-
De weg der gastvrijheidDe Wachttoren 1957 | 1 april
-
-
doen.” Door een weg van gastvrijheid jegens onze broeders en zusters te bewandelen, ja, door „met de heiligen naar gelang van hun behoeften” te delen, kunnen wij onze liefde „in nog vollediger mate” tonen. — Rom. 12:13; 1 Thess. 4:9, 10, NW.
-
-
Anderen met ons laten delenDe Wachttoren 1957 | 1 april
-
-
Anderen met ons laten delen
1. Verklaar welk verschil er is tussen wereldse en christelijke gastvrijheid.
CHRISTELIJKE gastvrijheid is een uiting van liefde; de gastvrijheid der wereld spruit voort uit trots. Er is een hemelsbreed verschil tussen deze twee, want de aandrijvende factoren bij de eerste zijn liefde en goedgunstigheid, maar bij de ander trots en zelfzucht. Wereldlingen verlenen gastvrijheid ’voor het oog der mensen, om door hen opgemerkt te worden.’ Dikwijls verwachten zij dan dat de genodigden hen op hun beurt zullen uitnodigen. ’Ik zal jou uitnodigen om eens bij ons te komen eten, wanneer jij omgekeerd hetzelfde doet,’ is de hoofdgedachte van de onoprechte gastvrijheid der wereld. Hoe volmaakt anders is het echter met een christen gesteld! Hij laat anderen niet met zich delen omdat hij er trots op is of met het verlangen het terugbetaald te krijgen, maar uit innige liefde voor God en mens. Terwijl de wereldling iemand dus iets geeft om wat hij heeft, geeft de christen iemand iets voor wat hij is — zijn naaste, zijn broeder. Het zal niet lang meer duren of elk levend menselijk schepsel zal deze christelijke weg der gastvrijheid bewandelen en aldus gelijk zijn Vader in de hemel zijn. — Matth. 6:1, NW.
2, 3. (a) Welke drang voelt u bij zich opkomen wanneer u de waarheid leert kennen? (b) Hoe hebben de schapen, in tegenstelling tot de bokken, op de boodschap van de broeders van de Koning gereageerd?
2 Wanneer de rechtgeaarde persoon van Jehovah’s overvloedige geestelijke voorzieningen heeft geproefd, voelt hij de drang in zich opkomen om gastvrij te zijn en zijn stoffelijke goederen met anderen te delen — alles om ten slotte het goede nieuws met anderen te delen. Waren het niet de schapen in Jezus’ gelijkenis die de Koning met zich lieten delen? De Koning zei tot hen: „Ik werd hongerig en gij hebt mij iets te eten gegeven, ik werd dorstig en gij hebt mij iets te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en gij hebt mij gastvrij ontvangen; naakt, en gij hebt mij gekleed. Ik werd ziek en gij hebt mij verzorgd. Ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.” Hoe konden de schapen dit alles doen, daar hij toch een hemelse Koning was? „Waarlijk, ik zeg u,” zei Jezus, „voor zover gij het voor een der geringsten van deze mijn broeders hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.” — Matth. 25:35, 36, 40, NW.
3 Hoe prachtig heeft de vervulling van de gelijkenis in deze tijd van het einde dit alles bevestigd! De broeders van de Koning, het gezalfde overblijfsel, hebben om het goede nieuws te kunnen prediken, vervolgingen en moeilijkheden moeten doorstaan. Wie zijn hen daarbij te hulp gekomen De bokken? Nimmer! Zij weigeren ook maar iets met de broeders
-