De werkelijke partijen in het Nieuwe Verbond
„Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik . . . een nieuw verbond sluiten zal . . . want zij allen zullen Mij kennen, van den kleinste tot den grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.” — Jer. 31:31-34.
1. Welke gebeurtenis in de oudheid werd in de New York Post de belangrijkste bijeenkomst genoemd tot op de oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties in 1945, en welke vragen rijzen er derhalve?
TOEN eenentwintig jaar geleden de organisatie van de Verenigde Naties werd opgericht, werd de in San Francisco, Californië, gehouden oprichtingsconferentie in een nieuwsblad (de New York Post) beschreven als „de belangrijkste menselijke bijeenkomst sinds het Laatste Avondmaal”. Die oprichtingsconferentie leidde tot een overeenkomst tussen eenenvijftig naties ten behoeve van internationale vrede en zekerheid. Wat had het Laatste Avondmaal echter tot resultaat, waardoor het superieur werd aan elke bijeenkomst die gedurende de afgelopen negentien eeuwen tot de oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties werd gehouden? Leidde het ook tot een overeenkomst? Ja, ook al had de New York Post deze overeenkomst wellicht niet in gedachten als iets wat destijds van het allergrootste belang was.
2. Wanneer werd het „Laatste Avondmaal” gevierd, waar en op welke wijze?
2 De oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties werd in 1945 te San Francisco, in de Amerikaanse staat Californië, gehouden. Het „Laatste Avondmaal” werd in het jaar 33 van onze gewone tijdrekening in de stad Jeruzalem in het Midden-Oosten gevierd. Aan het begin van het Avondmaal waren dertien mannen aanwezig in een grote bovenkamer in de Heilige Stad. Voordat het Avondmaal was geëindigd, had de ceremoniemeester een van de dertien mannen weggestuurd. Te zamen met alle andere getrouwen van hun natie vierden zij het jaarlijkse Pascha-feest, waarbij zij een letterlijk, gebraden lam met bittere kruiden en ongezuurd brood of matses aten en rode wijn dronken. Het Pascha-maal wordt tot op de huidige dag nog steeds door bepaalde religieuze groeperingen in ere gehouden. Waarom zou dat maal in 33 G.T. dan „het Laatste Avondmaal” genoemd worden? Van wie was dit het laatste avondmaal?
3. Voor wie was dat het „laatste” avondmaal, en welk avondmaal is sindsdien op dezelfde gedenkdag in ere gehouden?
3 Voor de ceremoniemeester was het de laatste aardse avondmaaltijd in deze betekenis. Hij zei tot de mannen die deze maaltijd met hem gebruikten: „Ik heb vurig begeerd dit pascha met u te eten voordat ik lijd; want ik zeg u: Ik zal het niet meer eten totdat het wordt vervuld in het koninkrijk Gods.” Voor de mannen tot wie deze woorden werden gesproken, bleek dit ook het laatste Pascha-maal te zijn, want zoals ten slotte bleek, hielden zij naderhand een ander soort van avondmaal in ere, alhoewel hiervoor de gedenkdag van die zelfde avond werd uitgekozen. Deze plechtigheid kwam bekend te staan als „het Avondmaal des Heren”, omdat ze door hun Heer, de ceremoniemeester op die bewuste avond in 33 G.T., was ingesteld. Het Avondmaal wordt nog steeds jaarlijks op de dag waarop het werd ingesteld, door de getrouwe volgelingen van de Heer gevierd. — Luk. 22:12-16; 1 Kor. 11:20.
4. Wanneer werd het Avondmaal des Heren ingesteld, in aanwezigheid van wie, en met gebruikmaking van welke symbolen?
4 Na de ongewenste man uit hun midden weggezonden te hebben, stelde de ceremoniemeester in aanwezigheid van de overgebleven elf apostelen het Avondmaal des Heren in, waarbij hij gebruik maakte van het ongezuurde brood en de rode wijn die nog steeds op tafel stonden. Hij gebruikte deze twee dingen op symbolische wijze. Het brood symboliseerde derhalve zijn volmaakte menselijke lichaam dat hij ter dood zou laten brengen, terwijl de wijn zijn levensbloed symboliseerde dat hij zou vergieten wanneer hij door zijn vijanden als een onschuldige man ter dood gebracht zou worden. Het moest een jaarlijkse viering worden ter gedachtenis aan een volmaakt menselijk slachtoffer dat ten behoeve van de zonden van de mensenwereld aan God was geofferd. — Matth. 26:26-30.
5. Wat was het nieuwe waarvan Jezus Christus melding maakte toen hij de beker wijn aanbood, en hoe lang is het nu al van kracht?
5 Toen hij hun de beker wijn overhandigde om die aan elkaar door te geven en eruit te drinken, zei hij: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden” (Luk. 22:20; 1 Kor. 11:25). Aha, dit is de bewuste vermelding van een verbond. Jezus Christus, de spreker, noemde het een nieuw verbond. Het zou nieuw zijn, in tegenstelling tot een ander verbond dat aldus oud zou worden en zou voorbijgaan. Het is mogelijk en waarschijnlijk dat de elf mannen die de wijn uit de beker dronken, zich herinnerden hoe in de oude profetie was voorzegd dat God een nieuw verbond met zijn uitverkoren volk zou sluiten. Dit had vanzelfsprekend niets uit te staan met het beroemde verbond dat in het jaar 1919-1920 werd gesloten, welk „Verbond” was belichaamd in het handvest van de Volkenbond, de organisatie die na de Eerste Wereldoorlog werd opgericht maar nu, te zamen met haar „Verbond”, heeft afgedaan. Het in de profetie voorzegde „nieuwe verbond” is nog steeds van kracht, en de voordelen ervan verbreiden zich tot mensen van alle naties. Wat is dit voor een verbond?
6. Wat is een verbond in rechtstaal, volgens The Americana?
6 „Verbond, volgens de wet”, zo zegt The Encyclopedia Americana (uitgave van 1929), is „een overeenkomst tussen twee of meer personen, die is vastgelegd in een akte, waarbij een van de deel hebbende partijen belooft bepaalde daden wel of niet te verrichten of dat een bepaalde stand van zaken al dan niet bestaat of zal bestaan.”
7. Wat is het Hebreeuwse woord voor verbond, en waarvan zou dit woord heel goed afgeleid kunnen zijn?
7 Aangezien het in de profetie beloofde „nieuwe verbond” allereerst in de heilige Hebreeuwse Geschriften wordt vermeld, zegt The Encyclopædia Britannica (elfde uitgave) zeer terecht:
Verbond . . . een wederzijdse overeenkomst tussen twee of meer deel hebbende partijen, of een plechtige belofte door een van de deel hebbende partijen. In de bijbel wordt het Hebreeuwse woord ברית, berith, veelvuldig voor vele soorten van overeenkomsten gebruikt; het wordt dan van toepassing gebracht op een contract tussen twee personen of op een verdrag tussen twee naties, zoals het verbond dat tussen Abimelech en Isaäk werd gesloten, waardoor een verdrag tussen de Israëlieten en de Filistijnen werd vertegenwoordigd (Genesis 26:26 . . .); meer in het bijzonder op een verbintenis die tussen God en de mensen tot stand komt of zulke overeenkomsten waarbij, door het naleven van een religieuze rite, God als een deel hebbende partij van de verbintenis wordt beschouwd. Er zijn twee gedachten geopperd met betrekking tot de afleiding van berith: 1. wanneer men het woord afleidt van een stam „snijden”, wordt er verwezen naar de primitieve rite slachtoffers in delen te snijden waartussen de deel hebbende partijen van een overeenkomst gingen, vergelijk het Griekse [een eed snijden] en het verslag (Genesis 15:17) over het verbond tussen God en Abraham, toen „een rokende oven en een brandende lamp doorgingen tussen de stukken” van de door Abraham geofferde slachtoffers, . . .
DE DEEL HEBBENDE PARTIJEN
8, 9. (a) Wie zijn de twee partijen in het nieuwe verbond? (b) Welke profeet werd gebruikt om dit verbond te voorzeggen, en welke vraag met betrekking tot de partijen die eraan deel hebben, wordt door de bewoordingen van de profetie opgeworpen?
8 Wie zijn de partijen in het nieuwe verbond en hoe kunnen wij weten of enkelen van ons in deze tijd tot een van de partijen van het nieuwe verbond behoren? Zoals blijkt uit datgene wat Jezus zei toen hij een begin maakte met de viering van het Avondmaal des Heren, kent het nieuwe verbond de volgende partijen: 1. Christus’ eigen getrouwe gemeente, zoals deze door die elf apostelen werd vertegenwoordigd en 2. God, aan wie Jezus Christus het slachtoffer van zijn menselijke leven aanbood. Aangezien die elf getrouwe apostelen besneden joden waren, stellen wij de vraag: Wordt het nieuwe verbond gesloten tussen God en alleen maar joden? Wordt bovendien door de bewoordingen van de profetie over het nieuwe verbond niet te kennen gegeven dat het alleen maar wordt gesloten met personen die in vleselijk opzicht joden of Israëlieten zijn? De profetie over het nieuwe verbond werd in de zevende eeuw v.G.T. door de joodse priester Jeremia uitgesproken en luidt:
9 „Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN. Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent den HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van den kleinste tot den grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.” — Jer. 31:31-34.
10. Met wie zou Jehovah God, volgens de bewoordingen van die profetie, op zijn minst aanbieden het verbond te sluiten?
10 Die profetie werd door Jeremia uitgesproken tot de natuurlijke, besneden stamgenoten van het Juda en Israël van zijn tijd. Jehovah God had met hun voorvaders een verbond gesloten toen hij hen meer dan achthonderd jaar daarvóór uit Egypte had bevrijd. En volgens de bewoordingen van Jeremia’s profetie zou Jehovah God op zijn minst aanbieden het beloofde nieuwe verbond met de letterlijke, natuurlijke, besneden joden van de stammen Juda en Israël te sluiten.
11. In hoeverre werd het oude, Mozaïsche verbond door de Israëlieten aanvaard, en welke vraag rijst er met betrekking tot het aanvaarden van het nieuwe verbond?
11 De vraag luidt echter: Zou de gehele joodse natie, ja, zouden alle stammen van Juda en Israël, het nieuwe verbond aanvaarden en er op grond van de daarin vastgelegde voorwaarden, in opgenomen willen worden? Toen God het vroegere verbond met hen sloot bij de berg Sinaï, in Arabië, gebruikte hij de profeet Mozes als zijn middelaar. Toen God destijds het Wetsverbond aan de natie Israël voorlegde, „antwoordde het gehele volk eenstemmig en zei: ’Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.’” En later, toen het verbond werkelijk van kracht werd tussen God en Israël, bij welke gelegenheid er dierlijke slachtoffers werden geofferd, „kwam Mozes en verhaalde het volk alle woorden van Jehovah en alle rechterlijke beslissingen, en het gehele volk antwoordde eenstemmig en zei: ’Alle woorden die Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen’”. — Ex. 19:1-8; 24:1-3, NW.
12. Aan wie bood Jezus, met vermelding van het verbond, de beker wijn aan, en in welk verbond beweert het joodse volk thans opgenomen te zijn?
12 Op het ogenblik telt het joodse volk over de gehele wereld 12.867.000 zielen. Beweren dezen in het nieuwe verbond opgenomen te zijn? Neen; maar onder leiding van hun rabbijnen verklaren zij juist krachtig dat zij nog steeds onder het oude Wetsverbond staan dat door bemiddeling van Mozes bij de berg Sinaï werd gesloten. En wat valt er over hun voorvaders te zeggen die negentienhonderd jaar geleden leefden, toen Jezus Christus het Avondmaal des Heren instelde? Hij bood de beker wijn alleen aan zijn apostelen aan, zeggende: „Drinkt allen hieruit; want dit betekent mijn ’bloed van het verbond’, dat ten behoeve van velen vergoten zal worden tot vergeving van zonden.” Die apostelen waren allemaal joden. Zij aanvaardden deze uitnodiging om opgenomen te worden in het nieuwe verbond, dat van kracht zou worden op grond van het slachtoffer en bloed van Jezus Christus. Hoe stond het echter met de joodse natie in haar geheel?
13. Hoevelen of wie van de joodse natie aanvaardden destijds in de dagen van de apostelen het nieuwe verbond?
13 Hebben alle joden die daar in Jeruzalem voor de viering van het Pascha-feest bijeenwaren, het nieuwe verbond, zoals dit door Jezus Christus werd ingevoerd, eveneens aanvaard? Zijn hun hogepriesters en onderpriesters, hun schriftgeleerden, Sadduceeën en Farizeeën, in een nieuw verbond met Jehovah God getreden, waarbij zij het vergoten bloed van Jezus Christus aanvaardden als het „bloed van het verbond”, op grond waarvan het van kracht werd? De geschiedenis leert ons dat niet alle joden dit deden; slechts een overblijfsel van hen heeft zo gehandeld.
14. Aan wie werd de gelegenheid om in het nieuwe verbond opgenomen te worden, het eerst aangeboden, en hoevelen werden er volgens het verslag gelovigen?
14 De gehele natie, „het gehele huis Israëls” ontving het voorrecht in het nieuwe verbond opgenomen te worden. Ja, de joden werden hiertoe het eerst in de gelegenheid gesteld. Dit aanbod was volledig en letterlijk in overeenstemming met de bewoordingen van de profetie van Jeremia 31:31-34. En op de dag van het pinksterfeest, nadat Jezus het Avondmaal des Heren had ingesteld, zei de apostel Petrus tot een menigte van meer dan drieduizend joden in Jeruzalem: „Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt” (Hand. 2:36). Drieduizend personen werden op die dag gelovigen. Kort daarna steeg het aantal tot vijfduizend personen.
15. Wie van de miljoenen joden die destijds leefden, werden evenwel gehoorzaam aan het geloof?
15 Voordat in Jeruzalem de vervolging onder leiding van de joodse Farizeeër Saulus van Tarsus uitbrak, „bleef het woord Gods groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen, en een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam” (Hand. 2:41; 4:4; 6:7). Van de miljoenen joden die daar destijds leefden, waren er echter slechts enkele duizenden die het vergoten bloed van Jezus als het „bloed van het verbond” aanvaardden en in het nieuwe verbond werden opgenomen.
16. In wat voor soort van verhouding beweert het joodse volk, volgens The New Jewish Encyclopedia tot God te staan, wat was het doel van deze verhouding, en hoe is de belofte in vervulling gegaan?
16 In The New Jewish Encyclopedia, door Bridger, Wolk en Eban, in 1962 in de stad New York uitgegeven, wordt niet over een „nieuw verbond” gerept, maar onder het kopje „Verbond” (Berith), wordt gezegd:
De joodse traditie beschouwt de verhouding waarin het joodse volk tot God staat, als een verbondsverhouding. God heeft Israël bepaalde verplichtingen opgelegd en bepaalde beloften gedaan. Israël heeft op zijn beurt deze verplichtingen aanvaard, in het volste vertrouwen dat Hij deze beloften zal vervullen. In het algemeen had het verbond ten doel onder de mensen van de wereld kennis over de ware God te verbreiden en de rituele en ethische vereisten van de Wet formeel vast te leggen. Gods belofte hield in dat het joodse volk een zegen voor de mensheid en een licht voor de naties zou zijn. . . . Dat de westerse wereld de joodse bijbel als basis voor haar denkwijze heeft geaccepteerd en de culturele bijdragen van de joden zo belangrijk acht dat ze onze beschaving Judeo-christelijk noemt, wordt beschouwd als het bewijs dat de belofte dat de Kinderen Israëls een zegen voor de gehele mensheid zouden worden, gedeeltelijk in vervulling is gegaan. Orthodoxe en andere stromingen in het jodendom aanvaarden in verschillende mate zowel de leerstelling van het verbond als de „uitverkorenheid” van het joodse volk als een eeuwig feit, in de letterlijke betekenis van een overeenkomst tussen God en Israël. Er kan in dit verband worden opgemerkt dat het historische christendom zich als de erfgenaam van deze verbondsleer beschouwt. — De bladzijden 98-100.a
17, 18. (a) Wordt, terwijl God de ene partij van het verbond vormt, de andere partij aan de andere zijde door slechts enkele duizenden letterlijke joden gevormd? (b) Als wat voor personen worden allen die in het nieuwe verbond worden opgenomen, in dit verbond gebracht, en hoe wordt dit mogelijk gemaakt?
17 Welnu, wordt de ene partij van het nieuwe verbond dan slechts door een paar duizend joden van de letterlijke stammen van Juda en Israël gevormd? In het geheel niet! Jehovah God is de andere partij van het nieuwe verbond, en gedurende ongeveer drie en een half jaar na dat pinksterfeest in 33 G.T. stelde hij de natuurlijke, besneden joden in de gelegenheid het speciale, exclusieve aanbod met betrekking tot de voorrechten van het nieuwe verbond, te aanvaarden. Daarna werden ook de niet-joodse, de niet-Israëlitische naties, in de gelegenheid gesteld in het nieuwe verbond opgenomen te worden, en de Italiaanse hoofdman over honderd te Cesaréa werd een gelovige, die het bloed van Jezus Christus als het „bloed van het verbond” aanvaardde (Dan. 9:24-27; Hand. 10:1 tot 11:18). Van die tijd af stortte Jehovah God zijn heilige geest op de niet-joodse gelovigen uit, waarna zij zijn geestelijke kinderen, geestelijke Israëlieten, werden.
18 Op deze zelfde wijze heeft God vanaf de dag van het pinksterfeest zijn geest op de joodse gelovigen uitgestort, als gevolg waarvan zij zijn geestelijke kinderen, geestelijke Israëlieten of joden, werden. Alle gelovigen, of zij nu natuurlijke joden of heidenen waren, werden als geestelijke joden, geestelijke Israëlieten, in het nieuwe verbond gebracht.
19, 20. (a) Is het derhalve sinds 36 G.T. noodzakelijk een letterlijke jood te zijn om in het nieuwe verbond opgenomen te worden? (b) Hoe legt de apostel Paulus dit in Romeinen 2:28, 29 en 9:1-8 uit?
19 Nadat de Italiaanse hoofdman over honderd Cornelius in 36 G.T. was bekeerd, behoefde een gelovige derhalve geen natuurlijke jood of Israëliet te zijn om door bemiddeling van de Middelaar Jezus Christus in het nieuwe verbond opgenomen te worden.
20 Daarom zei de apostel Paulus, zelf een jood die tot het christendom was bekeerd: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement.” Na met leedwezen opgemerkt te hebben dat zijn joodse broeders naar het vlees in gebreke bleven hun voorrechten betreffende de „aanneming als zonen . . . en de heerlijkheid en de verbonden” te benutten, zei Paulus derhalve: „Het is echter niet zo alsof het woord Gods gefaald zou hebben. Want niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël’. Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad [naar het vlees] zijn, maar: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door Isaäk zijn.’ Dat wil zeggen: de kinderen in het vlees zijn niet werkelijk de kinderen van God, maar de kinderen der belofte worden als het zaad gerekend.” — Rom. 2:28, 29; 9:1-8.
21. Wie zijn dus de werkelijke partijen in het nieuwe verbond, en hoe geeft Paulus dit in Galaten 6:14-16 te kennen?
21 Deze geestelijke joden, deze geestelijke Israëlieten, vormen nu het werkelijke Israël waarmee het nieuwe verbond is gesloten. Deze geestelijke personen en Jehovah God zijn de werkelijke partijen in het nieuwe verbond. De apostel Paulus laat hier geen twijfel over bestaan. Wanneer hij de gemeente van gelovigen in de Romeinse provincie Galatië schrijft, zegt hij tegen het einde van zijn brief: „Moge het nooit gebeuren dat ik zou roemen, behalve in de martelpaal van onze Heer Jezus Christus, door bemiddeling van wie de wereld voor mij aan een paal is gehangen en ik voor de wereld. Want noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping is iets. En allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods.”
22. Door welke uitdrukking in de inleiding van zijn brief geeft de discipel Jakobus te kennen met wie God zijn nieuwe verbond sluit?
22 In harmonie met die regel in Galaten 6:14-16 begon de discipel Jakobus zijn brief aan medegelovigen, die overal op aarde waren verspreid, door te zeggen: „Jakobus, een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus, aan de twaalf stammen die overal verstrooid zijn: Gegroet!” (Jak. 1:1) Door hen „de twaalf stammen” te noemen, geeft Jakobus te kennen dat hij deze christelijke gelovigen als het werkelijke „Israël Gods” beschouwt, het gehele Israël van God zoals dit door het huis van Juda en het huis van Israël werd voorschaduwd (Jer. 31:31-33). Leden van dit geestelijke „Israël Gods”, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, bevinden zich tot de huidige dag toe op aarde.
[Voetnoot]
a Op 25 mei, de derde dag van het vijfdaagse, in Tel Aviv, Israël, gehouden triënnale congres van de B’nai B’rith, zei de voormalige premier Ben Goerion volgens een speciaal bericht in de New York Times, „dat het nodig was het verbond van de bijbel, waarin een verenigd joods volk als ’een licht voor andere naties’ zou dienen, nieuw leven in te blazen. In een toespraak, die voornamelijk een verhandeling over de betekenis van het verbond was, waarschuwde Ben Goerion het B’nai B’rith-congres vriendelijk voor de gevaren waarvoor Amerikaanse joden zich gesteld zien in de vorm van assimilatie. ’Het voortbestaan van de joden in de Diaspora is zeer hachelijk’, zei de heer Ben Goerion, ’tenzij de joden overal ter wereld het verbond in gedachten houden. . . . Ons geheime wapen als volk is onze morele, intellectuele en geestelijke superioriteit, die wij van de bijbel hebben geërfd.’” — New York Times, 26 mei, 1965.