God koestert liefde voor de ootmoedigen en geringen
„Jehovah [is] zeer teder in genegenheid en barmhartig.” — Jak. 5:11.
1. Hoe wijdverbreid is de aanbidding van Jehovah God, en hoe houdt dit verband met Jakobus 5:11?
DEZE hartverwarmende verklaring: „Jehovah [is] zeer teder in genegenheid en barmhartig”, beveelt Jehovah aan ons allen, wie wij ook zijn, aan. Wij willen stellig op een tedere, liefdevolle en barmhartige wijze bejegend worden, vooral door Iemand die wij erkennen en aanbidden als de Allerhoogste God. Inderdaad zijn er overal ter wereld veel mensen die Jehovah God aanbidden, en het besef dat Jehovah barmhartig en teder in genegenheid is, schenkt hun veel troost en is een grote geruststelling voor hen. Deze personen die zo gezegend zijn, zijn van allerlei slag; zij verschillen in feite net zo van elkaar als de lezers van dit tijdschrift. U kunt er zeker van zijn dat, terwijl u nu deze kwestie overweegt, die u in uw eigen taal wordt voorgelegd en in uw eigen woonplaats ter beschikking is gesteld, andere personen, die van u verschillen en ergens anders wonen, met een andere achtergrond, deze woorden van de bijbelschrijver Jakobus eveneens overwegen. Jakobus was een discipel van Christus Jezus en hij was derhalve een christen en een aanbidder en getuige van Jehovah, de God en Vader van Jezus Christus.
2. In welke periodes van de geschiedenis heeft Jehovah zijn liefdevolle hoedanigheden ten toon gespreid? Jegens wie?
2 Door de hele geschiedenis heen zijn de liefdevolle hoedanigheden van Jehovah voor degenen die hem zowel in het verleden als in de huidige tijd aanbidden, openbaar geweest. Toen Jakobus zijn opmerking betreffende Jehovah’s tedere genegenheid en barmhartigheid maakte, had hij het over Gods profeten uit de oudheid. Hij maakte melding van het feit dat zij geduld oefenden en het lijden van kwaad verduurden als zij in de naam van Jehovah als zijn profeten en getuigen spraken. Jakobus zegt in hoofdstuk 5 vers 11: „Ziet! Wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig. Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is.” Dat is waar; de wijze waarop het met Job afliep, was inderdaad een bewijs van Jehovah’s barmhartigheid en loyale liefde jegens zijn getrouwe dienstknecht Job, die zijn rechtschapenheid ten opzichte van Jehovah handhaafde. Het is passend dat niet alleen de bijbelschrijver Jakobus, maar ook wij in deze tijd de feiten van de religieuze geschiedenis erkennen en beseffen hoe Jehovah ten aanzien van rechtschapen mensen handelt en zijn barmhartigheid en tedere genegenheid ten behoeve van hen aanwendt. Deze goede resultaten zijn thans kenbaar onder degenen van de mensheid die Jehovah’s barmhartige handelwijze waarderen en dienovereenkomstig reageren.
3. In welke opzichten verschillen mensen van elkaar?
3 Er is in deze moeilijke tijden waarin wij leven veel dat hard en onbarmhartig is. De mensen bevinden zich te midden van toestanden die allerlei persoonlijke frustraties veroorzaken. Dit komt doordat mensen allerlei achtergronden hebben en van allerlei slag zijn. Deze verscheidenheid in achtergronden en omstandigheden van de mensen is werkelijk veelomvattend. Sommige personen hebben veel, andere minder en sommige betrekkelijk weinig ontwikkeling. Sommigen stammen van het ene ras, anderen van weer een ander ras af, en er zijn natuurlijk vele nationaliteiten en zelfs nog meer talen die door mensen worden gesproken. De sociale status verschilt van persoon tot persoon en ook de lichamelijke en mentale bekwaamheden lopen uiteen. Hoewel allen onvolmaaktheid hebben geërfd en als gevolg daarvan, buiten de door Jehovah God getroffen voorzieningen om, geen werkelijke hoop op leven bezitten, is de mate waarin afzonderlijke personen Gods rechtvaardige vereisten overtreden van persoon tot persoon verschillend. De achtergronden en omstandigheden van de mensheid schijnen oneindig gevarieerd te zijn.
4. Wat heeft het verschil in mensen tot gevolg wat Gods Woord betreft?
4 Het gevolg is dat wanneer mensen met Gods Woord worden geconfronteerd, zij op uiteenlopende manieren reageren. Bij sommigen vindt men geen weerklank in de vorm van liefdevolle waardering voor de voorzieningen van de Schepper, omdat zij te trots, te zelfvoldaan of te arrogant zijn. En aan de andere kant zijn er ook mensen die zich zo gering voelen dat zij zichzelf ongeschikt achten om Jehovah’s tedere genegenheden en barmhartigheid te ontvangen. U behoort klaarblijkelijk tot weer een ander soort — noch te zelfvoldaan noch te mismoedig om hetgeen Jehovah u als afzonderlijke persoon aanbiedt, te willen vastgrijpen en te aanvaarden. Ja, u bemerkt dat u werkelijk belangstelling voor de barmhartige en liefdevolle hoedanigheden van Jehovah God hebt.
WAT IS THANS HET BELANGRIJKSTE?
5. Wat blijkt, zoals hier wordt aangetoond, belangrijker te zijn dan iemands achtergrond?
5 Hoe meer u over het Woord dat de barmhartige God heeft verschaft, de bijbel, te weten komt, hoe beter u begrijpt en waardeert dat het van begin tot eind leert dat Gods zegeningen zich tot u uitstrekken, of kunnen uitstrekken. Het is belangrijk te weten dat wat telt niet uw achtergrond is, doch veeleer uw houding nú en uw reactie nú op datgene waarin Jehovah heeft voorzien en wat hij voor letterlijk alle soorten van mensen, met inbegrip van de geringen, beschikbaar heeft gesteld.
6. Van welke prachtige gelegenheid dienen alle mensen voordeel te trekken?
6 Dat Jehovah liefdevol personen, wat ook hun achtergrond is, in de gelegenheid stelt om door bemiddeling van Christus Jezus in harmonie met hem te komen, is herhaaldelijk gebleken. In 1 Timótheüs 2:3-6 lezen wij bijvoorbeeld: „Dit is voortreffelijk en aangenaam in de ogen van onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen. Want er is één God en één middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen — hiervan dient op de speciaal daarvoor bestemde tijden getuigenis te worden afgelegd.” Wat voor „soorten” van mensen krijgen volgens deze woorden geen gelegenheid gered te worden en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid te komen? Geen enkele! Alle mensen dienen dus voordeel te trekken van het goddelijke aanbod. Niemand dient zo’n hoge dunk van zichzelf te hebben dat hij geen voordeel trekt van Gods voorziening, en ook dient niemand zo gering van zichzelf te denken dat hij zich ongeschikt voelt om de waarheid te ontvangen en te leren kennen en ervoor in aanmerking te komen dat de „overeenkomstige losprijs voor allen” ten slotte ten behoeve van hem wordt aangewend, zodat hij van zijn overgeërfde onvolmaaktheid, zonde en dood wordt gered. Ook dit is belangrijk.
BENT U ZICH BEWUST VAN UW GEESTELIJKE NOOD?
7. Wat is de juiste zienswijze ten aanzien van onze geestelijke noden?
7 Toen deze persoon, Christus Jezus, „die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen”, op aarde diende, verklaarde hij vóór zijn offerdood: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe” (Matth. 5:3). Hieruit blijkt dat degenen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, of de „armen met betrekking tot de geest” (The Kingdom Interlinear Translation), niet verworpen worden omdat zij arm van geest zijn; zij worden veeleer gelukkig geprezen omdat God hen liefheeft en genegenheid voor hen koestert. Waarom? Omdat zij zich bewust zijn van hun nood en Jehovah’s voorzieningen om die geestelijke nood te lenigen, aanvaarden. Zij zijn niet zo fier dat men hen trots zou kunnen noemen. Als dit het geval was, zouden zij zichzelf bedriegen door te denken dat zij boven Jehovah’s voorzieningen verheven zijn. Neen, maar doordat zij nederig van geest zijn en beseffen dat zij, evenals anderen van de mensheid, een geestelijke behoefte hebben waaraan alleen door Jehovah’s voorzieningen kan worden voldaan, bezien zij zichzelf in deze aangelegenheid in het juiste licht. Zij worden niet misleid door het een of andere verkeerde denkbeeld dat zij door hun speciale achtergrond hebben. Het is, wie wij ook zijn of waar wij op aarde ook mogen wonen, heel goed hieraan te denken.
HOE VER STREKKEN JEHOVAH’S VOORZIENINGEN ZICH UIT?
8. Hoe ver strekken Jehovah’s voorzieningen zich uit?
8 Gods Woord en de daarin uiteengezette voornemens van Jehovah zijn niet alleen voor een bepaald ras of een bepaalde nationaliteit of een bepaald volk. Het is veeleer zo dat mensen van alle rassen aanvaardbaar zijn voor God en dat hij hen allen liefheeft en op edelmoedige wijze voor hen allen zorgt. Een profetische verklaring in deze zin vinden wij in Openbaring hoofdstuk 7: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’” „Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — 7 Vs. 9, 10, 16, 17.
9. Aan welke vereisten moeten wij voldoen om er zeker van te zijn dat Jehovah, zoals in Openbaring 7:16, 17 wordt verklaard, voor ons zorgt?
9 Hieraan kunt u opnieuw zien hoe verstrekkend Jehovah’s voorzieningen zijn, want ze strekken zich tot iedereen uit, ongeacht tot welke ’natie of stam of volk of taal’ men behoort. Wat voor letterlijke of figuurlijke honger of dorst u door de wrede en meedogenloze toestanden van de wereld ook mag lijden, in deze profetische belofte vindt u de verzekering dat er geen geestelijke honger en dorst en geen hitte van zijn toorn meer zullen zijn indien u nederig redding aan Jehovah toeschrijft. Schrijft u inderdaad redding aan God toe? Zo niet, waarom niet? Is het werkelijk redelijk dit niet te doen? Als u hongert en dorst naar rechtvaardigheid, kunt u beslist verzadigd worden, zoals Jezus in Matthéüs 5:6 verder verklaart: „Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden.”
EEN REGELING DIE TE VERGELIJKEN IS MET DIE VAN EEN GEZIN
10. Welke aantrekkelijke kenmerken treft men in gezinnen aan?
10 De gezinsregeling is een van de dingen die van streek tot streek verschillen naargelang van de gewoonten van en de gang van zaken bij verschillende volken. In het algemeen gesproken zijn de leden van een goed gezin hulpvaardig voor elkaar en bestaat er een prettige verhouding tussen hen. Dit geldt vooral met betrekking tot een gezin waarvan allen aanbidders van Jehovah God zijn en allen zijn vereisten in hun leven toepassen en zich daarin door hem laten leiden. Een ander feit met betrekking tot gezinnen in het algemeen is dat ze uit allerlei soorten van mensen bestaan; er kunnen in één gezin baby’s, kinderen, volwassenen, personen van middelbare leeftijd en zeer bejaarde personen zijn. Hoewel elk op uiteenlopende manieren van de anderen verschilt, hebben allen hun plaats in de gezinsregeling en niemand heeft een reden zich in de ogen van God of mens minderwaardig te voelen.
11. (a) Welke regeling is te vergelijken met die van een gezin, en in welke opzichten? (b) Welke verbetering is er binnen het christelijke „gezin” mogelijk?
11 Degenen die tot de „grote schare” van het zevende hoofdstuk van Openbaring behoren, zijn in een regeling gebracht die overeenkomt met die van een gezin. Hebben degenen in deze christelijke ’gezinsregeling’ wegens ouderdom, belemmeringen, gebrek aan ontwikkeling, verlegenheid of gebrek aan bekwaamheid vergeleken bij de anderen in het gezin, enige reden een minderwaardigheidsgevoel te hebben? Neen, er bestaat geen reden zich minderwaardig te voelen, hoewel iemand wel kan trachten zijn of haar beperkingen te overwinnen. U dient daarom, als u ten gevolge van uw achtergrond nu belemmeringen hebt, wàt deze ook zijn, te bedenken dat u, indien u thans getrouw blijft aan Jehovah God, in staat zult zijn veranderingen aan te brengen en van een ’soort’ te worden dat bij uw christelijke belijdenis past. Eén manier waarop de Schrift deze verandering onder woorden brengt, vinden wij in Efeziërs 4:23, 24: „Gij [dient] nieuw gemaakt . . . te worden in de kracht die uw denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid . . . aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.” (Zie ook Romeinen 12:2.) Is dat niet aanmoedigend en ook niet aantrekkelijk voor iemand die zijn ’soort’ wil verbeteren?
OPRECHTHEID VAN KRACHTSINSPANNING
12. Welke krachtsinspanning van onze zijde is er nodig?
12 De oprechtheid waarmee iemand een goed verlangen koestert, blijkt onder andere uit de krachtsinspanning die hij in het werk stelt, waarbij hij zijn geest en hart erop zet en pogingen in het werk stelt om zijn doel te bereiken. Hoewel het een krachtsinspanning van zijn zijde is, stelt hij deze niet in eigen kracht in het werk, niet met voorbijzien van de voorziening die Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus heeft getroffen om de geestelijke nood te lenigen waarvan hij zich bewust is. Merk op hoe dit in 1 Timótheüs 4:10 is gesteld: „Want hiertoe werken wij hard en spannen wij ons in, omdat wij onze hoop hebben gevestigd op een levende God, die een Redder is van alle soorten van mensen, in het bijzonder van getrouwen.” „Alle soorten van mensen” moeten dus hard werken en zich inspannen, maar met Jehovah’s zegen kan dit met succes worden gedaan. Is dit nu niet aanmoedigend?
13. (a) Wat zou u met betrekking tot uzelf terecht kunnen beschouwen? (b) Welke feiten met betrekking tot Gods geest zijn hierbij een hulp?
13 Hebt u er ooit over nagedacht dat u als individu kwaliteiten bezit die niemand anders heeft? U hebt deze werkelijk. Er zijn dingen die u op zo’n manier en tot in zulk een mate kunt doen dat niemand anders ze precies kan nabootsen. U behoeft dus niet ondersteboven te zijn van wat iemand anders doet en kan doen. In plaats daarvan zal iedereen er goed aan doen zijn eigen kwaliteiten te beschouwen en deze tot Jehovah’s lof in zijn aanbidding te gebruiken. Iedereen heeft natuurlijke gaven en deze kunnen beter worden gebruikt door ze te ontwikkelen. Er zijn ook gaven die christenen door de werking van de geest van Jehovah God ontvangen, doch zelfs in dit opzicht heeft niet iedereen dezelfde gave. 1 Korinthiërs 12:4-6 verklaart veeleer: „Nu is er verscheidenheid van gaven, maar het is dezelfde geest; en er is verscheidenheid van bedieningen, en toch is het dezelfde Heer; en er is verscheidenheid van werkingen, en toch is het dezelfde God die alle werkingen in alle personen teweegbrengt.” Iemand die gering is, kan zijn natuurlijke gaven ontwikkelen en zelfs enkele nieuwe gaven verwerven, en als hij zich met heel zijn hart en verstand op zijn vreugdevolle aanbidding van en dienst voor „dezelfde God die alle werkingen in alle personen teweegbrengt” toelegt, kan hij hierbij ook de hulp en zegeningen van Jehovah’s heilige geest ontvangen.
14. Welke evenwichtige zienswijze dient men te hebben wanneer men de kwaliteiten van andere mensen gadeslaat?
14 Anderen gadeslaan kan soms een werkelijke hulp en steun zijn. Het kan zijn dat men om zich heenkijkt en andere personen met bekwaamheden ziet. Natuurlijk zou men zich dan minderwaardig kunnen voelen, doch men dient dit niet te doen. Integendeel, men kan door de goede kwaliteiten van iemand anders gade te slaan, leren en in de mate waarin men ertoe in staat is, zou men deze kwaliteiten kunnen nabootsen en van de persoon die in het een of andere opzicht bekwaam is, zelfs hulp kunnen vragen en aanvaarden. Men dient evenwel beslist niet te trachten die ander te zijn, maar men dient gewoon zichzelf te zijn en dàt deel van het christelijke organisatie-lichaam te vormen waartoe men van God de aanstelling heeft ontvangen.
15. Verklaar de passende illustratie van het menselijke lichaam in 1 Korinthiërs, hoofdstuk 12.
15 De bijbel, die het menselijke lichaam als een voorbeeld van de organisatie van de gemeente van christenen gebruikt, toont in feite aan dat de delen van het lichaam die onaanzienlijk of gering lijken, toch zeer noodzakelijk zijn, en verschaft daardoor een illustratie van degenen in de christelijke gemeente die misschien onaanzienlijk lijken. „Indien zij alle één lid waren, waar zou dan het lichaam zijn? Maar nu zijn zij vele leden, doch één lichaam. Het oog kan niet tot de hand zeggen: ’Ik heb u niet nodig’, en evenmin het hoofd tot de voeten: ’Ik heb u niet nodig’. Het is echter veeleer zo dat de leden van het lichaam die zwakker schijnen te zijn, noodzakelijk zijn, en de delen van het lichaam waarvan wij denken dat ze minder eervol zijn, omgeven wij met overvloediger eer, en aldus hebben onze onwelvoeglijke delen des te overvloediger welvoeglijkheid, terwijl onze welvoeglijke delen niets nodig hebben. God heeft niettemin het lichaam zo samengesteld dat hij overvloediger eer gaf aan het deel dat te kort kwam, zodat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden ervan dezelfde zorg voor elkaar zouden hebben. En wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mee; of wanneer een lid heerlijkheid ontvangt, delen alle andere leden in de vreugde.” — 1 Kor. 12:19-26.
REAGEER IN GELOOF
16. In elk opzicht is het noodzakelijk geloof niet buiten beschouwing te laten?
16 Als de nederige of bescheiden persoon in zijn geest heeft vastgesteld dat God liefde koestert voor de geringen en ootmoedigen en er in zijn hart van overtuigd is dat Jehovah’s liefdevolle voorzieningen zich ook tot hem kunnen uitstrekken, kan hij tot zijn eigen welzijn beseffen dat hij, evengoed als anderen, geloof moet hebben. Laat degene die zich bewust is van zijn geestelijke nood zich daarom afvragen: Heb ik werkelijk geloof in Jehovah God en in zijn Zoon? Stel ik geloof in Gods belofte mij te helpen? Jezus’ opmerkingen hierover geven te kennen dat zulk een geloof wordt bewezen door voortdurend om Jehovah’s geest te vragen, want hij zei: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden. Want al wie vraagt, ontvangt, en al wie zoekt, vindt, en al wie klopt, zal opengedaan worden. Als gij dus, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader, die in de hemelen is, goede dingen geven aan wie hem erom vragen?” — Matth. 7:7, 8, 11.
17. Welke verscheidenheid van werkingen van Gods geest moeten wij beseffen?
17 Nog een vraag: Ziet u in dat Gods geest verschillende werkingen verricht waardoor bij leden van de gemeente verschillende bekwaamheden worden voortgebracht en dat op deze wijze in alle behoeften van de gemeente wordt voorzien? Dit is zo, want 1 Korinthiërs 12:11 vertelt ons: „Al deze werkingen worden door een en dezelfde geest teweeggebracht, die aan een ieder respectievelijk uitdeelt zoals hij het wil.” Zou dit mogelijkerwijs kunnen betekenen dat de ootmoedige op zijn eigen bekwaamheid vertrouwt? Volstrekt niet. „Indien iemand spreekt, hij spreke als het ware de heilige uitspraken Gods; indien iemand dient, hij diene als afhankelijk van de door God verschafte sterkte; zodat God in alle dingen verheerlijkt worde door bemiddeling van Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid. Amen.” — 1 Petr. 4:11.
18. Hoe kan men voordeel trekken van de sterkte die God geeft? Geef voorbeelden.
18 Wil het goede resultaat van de door God verschafte sterkte bereikt worden, dan moet men bereid zijn onderricht en opleiding te ontvangen, en op deze wijze kan men nog bruikbaarder voor God zijn dan degene die denkt dat hij geen onderricht, opleiding of raad nodig heeft. Een praktisch voorbeeld hiervan in onze tijd vinden wij in de bedienaren van het evangelie die vrijwillig dienst verrichten op het hoofdbureau en de bijkantoren van het Wachttorengenootschap, welk Genootschap is georganiseerd om het predikingswerk van Jehovah’s getuigen in verschillende delen van de wereld te bevorderen. Op het hoofdbureau en de bijkantoren werken bedienaren van het evangelie die, in elk van de verschillende landen waar zij zich bevinden, een Bethelfamilie vormen. Het kan zijn dat deze predikers aanvankelijk volkomen onervaren zijn in het zeer belangrijke werk dat hun wordt gevraagd te doen. Dit werk omvat talloze gedetailleerde handelingen die verricht moeten worden om de bijbel, de gedrukte preken en de bijbelse studiehulpmiddelen te vervaardigen die Jehovah’s getuigen overal in het veld verspreiden. Velen van deze vrijwilligers voor de Betheldienst denken in het begin dat zij nooit in staat zullen zijn de hun toegewezen taak te verrichten. Zij zijn echter nederig en willen zich laten onderwijzen, zij krijgen van het begin af aan een goede opleiding, zij leren fundamentele dingen en zij leren de dingen op de juiste manier te doen. Als gevolg hiervan verheugen zij zich in werkelijk succes en hebben voortdurend het besef dat zij in een uiterst belangrijk onderdeel van het werk van Jehovah’s theocratische organisatie iets tot stand brengen.
19. Hoe kan iemand die gering is, vorderingen maken in de gemeente?
19 Zo is het ook in de gemeenten van Jehovah’s getuigen: nieuwe of schuchtere personen dienen de hulp te aanvaarden die beschikbaar is en oprecht te trachten met de gemeenteorganisatie samen te werken. Als zij dit doen, zullen zij de beste en fundamentele manieren leren om het getuigeniswerk te doen en er werkelijk zelf een aandeel aan hebben. Wat een voortreffelijke vooruitgang maken de geringen op deze wijze!
[Illustratie op blz. 300]
Ootmoedigen en geringen uit alle natiën worden in Gods ’gezinsregeling’ gebracht, waar zij Gods gunst genieten; overal ter wereld vinden zij verkwikking als zij het goede nieuws van Gods koninkrijk met anderen delen