wordt het leven van degenen die zich eraan hebben opgedragen Jehovah’s wil te doen, niet door de vrees van de wereld beheerst, maar waardoor worden zij in staat gesteld wereldoverwinnaars te zijn? (b) Hoe schonken de broeders en zusters van Rome Paulus moed, waardoor zij hun liefde voor Jezus toonden?
24 Wij leven thans in een tijd waarin de wereld met vrees vervuld is, vrees dat ze zichzelf zal vernietigen. Waarom heerst er echter een dergelijke vrees onder de natiën? Omdat er geen liefde is. Jezus zei: ’Hebt elkander lief, gelijk Ik u heb liefgehad’ (Joh. 15:12). Deze soort van liefde zult u onder mensen aantreffen die zich aan het doen van Jehovah’s wil hebben opgedragen, en zij zullen ter wille van rechtvaardigheid lijden ondergaan, hetgeen zij evenwel zachtmoedig zullen dragen. Waar vindt men thans echter enige liefde onder de natiën, of zelfs maar onder de bevolkingsgroepen van de verschillende natiën? Indien u een dergelijke liefde wenst te vinden, zult u zich evenals Jezus en de vroege christenen van de natiën moeten afscheiden. Jezus zei: „Zij zijn geen deel van de wereld, gelijk ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:16, NW). Om in deze van vrees vervulde wereld een dergelijke positie in te nemen, heeft men moed nodig. Het is echter mogelijk, zoals Jezus heeft gezegd: „In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33). Indien u een opgedragen christen bent, kunt u dit ook. Velen hebben overwinningen behaald en uw broeders en zusters zullen u, ook al ziet de situatie er soms donker uit, helpen. Toen Paulus op weg naar de gevangenis in Rome was, ging de gemeente hem tegemoet, en het verslag in Handelingen 28:14 en 15 zegt: „Vandaar kwamen de broeders, die van onze aangelegenheden gehoord hadden, ons tot Forum Appii en Tres Tabérnae tegemoet, en toen Paulus hen zag, dankte hij God en greep moed.”
25 Deze broeders en zusters van Rome waren op pad gegaan om iemand te ontmoeten die voor hen een vreemdeling was, maar hij was een broeder ’in banden’. Zij hadden Paulus nog nooit eerder gezien, maar zij herinnerden zich Jezus’ woorden: „Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen” (Matth. 25:35, 36). De opgedragen christenen in Rome zouden nooit in de gelegenheid zijn om evenals de apostelen en Maria en Martha en vele anderen in Palestina hadden gedaan, voor Christus Jezus te zorgen en in zijn behoeften te voorzien. Jezus zei echter: „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” Wat voor Paulus werd gedaan, werd in feite voor Jezus gedaan. Door Paulus alleen maar te ontmoeten, werd getoond welk een liefde en geloof de gemeente voor een getrouwe broeder had, en deze daad van de zijde van de gemeente schonk Paulus moed. — Matth. 25:40.
26. Hoe kunnen wij in deze tijd, zelfs ondanks religieuze tegenstand, moedig blijven en ons hart sterk houden?
26 Hebt u moed nodig? Laten wij dan bijeenkomen en „onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij den dag ziet naderen” (Hebr. 10:25). Duizenden mensen die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft rukken zich thans van deze goddeloze wereld los en zoeken de waarheid bij Jehovah’s getuigen. Zij komen uit alle religieuze groeperingen en ook uit degenen die verklaren bij geen enkele religieuze organisatie aangesloten te zijn. Waarom? Omdat zij het leven liefhebben en verder ook omdat zij weten dat Jehovah’s getuigen de bijbel bestuderen. Dit zal hen helpen hun geloof in God, de Gever van het leven, op te bouwen. Wanneer deze duizenden Gods Woord te zamen met de gemeente van Gods opgedragen volk bestuderen, zal hun geloof worden opgebouwd, en dit zal hen moedig en sterk maken — een noodzakelijke factor in deze dagen. De vrees der wereld is dan niet langer hun vrees, aangezien Jehovah’s actieve getuigen werkelijk op de vernietiging van dit samenstel van dingen in de strijd van Armageddon wachten. Terwijl zij wachten, maken zij Jehovah’s koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid bekend. Hoewel de natiën en de meeste mensen der wereld het niet met hun vertroostende boodschap eens zijn en vele getuigen van Jehovah wegens de prediking van Gods Woord worden vervolgd, in gevangenissen worden opgesloten en zelfs worden gedood, roepen zij zich de sterkende woorden van de psalmist David te binnen: „Houdt moed, weest onverschrokken van hart, gij allen, die op Jahweh hoopt!” — Ps. 31:25 24, PC.