’Gij moet heilig zijn want Jehovah is heilig’
„Wordt ook gij . . . zelf heilig in uw gehele gedrag.” — 1 Petr. 1:15.
1. Welke gedachten komen er in uw geest op wanneer u het woord „heilig” hoort?
ALS u iemand het woord „heilig” hoort gebruiken, welke gedachte komt er dan in uw geest op? Gelooft u dat „heiligheid” buiten uw bereik ligt, dat het een onbereikbare hoedanigheid is? Of dat u nooit het peil van een „heilig” persoon zou kunnen bereiken? Ziet u een „heilig” persoon aan de andere kant als iemand zoals deze door de christenheid of het heidendom wordt afgebeeld — iemand met een vrome blik, die in een speciaal gewaad gekleed gaat en een schijnheilige houding heeft, een heiliger-dan-gij personage? Welnu, als dit het beeld is dat u voor de geest komt als u het woord „heilig” hoort noemen, weet u nog niet wat de bijbel met dit woord bedoelt.
2. Welke betekenis ligt er in het Hebreeuwse en Griekse woord voor „heilig” en „heiligheid” opgesloten?
2 De Nederlandse woorden „heilig” en „heiligheid” die in de bijbel voorkomen, zijn vertaald uit Hebreeuwse woorden die de grondbetekenis schijnen te hebben van „rein zijn”, „nieuw of fris, onbezoedeld zijn”, en dit niet alleen in een fysieke betekenis, maar — en dit is belangrijker — ook in een geestelijke of morele betekenis. De woorden hebben dus voornamelijk betrekking op morele reinheid, heiligheid, zuiverheid. In deze Hebreeuwse woorden ligt tevens de gedachte opgesloten van afgescheiden, exclusief of geheiligd zijn voor God. Ook in de christelijke Griekse Geschriften hebben de twee woorden betrekking op een afgescheiden zijn voor God en verwijzen ze naar zuiverheid of volmaaktheid in het persoonlijke gedrag van een persoon.
3. Welke tweevoudige raad gaf Petrus in 1 Petrus 1:14-16, en welke aansporing is er om deze woorden ter harte te nemen?
3 Met een begrip van deze woorden in gedachten, kunnen wij beseffen waarom de apostel Petrus de raad gaf die staat opgetekend in 1 Petrus 1:14-16: „Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die gij vroeger in uw onwetendheid hadt, maar wordt ook gij, in overeenstemming met de heilige die u geroepen heeft, zelf heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig.’” Hebt u de tweevoudige richtlijn opgemerkt die Petrus hier aangaf? In de eerste plaats maakte hij er melding van „niet langer gevormd [te worden] naar de begeerten die gij vroeger . . . hadt”, en in de tweede plaats vervolgt Petrus met te zeggen dat wij ’heilig moeten worden’. Welke aansporing is er om gunstig op dit tweevoudige gebod te reageren? De belangrijkste reden waarom wij er goed aan doen „heiligheid” te willen verwerven, is, omdat Jehovah „heilig” is. Het is precies zoals Petrus vermeldde: „Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig.”
HEILIGHEID VERWERVEN
4. Hoe verkrijgt men heiligheid, en welk aandeel heeft waarheid in deze kwestie?
4 Hoe wordt heiligheid verworven, aangezien heiligheid een hoedanigheid is van God en wij onvolmaakt zijn? In 1 Petrus 1:14, welke tekst hierboven is aangehaald, wordt uitgelegd dat wij een kinderlijke gehoorzaamheid aan de dag moeten leggen, en later, in 1 vers tweeëntwintig, wordt verklaard: „Gij [hebt] uw ziel . . . gezuiverd door uw gehoorzaamheid aan de waarheid.” Het is derhalve duidelijk dat wij, om heiligheid te verwerven, een ’kinderlijke gehoorzaamheid’ aan de dag moeten leggen met betrekking tot de waarheid, die in Gods Woord wordt aangetroffen. Jezus erkende het aandeel dat „waarheid” heeft in het verwerven van een heilige positie bij God, want hij verklaart in Johannes 17:17: „Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid.” Iemand wordt derhalve ’fris, rein, onbezoedeld’ en ’afgezonderd’ voor God door de waarheid te gehoorzamen en toe te laten dat de waarheid in zijn leven aan het werk gaat.
5. (a) Wat doen wij als wij in de waarheid ongehoorzaam zijn, en welke twee voorbeelden hebben wij hiervan? (b) Geef een definitie van zonde, en leg uit hoe wij ervoor behoed kunnen worden tegen God te zondigen.
5 Wij moeten het feit beseffen dat de waarheid gehoorzamen, betekent onze Schepper gehoorzamen. Indien wij de waarheid ongehoorzaam zijn, door tot vroegere onreine wegen en verlangens terug te keren, zondigen wij tegen Jehovah persoonlijk. David dacht hier zo over toen hij nadacht over zijn overspelige verhouding met Bathséba. Na zijn berouw, uitte hij deze krachtige woorden: „Tegen u [Jehovah], u alleen, heb ik gezondigd, en wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan” (Ps. 51:4). De verloren zoon kwam tot dezelfde conclusie nadat hij zich had hersteld van de onheilige handelwijze die hij had gevolgd toen hij tot een liederlijk en losbandig leven was vervallen. Hij stelde het aldus: „Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u” (Luk. 15:18). Aangezien zonde wordt gedefinieerd als een morele mislukking, een missen van het doel van volmaaktheid, maakt zonde een christen in een geestelijke en morele betekenis onheilig, bezoedeld en onrein. Uit waardering voor alles wat Jehovah heeft gedaan, moet een christen derhalve strijd voeren om loyaal en gehoorzaam aan de waarheid te blijven in plaats van ongehoorzaam te zijn en tegen hem te zondigen.
6. Was de heiligheid die de Israëlieten moesten ontwikkelen, alleen tot hun religieuze achtergrond beperkt? Waarom niet?
6 Het is in de loop der eeuwen Jehovah’s wens geweest dat zijn volk heilig was en steeds meer op hem ging gelijken. Laten wij, om dit beter te begrijpen, eens in het kort beschouwen hoe God ten aanzien van zijn volk onder de Mozaïsche wet handelde. De woorden die hij tot deze joodse natie sprak, luidden als volgt: „Gij dient u heilig te betonen, want ik, Jehovah, uw God, ben heilig” (Lev. 19:2). Welnu, welke facetten van de menselijke ondervinding besprak Jehovah hier? Verwees hij eenvoudig naar de religieuze activiteiten van het leven? Neen, dat was niet het geval. Door de context, de resterende vijfendertig verzen in het hoofdstuk, wordt onthuld dat God over activiteiten sprak die op elk aspect van het joodse leven betrekking hadden. Zulke dingen als stelen, onpartijdigheid in het oordeel, het gebruik van maten en gewichten, de behandeling van belemmeringen zoals doofheid en blindheid en zelfs seksuele aangelegenheden, worden specifiek vermeld. Heiligheid moest derhalve in alle activiteiten van het leven ten toon worden gespreid. Door zich aan de destijds geldende goddelijke maatstaven voor heiligheid te houden, kon de natie een volk zijn dat „heilig” of rein was en dat als een volk dat Jehovah exclusief toegewijd was, van de wereldse natiën was afgezonderd. De voedsel-, gezondheids- en morele wetten die God aan hen gaf, herinnerden hen er voortdurend aan dat zij afgezonderd en heilig waren voor Hem. — Lev. 22:31, 32.
DE BETEKENIS VAN HEILIGHEID VERDUIDELIJKT
7. (a) Wat was van Gods zijde noodzakelijk, aangezien de Israëlieten slechts tot op zekere hoogte „heilig” gemaakt konden worden? (b) Hoe hielp Jezus’ boodschap de mensen van zijn tijd?
7 De Israëlieten konden echter slechts tot op zekere hoogte gereinigd worden, van de oude wereld worden afgezonderd en „heilig” gemaakt worden. Daarom was het voor God noodzakelijk Jezus naar de aarde te zenden, opdat hij de mensheid verdere inlichtingen over zijn Vader en Zijn wonderbaarlijke eigenschappen van rechtvaardigheid, zuiverheid en heiligheid kon onthullen. De onderwijzingen van Jezus Christus konden ontvankelijke mensen nog heiliger maken dan degenen die onder de Wet stonden. Zijn instructies zouden het hart bereiken van degenen die gunstig op de boodschap van God wilden reageren. Zij zouden hierdoor worden geholpen meer overeenkomstig het beeld van Jehovah gevormd te worden. Zij konden God op een intiemere basis leren kennen dan degenen die op aarde leefden voordat Jezus naar de aarde was gekomen. — Joh. 1:18.
8. Hoe drong Jezus, na de Wet aangehaald te hebben, dieper door, en door welke twee voorbeelden wordt dit geïllustreerd?
8 Terwijl Jezus zijn door God toegewezen dienst verrichtte, deed hij herhaaldelijk aanhalingen uit de Wet, en drong dan dieper door. Hoe dat zo? Hij drong door tot de motieven en redenen waarom dingen werden gedaan. Jezus had er belangstelling voor te weten wat er in iemands hart leefde. Hij illustreerde dit eens toen hij de Wet en de kwestie van moord en overspel besprak. Hij legde uit: „Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet moorden; maar wie een moord begaat, zal rekenschap moeten afleggen voor het gerecht.’ Ik zeg u echter dat een ieder die toornig blijft op zijn broeder, rekenschap zal moeten afleggen voor het gerecht; maar wie zijn broeder met een verfoeilijk minachtend woord aanspreekt, zal rekenschap moeten afleggen voor de Hoge Raad; terwijl een ieder die ’Gij verachtelijke dwaas!’ zegt, in aanmerking zal komen voor de vurige Gehenna” (Matth. 5:21, 22). Toen Jezus later over overspel sprak, had hij het volgende te zeggen: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen.’ Ik zeg u echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd.” — Matth. 5:27, 28.
9. (a) Toon het contrast tussen de Wet en het christendom aan. (b) Waarop legde Jezus in zijn onderwijs de nadruk?
9 In beide gevallen kunnen wij zien dat de onderwijzingen van Christus superieur zijn aan die van de Wet in hun vermogen iemand heilig te maken. Onder de Wet brachten de fysieke daden van moord en overspel het doodsoordeel over een Israëliet. In het geval van een christen kunnen echter zelfs zijn gedachten en beweegredenen hem in Jehovah’s ogen veroordelen. Hij moet een rein hart bezitten (Mark. 7:18-23). Een christen kan geen onjuiste gedachten en verlangens koesteren en verwachten zich met de „heiligheid” te bekleden waardoor de heerlijkheid van Jehovah wordt weerspiegeld (Fil. 4:8; 2 Kor. 3:18). Jezus legde dus de nadruk op de beginselen die aan de Wet ten grondslag lagen. Hij beklemtoonde de geest van de Wet, welke grotendeels werd genegeerd door degenen die de Wet onderwezen.
10. Hoe trokken de volgelingen van Jezus hier voordeel van, en wat zei Petrus over deze afgescheiden christenen?
10 De apostelen en andere volgelingen van Jezus namen die raad ter harte door te trachten de beginselen en geest van de Wet in hun leven toe te passen. Dit hielp hen de „heiligheid” te verwerven die er van hen werd verwacht. Zij ontvingen die „heiligheid” door geloof te stellen in de zonden-verzoenende waarde van het offer van Jezus Christus. Toen Petrus de christelijke gemeente beschreef, werd hij ertoe bewogen haar „een heilige natie” te noemen, een natie die geheel was afgescheiden van de wereld en was afgezonderd voor het verrichten van dienst voor haar God (1 Petr. 2:9). Ook al waren deze personen onvolmaakt, toch waren zij „heilig” of rein in Jehovah’s ogen.
11. Wat zei Maleachi over een reinigingswerk, en wanneer begon dat werk?
11 Voordat Jezus naar de aarde kwam, had Maleachi, een man Gods, geprofeteerd dat Jehovah gedurende het einde van dit samenstel van dingen eveneens een reinigingswerk zou verrichten. Hij beschreef dit werk als volgt: „Doch wie zal de dag van zijn komst verdragen, en wie zal het zijn die standhoudt wanneer hij verschijnt? Want hij zal zijn als het vuur van een louteraar en als het loog van de wassers. En hij moet zitten als een louteraar en reiniger” (Mal. 3:2, 3). Zowel door de chronologie als door de zichtbare feiten die een vervulling vormen van de bijbelse profetieën wordt aangetoond dat dit reinigingswerk sinds kort na de oprichting van Gods koninkrijk in 1914 is verricht. Evenals Jehovah zijn volk in het verleden had gereinigd, was het noodzakelijk het hedendaagse volk dat zijn naam draagt, op progressieve wijze te reinigen, ten einde hen tot een heilig volk te maken.
EEN PROGRESSIEVE REINIGING
12-16. Wat had het reinigingswerk tot resultaat met betrekking tot (a) onjuiste leerstellingen, (b) morele onreinheid en (c) drug- en tabaksgewoonten?
12 Wat zijn enkele van de veranderingen en geleidelijke hervormingen die door de hedendaagse christelijke gemeente over de gehele wereld en door de personen die er deel van uitmaken, moesten worden aangebracht? Waarin bestond dit reinigingswerk dat door Maleachi was voorzegd? Laten wij voor het verkrijgen van ons antwoord beginnen met terug te gaan naar de dagen van C. T. Russell en J. F. Rutherford, die vanaf de jaren 1880 tot en met de jaren 1940 achtereenvolgens president van het Wachttorengenootschap zijn geweest. Onjuiste leerstellingen zoals het hellevuur (Pred. 9:5, 10) en de Drieëenheid (Joh. 14:28; 1 Kor. 11:3) moesten worden uitgezuiverd. Later werden ware christenen in toenemende mate gelouterd door de verwijdering van het vieren van verjaardagen (Pred. 7:1). Toen kwam de tijd dat ware christenen op de noodzaak gewezen moesten worden dat zij zich afgescheiden van de wereld en haar conflicten moesten houden, en dit werd duidelijk gemaakt. — Joh. 15:19; 17:16.
13 Gedurende de jaren na de Tweede Wereldoorlog begon de morele verdorvenheid van de wereld verschrikkelijke afmetingen aan te nemen. De mogelijkheid bestond dat Gods reine organisatie door zulke verderfelijke invloeden besmet zou kunnen worden. Evenals in het verleden had Jehovah echter belangstelling voor zijn volk, en via zijn communicatiekanaal verschafte hij op liefdevolle wijze inlichtingen om een tegenwicht te vormen tegen de onreinheid die zijn volk kon bezoedelen of die tot gevolg kon hebben dat zijn volk onheilig werd (Matth. 24:45-47). Vooral vanaf 1946 werd persoonlijke morele reinheid een kwestie van veel grotere zorg voor het volk des Heren (2 Kor. 7:1). Te beginnen in 1952 werd de meer formele schriftuurlijke regeling van het uitsluiten van kwaaddoeners ingesteld. Degenen die grove zonden zoals overspel en hoererij hadden bedreven, werden uit de gemeente verwijderd als zij geen berouw hadden (1 Kor. 5:11-13). Gods organisatie tolereerde geen personen die weigerden zich onbevlekt, rein en zuiver in de ogen van Jehovah te bewaren.
14 In de jaren zestig begon in de wereld „het maken van afspraakjes” met personen van het andere geslacht op de voorgrond te treden en populair te worden. Zwaar lichamelijk vrijen raakte in de mode. Bestond het gevaar dat onze jongeren door „losbandig gedrag” en onreine praktijken zouden worden bezoedeld en besmet? (Ef. 4:19) Ja, inderdaad! Vandaar dat Jehovah opnieuw, door middel van zijn organisatie, te kennen gaf dat zulke praktijken een „heilig” volk niet pasten. Er werd aangetoond dat verkering voor volwassenen met trouwplannen was. „Het maken van afspraakjes” was geen spel, het was een ernstige aangelegenheid. In het geval van christenen diende het tot een eerbaar huwelijk te leiden. — Hebr. 13:4.
15 In de afgelopen jaren heeft homoseksualiteit de wereld overspoeld. De homoseksuelen beweren dat zij de altijd al bestaande homoseksualiteit alleen maar in de openbaarheid brengen en zij gaan prat op hun geaardheid door te zeggen: ’Wij zijn er trots op zo te zijn.’ Het was duidelijk dat deze afbrokkeling van morele maatstaven een gevaar of bedreiging voor Gods heilige volk kon vormen, en daarom werden de gemeenten hier opmerkzaam op gemaakt en werden kwaaddoeners verwijderd. Evenzo is er op een ernstige en toch begrijpende wijze aandacht geschonken aan zulke onreine praktijken als masturbatie, welke een eerste stap tot homoseksualiteit kan zijn, ten einde afzonderlijke personen te helpen rein en zuiver in Jehovah’s ogen te blijven. Later deed zich weer een kwestie voor waaraan aandacht besteed moest worden. Onnatuurlijke seksuele praktijken in het huwelijk, zoals orale en anale copulatie, hebben tot gevolg gehad dat sommigen van Gods volk onrein in zijn ogen werden. De Wachttoren bleef echter boven dit moeras van vuiligheid verheven door echtparen op Gods denkwijze met betrekking tot deze aangelegenheid opmerkzaam te maken. Ook werd aangetoond dat hoererij (porneia, Grieks), welke zo verfoeilijk is in Gods ogen, alle vormen van immorele seksuele betrekkingen omvat (1 Kor. 6:9, 10). De inlichtingen werden gewaardeerd, en degenen die ermee ophielden zulke onreine praktijken te beoefenen, handelden volledig in overeenstemming met de handelwijze van David, die zijn hemelse Vader wijselijk vroeg: „Verklaar mij onschuldig aan verborgen zonden.” — Ps. 19:12.
16 In meer recente tijd heeft Jehovah zijn „heilige” volk geattendeerd op de noodzaak opgedragen, gedoopte christenen die weigeren met de drug- en tabaksgewoonte te breken, uit de gemeenschap te sluiten. De gedachte dat tabak een verontreiniging van „vlees en geest” is, was niet nieuw. In de loop der jaren is in honderden verschillende verwijzingen in de publikaties van het Wachttorengenootschap onder de aandacht van Gods volk gebracht hoezeer roken met de leringen van de Heilige Schrift in strijd is. Voor God was derhalve de tijd aangebroken degenen te verwijderen die weigerden in te zien dat zij zich van elke verontreiniging van vlees en geest moesten reinigen. Vanaf mei 1974 zijn er alleen al in de Verenigde Staten meer dan 2000 personen uit de gemeenschap gesloten omdat zij niet met deze onreine gewoonte ophielden. (In diezelfde periode werden in Nederland 436 personen daarvoor uitgesloten.) Zij brachten niet „in de vreze Gods heiligheid tot volmaaktheid”, waartoe Paulus had aangemoedigd. — 2 Kor. 7:1.
17. Hoe heeft God zijn volk als groep beschermd, en welke ernstig stemmende vraag dienen wij onszelf te stellen?
17 Uit deze alsook uit andere voorbeelden van reiniging blijkt dat God ernaar streeft zijn volk in heiligheid „tot volmaaktheid [te] brengen”. Net zoals een vader die in een bos loopt, zijn kleine kind bij de hand zal vasthouden om het te helpen niet in kuilen te vallen of over obstakels te struikelen, heeft onze hemelse Vader zijn volk door de jaren heen geleid. Elke stap die hij ons heeft laten doen, is noodzakelijk geweest. Naarmate er zich omstandigheden voordeden die een bezoedelende of besmettende uitwerking zouden kunnen hebben, werd er door Jehovah aandacht aan geschonken. De gemeenten werden van de veranderingen op de hoogte gebracht en Gods volk werd er precies op tijd op voorbereid. Wij worden dus „gelouterd” en „gezuiverd”, opdat wij in een betere positie verkeren om God op een heiliger manier te vertegenwoordigen. De ernstig stemmende vraag is echter: Wat doen wij als afzonderlijke personen? Hebben wij gelijke tred gehouden met al deze belangrijke veranderingen? Wij dienen allen ons eigen hart te onderzoeken ten einde het antwoord te weten te komen.
ERMEE VOORTGAAN HEILIG GEMAAKT TE WORDEN
18. Waarom brengt Jehovah zijn heilige maatstaven onder onze aandacht, en hoe reageert hij als wij een fout begaan?
18 Wij moeten erkennen dat Gods maatstaven met betrekking tot heiligheid niet veranderen. Ze hebben altijd in de bijbel opgetekend gestaan. Wanneer hij ons deze dingen onder de aandacht brengt, wil hij alleen maar dat wij de beginselen en wetten van zijn Woord duidelijker gaan inzien. Hij wil dat wij zijn wegen beter leren kennen, zodat wij ons leven meer overeenkomstig zijn heiligheid kunnen inrichten. Als wij een fout begaan en vallen, is hij geduldig met ons. Hij heeft empathie, aangezien hij „gedachtig [is] dat wij stof zijn” (Ps. 103:14). Hij dreigt niet dat hij ons voor zomaar elke overtreding uit de gemeente zal verwijderen, maar hij stelt ons in de gelegenheid om in waardering voor zijn wegen en hoedanigheden te groeien.
19. Hoe zouden wij de onverdiende goedheid van God kunnen aanvaarden en toch het doel ervan kunnen missen?
19 Wij moeten de onverdiende goedheid van God echter niet aanvaarden en dan het doel of de reden waarom wij in Gods reine organisatie zijn gebracht, missen (2 Kor. 6:1). Wij moeten niet onverschillig zijn. Het is niet verstandig gemakkelijk over deze dingen te denken. Wij kunnen het ons niet veroorloven stil te blijven staan. Wij moeten datgene wat Gods Woord ons heeft te zeggen en wat zijn organisatie aan ons onthult, serieus opvatten. Wanneer er nieuwe inlichtingen worden verschaft, moeten wij deze ter harte nemen en er oprecht moeite voor doen deze in ons leven toe te passen. Wij bevinden ons in Gods reine organisatie om Hem te eren en te loven. Blijven wij in gebreke dit te doen, dan missen wij het doel waarvoor wij rein en „heilig” zijn geworden. Zouden wij dan werkelijk de zegeningen en steun van God kunnen verwachten?
20. (a) Hoe reageert God? (b) Waarop zou het duiden als wij in gebreke blijven gunstig op Zijn leiding te reageren?
20 God regeert door middel van liefde (1 Joh. 4:16). Hij wil dat wij de dingen doen omdat ze juist zijn. Op een zeker moment in de toekomst zouden wij aan een beproeving onderworpen kunnen worden om overeenkomstig een bepaalde inlichting te handelen die God ons onder de aandacht brengt. Misschien wordt er wel iets door getroffen wat ons erg dierbaar is. Wat zullen wij doen? Zullen wij aarzelen raad toe te passen, terwijl wij misschien in onze geest overwegen wat wij in dit verband zouden willen doen? Indien dat het geval zou zijn, zouden wij ons dan in werkelijkheid niet de vraag moeten stellen: ’Wensen wij werkelijk de heerschappij van God?’ Indien wij in gebreke blijven gunstig op de leiding te reageren die God door middel van zijn organisatie geeft, wordt hierdoor dan niet in werkelijkheid te kennen gegeven dat wij goddelijke heerschappij verwerpen?
21. Door middel waarvan maakt God zijn volk thans heiliger?
21 Steeds wanneer wij, of wij nu tot de „gezalfden” of tot de „grote schare” behoren, een nieuwe publikatie door bemiddeling van Jehovah’s getrouwe „slaaf”-klasse ontvangen, bemerken wij dat nieuwe facetten van Jehovah’s heilige maatstaven onder onze aandacht worden gebracht. Door middel hiervan worden wij gereinigd, en niet door een steeds langer wordende lijst van redenen op grond waarvan mensen in het vervolg uitgesloten zullen worden. Wij worden gezuiverd door onze gehoorzaamheid aan de waarheid, precies zoals Petrus zei: „Gij [hebt] uw ziel . . . gezuiverd door uw gehoorzaamheid aan de waarheid” (1 Petr. 1:22). Het is duidelijk dat Jehovah’s volk als groep dit doet, maar het is van het grootste belang dat wij individueel gunstig reageren op wat Jehovah thans voor ons doet. Hij maakt ons „heilig” evenals hij „heilig” is.
22. Wat dienen wij te doen, in plaats dat wij zwakheden vergoelijken?
22 Wij moeten het beeld van onze hemelse Vader weerspiegelen. Daarom moeten wij eraan werken om rein te blijven, vooral aangezien deze wereld steeds vuiler en onreiner wordt. Het is er thans niet de tijd voor om onze zwakheden en onvolmaaktheden te vergoelijken. Wij moeten ernaar streven vorderingen te maken. Wij moeten er voortdurend moeite voor doen om meer als Jehovah te worden. Mochten wij soms menen dat de last te zwaar voor ons is om te dragen, waarom zouden wij dan niet Gods uitnodiging aanvaarden: „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen.” — Ps. 55:22; 68:19.
23. Welke dingen moeten wij thans doen opdat leven in een heilig nieuw samenstel verwezenlijkt kan worden?
23 Ook is het belangrijk onze geest gericht te houden op de heilige Nieuwe Ordening die met heilige mensen gevuld zal worden. Denk voortdurend na over de tijd dat u tot in alle eeuwigheid fysiek, mentaal, moreel en geestelijk rein zult zijn. Om die zegeningen deelachtig te worden, is het echter van het grootste belang THANS om te gaan met de reine mensen die deel uitmaken van de gemeenten van God. U zult erdoor aangespoord worden het voortreffelijke voorbeeld te willen navolgen dat zij stellen door ernaar te streven heilig te zijn (Hebr. 10:24, 25). Laten wij ermee voortgaan onszelf thans te reinigen door Gods Woord der waarheid te gehoorzamen. Wij willen de leiding van de christelijke gemeente volgen en gunstig reageren op de leiding van de heilige geest die Jehovah uitstort om ons te helpen zijn heiligheid te verwerven. Laten wij onze oprechte heiligheid ten toon spreiden door ongehuichelde liefde voor andere mensen aan de dag te leggen en door met een steeds groter wordende liefde voor onze heilige God, Jehovah, op zijn hulp te reageren. — Matth. 22:37-40.
24. Welk grootse vooruitzicht kan met betrekking tot ons verwezenlijkt worden, als gevolg waarvan alle eer naar wie gaat?
24 Wat een groots vooruitzicht ligt er thans voor ons allen in het verschiet! De „heiligheid” waarvan velen hebben gedacht dat zij die nooit zouden kunnen bereiken, kan ons deel zijn. Wat zal het wonderbaarlijk zijn om tot in alle eeuwigheid als waarlijk „heilige” personen de vele uitnemende hoedanigheden van God te weerspiegelen! Alle lof en eer komen Hem toe! Hoe zullen wij Jehovah eeuwig dankbaar zijn voor de gelegenheid die ons werd gegeven om gunstig te reageren op zijn gebod: „Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig”! — 1 Petr. 1:16.