Vragen van lezers
● Beletten Jehovah’s getuigen, aangezien zij roken als een onchristelijke gewoonte beschouwen, anderen te roken wanneer dezen bij hen thuis of in hun bedrijf komen? — V.S.
Wat afzonderlijke Getuigen in dit verband besluiten te doen, is een persoonlijke zaak, waarbij zij zich door hun door de bijbel geoefende geweten laten leiden.
Over het algemeen geven Jehovah’s getuigen er echter de voorkeur aan dat er in hun huis door niemand wordt gerookt. Hierdoor beschermen zij de gezondheid van hun gezin en voorkomen zij dat hun huis door de stank van tabak wordt verontreinigd. Zouden Jehovah’s getuigen, aangezien zij anderen graag willen helpen ’zich van elke verontreiniging van vlees en geest te reinigen’, bovendien consequent handelen indien zij er totaal geen bezwaar tegen zouden maken wanneer er in hun huis werd gerookt? (2 Kor. 7:1) Zouden zij, door aldus te handelen, anderen niet de indruk geven dat zij roken niet als een ernstige zaak beschouwen?
Wanneer het standpunt van Jehovah’s getuigen vriendelijk aan bezoekers wordt uiteengezet, respecteren zij gewoonlijk de wensen van de huiseigenaar. Indien zij echter zo hevig aan de tabaksgewoonte verslaafd zijn dat zij naar hun mening absoluut een sigaret moeten opsteken, zullen zij dit misschien op een plaats kunnen doen waar dit het minst aanstootgevend en schadelijk voor anderen is. Wat afzonderlijke Getuigen in dat geval wellicht zouden regelen of toestaan, is hun zaak, terwijl dit ook afhankelijk is van het feit of het gezinshoofd een Getuige is.
In bedrijven en op kantoren is het niet ongewoon bordjes met „Gelieve niet te roken” aan te treffen. Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat het in een land niet specifiek bij de wet verboden is in bepaalde zakenpanden te roken, zodat rokers wellicht verwachten dat zij zich aan hun gewoonte kunnen overgeven terwijl zij wachten totdat zij geholpen worden. Aangezien een christen die een bedrijf heeft, voor allen die bij hem komen persoonlijke diensten verricht, vindt hij misschien niet noodzakelijkerwijs dat hij in de positie verkeert zijn klanten aan beperkende bepalingen te onderwerpen. Hij weet dat hij in de wereld is en derhalve niet het contact kan mijden met personen die er gewoonten op na houden die hij niet goedkeurt (1 Kor. 5:9, 10). Met het oog hierop trekken sommige getuigen van Jehovah mogelijk de conclusie dat de omstandigheden waarin zij verkeren hen beletten het roken in hun bedrijf te verbieden. Zij zullen zich derhalve misschien verplicht voelen asbakjes neer te zetten voor klanten die roken. Daarentegen kan het zijn dat andere Getuigen de beslissing nemen een bordje te plaatsen waarop wordt verzocht niet te roken. Zij redeneren wellicht dat dit de situatie voor henzelf en voor de vele niet rokende klanten die veelvuldig in hun bedrijf komen, zal veraangenamen.
● De bijbel zegt dat Jezus „drie dagen en drie nachten” in het graf heeft gelegen. Betekent dit dat hij tweeënzeventig volle uren in het graf heeft gelegen? — Brazilië.
De reden waarom deze vraag rijst, is dat Jezus eens heeft gezegd: „Evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn” (Matth. 12:40). Veel bijbellezers vatten dit op in de betekenis van drie volle dagen en nachten, ofwel tweeënzeventig uur. Uit het schriftuurlijke bewijs blijkt echter dat Jezus gedurende een periode van minder dan tweeënzeventig uur in het graf heeft gelegen.
Jezus stierf op 14 Nisan, op de paschadag die thans bekendstaat als vrijdag. En vroeg in de ochtend van de dag die nu zondag wordt genoemd, was hij reeds uit de doden opgewekt (Mark. 16:2-6; Joh. 20:1). Als Matthéüs 12:40 drie volledige dagen van vierentwintig uur betekent, wanneer zou Jezus dan zijn begraven? Als wij vanaf zondagmorgen vroeg tweeënzeventig uur terugrekenen, zouden wij bij donderdagmorgen vroeg komen. Maar aangezien Jezus omstreeks 3 uur ’s middags stierf, zou men hem ’s woensdagsmiddags in het graf hebben moeten leggen (Matth. 27:46, 50). Het bijbelverslag met betrekking tot de dood en opstanding van Jezus Christus duidt er echter volstrekt niet op dat de betrokken periode zich helemaal van woensdag tot zondag uitstrekte. Laten wij de bewijzen eens aan een onderzoek onderwerpen.
De reden waarom de vrouwen naar het graf gingen, was om Jezus’ lichaam met specerijen in te wrijven. Onmiddellijk na de sabbat kochten zij wat van deze specerijen. (Mark. 16:1; vergelijk Lukas 23:56.) Welke sabbat zou dit geweest kunnen zijn? Als 14 Nisan tot woensdagnamiddag had geduurd, zou donderdag, 15 Nisan, hierdoor de eerste dag van het feest der ongezuurde broden en derhalve eveneens een sabbatdag zijn geweest (Lev. 23:5-7). De volgende sabbat zou de wekelijkse sabbat zijn geweest, die begon op vrijdagavond en liep tot zaterdagavond, aangezien de joodse dagen met zonsondergang begonnen.
Het lijkt niet redelijk dat Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme dadelijk na 15 Nisan (donderdagavond als men zo rekent) specerijen zouden hebben gekocht en dan tot vroeg in de morgen van 18 Nisan (zondag) gewacht zouden hebben om naar Jezus’ graf te gaan. Dat zou meer dan drie en een halve volle dag na de dood van Jezus zijn geweest. Alle inwrijven met specerijen zou dan weinig zin voor het lichaam hebben gehad. (Zie Johannes 11:39.) Het lijkt trouwens ook vreemd dat de vrouwen 16 Nisan (een dag die geen sabbat zou zijn geweest) voorbij zouden laten gaan zonder iets te doen en zich ’s zondagsmorgens, 18 Nisan, dan zo vroeg mogelijk naar het graf zouden haasten.a
Gezien deze factoren, die ten gunste van een periode van minder dan drie volle dagen tussen Jezus’ begrafenis en opstanding spreken, rijst de vraag: Waarom kon Jezus zeggen dat de „Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde [zou] zijn”? (Matth. 12:40) Dit komt doordat de uitdrukking „drie dagen en drie nachten” betrekking kan hebben op gedeelten van drie dagen, zoals duidelijk blijkt uit 1 Samuël 30:12, 13. Onder het kopje „Day” zegt The Jewish Encyclopedia: „In het joodse gemeenschapsleven wordt een gedeelte van een dag soms als één dag gerekend; zo wordt bijvoorbeeld de dag van de begrafenis, ook al vindt deze laat in de middag plaats, als de eerste dag van de zeven rouwdagen gerekend; een korte tijd in de ochtend van de zevende dag wordt als de zevende dag gerekend; de besnijdenis vindt plaats op de achtste dag, ook al zijn er na de geboorte van het kind nog maar enkele minuten van de eerste dag overgebleven, welke als één dag worden gerekend.”
Zoals de bijbelcommentator Lightfoot opmerkt, omvatten drie dagen en drie nachten derhalve „welk gedeelte maar ook van de eerste dag, de gehele volgende nacht, de volgende dag en de nacht daarvan, en welk gedeelte maar ook van de daaropvolgende of derde dag”. Was dit zo in het geval van Jezus?
Is eenmaal het jaar waarin Jezus stierf, vastgesteld, dan is het antwoord op deze vraag duidelijk. Als men het jaar weet, is het mogelijk volgens de beginselen van de joodse kalender helemaal tot de eerste eeuw G.T. terug te gaan en uit te rekenen op welke dag 14 Nisan viel. De bijbel verschaft gelukkig voldoende bewijzen om het jaar vast te stellen.
Volgens Lukas 3:1 begon Johannes de Doper zijn bediening „in het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar”. Aangezien Lukas een Grieks woord gebruikte dat letterlijk „gouverneurschap” betekent, hebben sommigen geconcludeerd dat het „vijftiende jaar” gerekend dient te worden als beginnend vanaf de tijd dat Tiberius mederegent van Augustus was. Om deze reden plaatsen zij het begin van Jezus’ bediening in 27 G.T. Wanneer dit mederegentschap precies begon, is echter onzeker.b
Hoewel het begin van het mederegentschap onzeker is, is het begin van Tiberius’ regering als Caesar terdege vastgesteld. De datum is 17 augustus 14 G.T. (Gregoriaanse kalender). Het vijftiende jaar liep derhalve van 17 augustus 28 G.T. tot 16 augustus 29 G.T. Dit zou het begin van Jezus’ bediening in 29 G.T. plaatsen, ongeveer zes maanden nadat Johannes de Doper met zijn werk was begonnen. Pas ten tijde van zijn doop werd Jezus met Gods heilige geest gezalfd, waardoor hij de beloofde Messías of Christus werd. In de profetieën van de bijbel werd de precieze datum van deze gebeurtenis voorzegd (Dan. 9:25). En als die profetie op historische datums wordt toegepast, komt men ook op 29 G.T. als de tijd voor het verschijnen van de Messías. — Zie het boek Aid to Bible Understanding, blz. 137, 328-331, 348.
Daniël 9:27 geeft aan dat de Messías in het midden van de „week”, ofwel drie en een half jaar nadat hij met zijn bediening was begonnen, „slachtoffer en offergeschenk [zou] doen ophouden”. Dit deed hij door zijn eigen leven als slachtoffer te geven, waardoor alle dierlijke slachtoffers in Gods ogen geen enkele waarde meer hadden. Zijn bediening als Messías duurde derhalve drie en een half jaar en liep van de herfst van 29 G.T. tot de lentemaand Nisan in het jaar 33 G.T. Zoals door berekening is vastgesteld, begon de Paschadag, of 14 Nisan, in het jaar 33 G.T. op donderdagavond en liep tot vrijdagavond.
Dit is volkomen in overeenstemming met de bijbelverslagen aangaande de dood en opstanding van Jezus Christus. Jezus stierf op vrijdagmiddag en werd begraven voordat de sabbat inging. Daar dit zo is, viel de wekelijkse sabbat samen met de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, welke eveneens een sabbat was. Het is dan ook logisch dat de bijbel de dag na Jezus’ dood een „grote” sabbat noemt (Joh. 19:31, 42; Mark. 15:42, 43; Luk. 23:54). Zodra die sabbat voorbij was (hetgeen met zonsondergang op 15 Nisan zou zijn) kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme specerijen om er Jezus’ lichaam mee in te wrijven. Pas met het aanbreken van zondagmorgen, 16 Nisan, kregen zij de gelegenheid de specerijen te gebruiken. Tegen die tijd was Jezus echter reeds opgewekt, nadat hij gedeelten van drie dagen in het graf had gelegen.
Deze schriftuurlijke zienswijze der dingen, stemt ook overeen met talloze verklaringen in de bijbel erop neerkomend dat Jezus „op de derde”, en niet op de vierde dag werd opgewekt. — Matth. 16:21; 17:23; 20:19; Luk. 9:22; 18:33; 24:7, 21, 46; Hand. 10:40; 1 Kor. 15:4. Zie ook het artikel „Firstfruits of the Resurrection”, gepubliceerd in The Watchtower van 15 maart 1944, speciaal vanaf het onderkopje „Firstfruits Identified” (vanaf blz. 86 tot het eind van het artikel).
[Voetnoten]
a Sommigen betogen misschien dat Matthéüs 28:1 bewijst dat er twee afzonderlijke sabbatten tussen de tijd van Jezus’ dood en opstanding waren. Die tekst luidt: „Na de sabbat [letterlijk sabbatten], toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week.” Het feit dat in het Grieks het meervoud is gebruikt, bewijst echter niet dat het meer dan één sabbat betrof. Volgens gezaghebbende bronnen, zoals A Greek-English Lexicon door H. G. Liddell en R. Scott, heeft de meervoudsvorm vaak betrekking op slechts één dag. Het meervoud „sabbatten” wordt in de bijbel ook gebruikt ter aanduiding van een week (Mark. 16:2; Luk. 24:1; Joh. 20:1, 19; Hand. 20:7). Daarom geeft Rotherham Matthéüs 28:1 als volgt weer: „En achterin de week, toen op de eerste dag van de week de dageraad begon aan te breken.”
b De onzekerheid blijkt wel uit de verklaring in The International Standard Bible Encyclopaedia, waar staat: „In 13 AD (of volgens Mommsen 11 AD) werd T[iberius] door een speciale wet tot mederegent verheven.” Er zij ook opgemerkt dat hoewel Tiberius samen met Augustus regeerde, hij pas als Caesar begon te heersen toen hij alleen regeerde. Het ’vijftiende jaar van Tiberius Caesar’ was derhalve het werkelijke vijftiende jaar van zijn regering. Hoewel de Nederlandse geleerde J. J. van Oosterzee er persoonlijk de voorkeur aan geeft het vijftiende jaar vanaf de tijd van het mederegentschap te rekenen, geeft hij toe: „De regeringsjaren van een Romeinse keizer werden in wezen gewoonlijk gerekend vanaf de tijd dat hij alleen regeerde.”