Vragen van lezers
● Is het juist wanneer een christen, die zich met het oog op een huwelijk heeft verloofd, die verloving verbreekt? — A. H., V.S.
Het huwelijk is een gave van God die iemand geluk en voldoening kan schenken; toch gaan er ook ernstige verantwoordelijkheden mee gepaard, zodat het niet licht opgevat dient te worden. Hoewel het op sommige plaatsen nog voorkomt dat de ouders de verloving van hun nakomelingen regelen, hebben ongehuwde volwassenen in vele maatschappijen de vrijheid zelf een huwelijkspartner te kiezen. Wanneer twee christenen in deze laatstgenoemde situatie overeenkomen met elkaar te trouwen of elkaar dit beloven, kan er onder normale omstandigheden van hen worden verwacht dat zij hun woord zullen houden.
Voordat iemand overeenkomt iets te doen, dient hij er de aandacht aan te schenken die in dat geval nodig is. Wanneer hij dan zijn woord geeft, kan hij Jezus’ raad opvolgen „uw woord Ja gewoon Ja [te laten] betekenen, en uw Neen, Neen” (Matth. 5:37). Christenen behoeven geen speciale plechtige eden af te leggen om hun woorden geloofwaardig te maken. Wanneer men iets zegt, dient men het ook te menen.
Wanneer twee christenen er dus overeenstemming over hebben bereikt dat zij zullen gaan trouwen, dienen zij hun woord te houden. Er is gewoonlijk geen speciale openbare bekendmaking of handeling nodig, hoewel dit vaak gebeurt. Op de bladzijden 849 en 850 van Deel 8 van American Jurisprudence, waar „Het verbreken van de huwelijksbelofte” wordt besproken, staat: „Er is geen speciale formule nodig om de [verloving] geldig te maken; het is voldoende wanneer de partijen het verstandelijk eens zijn geworden en er wederzijds overeenstemming ten aanzien van de verloving is bereikt.”
Er is natuurlijk geen sprake van een verloving wanneer een huwelijksaanzoek alleen nog maar gedaan maar niet aangenomen is. Hetzelfde boek zegt: „De belofte van de ene partij zonder een overeenkomstige belofte aan deze is slechts een huwelijksaanzoek en geen contract [verloving]” (Blz. 849). Wanneer wij dus over een verloving spreken, bedoelen wij een wederzijdse overeenkomst waarbij het eerlijk gegeven woord van beide partijen betrokken is.
Bij de Hebreeën werd een verloving zo ernstig bezien, dat er over een verloofde vrouw gesproken werd als de vrouw van een man, hoewel hij natuurlijk geen betrekkingen met haar kon hebben totdat zij werkelijk getrouwd waren (Gen. 29:21; Matth. 1:18, 19). De verloofde vrouw had een wettelijke positie die verschilde van die van een niet-verloofde maagd (Ex. 22:16, 17; Deut. 22:23-29). Dit legt de nadruk op de belangrijkheid van het verloofd-zijn.
Zijn er echter toch dingen die het zouden rechtvaardigen dat een verloving eenzijdig verbroken wordt? Het zou een heel zelden voorkomende situatie zijn waarin een rijpe christen ertoe gerechtigd is een verloving eenzijdig te verbreken. Bedrog of het verbergen van belangrijke feiten zou het kunnen rechtvaardigen dat er een eind aan de verloving wordt gemaakt. Laten wij eens twee voorbeelden geven: Een vrouw heeft opzettelijk het feit verzwegen dat zij schriftuurlijk gezien niet vrij is om te trouwen, en zij heeft het huwelijksaanzoek aangenomen van een man die slechts weinig inlichtingen over haar echtelijke staat heeft ingewonnen. Als hij dan later verneemt dat zij niet in een positie is om te trouwen, zou hij ertoe gerechtigd zijn de verloving af te breken. Ja, hij zou zelfs schriftuurlijk gezien hiertoe verplicht zijn (Matth. 5:32). Of als een man opzettelijk gelogen heeft om feiten te verbergen zodat een vrouw zijn aanzoek zou aannemen, dan zou zij, als zij de feiten vernam en bemerkte dat hij gelogen had, ertoe gebracht kunnen worden een eind aan de verloving te maken (Kol. 3:9). In deze gevallen zouden de geestelijk oudere mannen die de verantwoordelijkheid hebben over de morele reinheid van de christelijke gemeente te waken, ingelicht willen worden over deze oneerlijkheid, zodat er stappen kunnen worden gedaan om andere christenen te beschermen.
In andere gevallen, wanneer geen geldige reden bestaat, zal het eenzijdig verbreken van een verloving op onstabiliteit en onrijpheid duiden. Het is duidelijk dat zo iemand de gemeente niet als voorbeeld van christelijke rijpheid gesteld kan worden. Als een man in de christelijke gemeente zo zou handelen, zou hij niet geschikt zijn voor verantwoordelijkheden in de gemeente. Opzieners en dienaren in de bediening moeten „vrij van beschuldiging” zijn, en bij hem zou dat bepaald niet het geval zijn (1 Tim. 3:10). Als hij zichzelf niet kent en zijn woord in verband met het huwelijk niet kan nakomen, zal hij dat dan in andere aangelegenheden wel kunnen? Hij dient tot rijpheid te groeien.
Een waarschuwend woord is echter passend met betrekking tot degenen die niet persoonlijk bij de verkering betrokken zijn. Hoewel het goed is belangstelling te hebben voor het geluk van twee christenen die verkering hebben, zijn de bijzonderheden van hun omgang helemaal persoonlijk, en alleen zij tweeën en hun families zijn erbij betrokken. Anderen, zowel mannen als vrouwen, behoeven niet te proberen erachter te komen hoever het met hun verkering staat (1 Petr. 4:15). Als het paar bepaalde mededelingen wil doen en anderen uitnodigt om in hun geluk te delen, is het nog vroeg genoeg om dat te horen. Of als de broeders die de verantwoordelijkheid hebben de gemeente te leiden, denken dat de handelwijze van een verloofde man zijn geestelijke rijpheid dubieus maakt, kunnen zij de zaak onderzoeken. Het is niet iets dat in het openbaar besproken en bekritiseerd dient te worden.
Dit alles dient er de nadruk op te leggen hoe belangrijk het is te beseffen dat een huwelijksaanzoek, een verloving en het huwelijk zelf, ernstige zaken zijn. Wanneer christenen in verband met deze aangelegenheden geestelijke rijpheid en wijsheid ten toon spreiden, kunnen zij doen wat juist en in overeenstemming met de Schrift is en zullen hun belangen daardoor het beste gediend worden.
● Waarom was Jozef, aangezien hij nog niet met Maria gehuwd was, toen hij te weten kwam dat zij zwanger was, van plan van haar te scheiden? — W. M., V.S.
Het verslag hierover in Matthéüs 1:18, 19 luidt: „Terwijl . . . Maria aan Jozef ten huwelijk beloofd was, bleek zij voordat zij verenigd waren, zwanger te zijn door heilige geest. Daar Jozef, haar man, echter rechtvaardig was en haar niet tot een openbaar schouwspel wilde maken, was hij van plan in het geheim van haar te scheiden.”
Onder de Mozaïsche wet werd een verloofde vrouw beschouwd als iemand die wettelijk was verbonden aan de man met wie zij zou huwen, en daarom werd zij behandeld als was zij met hem getrouwd. Dit blijkt uit het feit dat wanneer een man een ongehuwde vrouw verleidde, hij de verantwoordelijkheid droeg met haar te huwen als haar vader hiervoor toestemming wilde geven. Indien een man echter een verloofde vrouw verleidde, moesten zij beiden worden doodgestenigd (Deut. 22:23-29; Ex. 22:16, 17). Op overeenkomstige wijze werd de gehuwde vrouw in Israël die zich schuldig had gemaakt aan overspel, samen met de man die haar had geschonden, als straf gestenigd (Deut. 22:22; Ezech. 16:38, 40). Wanneer er echter personen doodgestenigd moesten worden, waren er twee getuigen nodig om de schuld vast te stellen. — Deut. 17:6, 7.
In Maria’s geval had Jozef kennelijk niet twee getuigen die konden bevestigen dat Maria immoreel was geweest. Ook oordeelde hij het niet raadzaam de kwestie in het openbaar te beslechten door twee getuigen tegen haar te zoeken. In plaats daarvan gaf hij er de voorkeur aan hun verloofde staat op te heffen. Hoe echter? Dr. A. Edersheim zegt als commentaar: „Vanaf het moment van haar verloving werd een vrouw behandeld alsof zij werkelijk gehuwd was. De verbintenis kon slechts door een officiële echtscheiding ontbonden worden.” — Sketches of Jewish Social Life in the Days of Christ, blz. 148.
Hoewel Jozef in werkelijkheid slechts verloofd was, kon hij Maria dus een echtscheidingsbrief geven. De Wet stond een man toe zijn vrouw weg te zenden wanneer hij bewijzen van onzedelijkheid van haar zijde vond (Deut. 24:1, 2). In Jezus’ tijd waren er vele gronden voor een dergelijke echtscheiding. Het schijnt zelfs dat gevallen van bewezen overspel door een echtscheiding konden worden beslecht (Matth. 5:32; 19:9). Welke grond Jozef ook zou gebruiken, hij was klaarblijkelijk niet van plan er een openbare kwestie van te maken. Hij was veeleer „van plan in het geheim van haar te scheiden”, mogelijk door haar de echtscheidingsbrief in het bijzijn van slechts twee getuigen te geven, zodat de kwestie wettelijk zou worden afgehandeld zonder dat er onnodige smaad over haar zou worden gebracht.
Wij kunnen niet het feit over het hoofd zien dat Jozef verschrikkelijk verslagen moet zijn geweest. Hij was „rechtvaardig” en hij wist dat Maria een deugdelijk meisje was. Toch was ze kennelijk zwanger. Indien Jozef van Maria’s zwangerschap op de hoogte geraakte nadat zij bij haar nicht Elizabeth op bezoek was geweest, kan hij hebben gehoord dat de engel aan Zacharías was verschenen, dat de onvruchtbare Elizabeth zwanger was geworden en dat haar kind Johannes op wonderbare wijze in haar schoot was opgesprongen toen Maria naderde (Luk. 1:5-25, 39-45). De bijbel zegt dit evenwel niet. De engel was niet aan Jozef verschenen om te bevestigen wat Jozef reeds eventueel van horen zeggen wist over de reden waarom Maria zwanger was. Aangezien hij vóór het bezoek van de engel geen getuigen tegen Maria had, was zijn voornemen in overeenstemming met de opmerking dat hij „rechtvaardig was en haar niet tot een openbaar schouwspel wilde maken”. — Matth. 1:19.
● Heette het meisje dat op Herodes’ verjaardag danste en het hoofd van Johannes de Doper vroeg, Salóme? — J. A., V.S.
Ja, dat schijnt zo, hoewel de bijbel haar naam niet noemt. Het verslag in Matthéüs 14:6-8 luidt: „Toen Herodes’ verjaardag werd gevierd, danste de dochter van Heródias bij die gelegenheid, en zij behaagde Herodes [Antipas] zozeer dat hij met een eed beloofde haar alles te zullen geven wat zij zou vragen. Op influistering van haar moeder zei ze toen: ’Geef mij hier op een platte schotel het hoofd van Johannes de Doper.’”
De eerste-eeuwse joodse historicus Flavius Josephus vertelt ons dat Heródias met haar oom Filippus trouwde (niet de districtsregeerder die in Lukas 3:1 wordt genoemd). Uit dit huwelijk werd een dochter, Salóme genaamd, geboren. Later bracht Herodes Antipas een bezoek aan zijn halfbroer en werd verliefd op Heródias. Daarop scheidde Herodes van zijn vrouw en trad met zijn nicht, Heródias, in het huwelijk. — Joodsche Oudheden, Boek XVIII, Hoofdstuk V, paragraaf 4.
Johannes de Doper veroordeelde dit overspelige huwelijk in het openbaar en werd vanwege zijn stoutmoedige optreden gevangen genomen (Matth. 14:3, 4; Luk. 3:19, 20). Maar Heródias was hiermee niet tevreden, want zij „koesterde een wrok tegen [Johannes] en wilde hem doden”. Op het feest van Herodes kreeg zij de kans. Haar dochter, van wie Josephus zegt dat zij Salóme heette, danste en vroeg toen het hoofd van Johannes. — Mark. 6:19.
Deze aan moord medeplichtige Salóme dient niet verward te worden met de Salóme die Jezus volgde (Mark. 15:40; 16:1). De Salóme die in de bijbel wordt genoemd, was de vrouw van Zebedéüs en de moeder van de apostelen Jakobus en Johannes. — Matth. 27:56.